De Volkskrant, 10-06-2006, column van Marjolijn Februari

Sommige Nederlanders willen een blanke, heteroseksuele, hoogopgeleide schoonzoon. So what?

Sla iedereen toch niet steeds om de oren met vage abstracties als racisme


Soms is een discussie zo vermoeid als een aardappelveldje. Te lang dezelfde gewassen geteeld. Te vaak dezelfde aarde omgespit. De aardappelen smaken allang niet meer zo lekker en de knolopbrengst neemt af. Grote valplekken in het veld. Echo’s van oogst.
De oplossing is simpel. Om aardappelmoeheid te voorkomen de aardappelen als de donder van het veld halen en er graan neerzetten. Een koe. Een festivaltent met clowns en acrobaten. Boerenkool, maïs, suikerbieten, boerendochters op paarden. Alles wat fris en onverwacht is en smaakt naar citroen en ruikt naar Gewürtztraminer en er uitziet als een palmenstrand aan een azuurblauwe zee. Pas over drie jaar mag je weer voorzichtig aan aardappelen denken.
    Ook de discussie over de samenleving vertoont inmiddels alle tekenen van vermoeidheid. Onder de oppervlakte van de taal leven larven die zich voeden en vermenigvuldigen op de wortels van afgekloven teksten. Uit alle ondergrondse eitjes breken nieuwe bureaubanen los die de levenssappen van de samenleving aftappen zodat over de uitkomsten een grauwsluier hangt van geleuter. Rapporten die niemand meer leest, opinies die gaten vertonen.
    De oplossing is simpel. Om uitputting te voorkomen ophouden met de discussie. De samenleving overlaten aan de samenleving. De taal schoonspuiten. Het kort houden. Iedereen die werk heeft gaat weer gewoon aan het werk. Gezinsvoogden zorgen voor kinderen, administratief medewerkers doen de administratie, gerechtsdienaren dienen het recht, politici opereren weer vanuit filosofische beginselen in plaats van het volk naar de mond te praten.
    Ja maar, hoor ik nu kreunen, ja maar, iedereen is te hoog opgeleid om gewoon maar dingen te gaan doen. Iedereen heeft nu een HBO-diploma. Dus kunnen we niet meer terug naar de beschamende realiteit, die een zaak is van wasvrouwen en vuilnismannen, van kunstenaars en geleerden, we moet achter een bureau zitten en notities schrijven, verslagen maken, verantwoording afleggen, evaluaties bedenken, meetinstrumenten, beleidsplannen, marketingconcepten, al die vage abstracties die ondergronds aan elkaar vastplakken en samenklonteren tot aardappelziekte. We moeten meningen hebben en visies en targets.
    Hou toch op! Het zijn precies die vage abstracties die leiden tot geleuter. Neem de maatschappelijke discussie over integratie. In opdracht van een persdienst gaat een onderzoeksbureau in het wilde weg aan 1020 - kennelijk autochtone - Nederlanders vragen of ze ze zich op hun gemak voelen bij allochtonen. Of ze bang zijn voor de invloed van de islam. Of ze een blanke schoonzoon willen. De uitkomst wordt in Het Parool meteen maar in sweeping statements geduid. ‘Zo tolerant is Nederland’ kopt de krant dreigend.
    Een praktisch mens zou dan ook maar meteen doorvragen. Zou willen weten wat ‘tolerant’ hier betekent. Wat betekent het precies dat de helft van die Nederlanders zich zorgen maakt over de integratie? Wat betekent het concreet dat ze zich ‘het minst op hun gemak’ voelen bij Marokkanen? Ja, sommige Nederlanders willen een blanke, heteroseksuele, hoogopgeleide, attente en vruchtbare schoonzoon van goede komaf. So what? De kans is groot dat ze hem niet krijgen - en dan redden ze zich daar ook wel weer mee. Sla iedereen toch niet voortdurend op papier om de oren met vage abstracties als racisme en intolerantie.
    En voor zover je Nederlanders met reden intolerant vindt, moet je dat niet voortdurend meten en becommentariëren en analyseren en bejeremiëren, daar moet je dan iets aan doen. Spreek niet vanaf grote hoogte over de minderheidsgroep die ‘de Fortuyn-aanhang’ is gaan heten. Spreek met die Fortuyn-aanhang. Leg uit dat ze gelijk hebben als ze mopperen over problemen. Leg uit dat ze ongelijk hebben als ze om wilde oplossingen vragen. Er zijn politici die tot zo’n gesprek best in staat zouden zijn, maar helaas hebben die op het moment even geen energie om met het volk in de clinch te gaan. Geen zin om de kiezers beredeneerd ongelijk te geven.
    Zo kan ik nog wel wat doorgaan. Maar in het aanwijzen, bespreken en herkauwen ben ik natuurlijk niet de oplossing, ik ben een deel van het probleem. Ook zo’n column raakt van tijd tot tijd zo vermoeid als een aardappelveldje. Dus verwijs ik hier liever naar buiten, naar de nieuwe denkbeelden van Lux Voor. Een beweging van twintigers en dertigers die – zo stel ik me dat althans voor – ruiken naar citroenen en eruitzien als een wuivende boom op een palmenstrand.
    Herwaardering van de doeners in het vmbo, herwaardering van vakmatigheid en kennis en ontplooiing, ‘nieuwe verbindingen tussen hoog- en laagopgeleiden, tussen bevolkingsgroepen en tussen generaties’. Dat bepleit mede-oprichter Nabil Taouati van Lux Voor in de krant. Het lijkt, onder nog veel meer, een pleidooi om een netwerk aan te gaan met mensen aan de onderkant van de samenleving, waar men vooralsnog van alle netwerken is uitgesloten.
    De manier van denken bevalt me en herinnert me aan de manier waarop de econoom Jeremy Rifkin pleit voor het recht op toegang in zijn boek The Age of Access. Rifkin schrijft: ‘Autonomie, eens gezien als synoniem met persoonlijke vrijheid, verkeert in zijn tegendeel. Autonoom zijn in een netwerkwereld betekent geïsoleerd zijn en losgeraakt. Het recht om niet uitgesloten te worden, het recht op toegang, wordt daarentegen het ijkpunt voor het meten van persoonlijke vrijheid’.
    Voor iedereen die ouder is dan twintig, zoals ik, is Lux Voor geen optie. Maar ik weet dat in de publieke sector het ideaal van kennis, ontwikkeling, vakmatigheid, ambachtelijkheid, inhoudelijkheid, betrokkenheid en het recht op toegang breed wordt gedragen. Het wordt tijd dat iedereen die daarvoor voelt zich openlijk tot elkaar bekent. Ik wil het clublied wel schrijven. U hebt mijn adres. Wanneer gaan we nou eens beginnen?


Terug naar Filosofie lijst , of naar site home .
 

[an error occurred while processing this directive]