De Volkskrant, 18-02-2006, column van Marjolijn Februari

Ik geloof in een liberale etiquette, en dat is een strenge etiquette

Tussentitel: Als ik 's nachts omhoog kijk naar het heelal, vind ik het niet onaannemelijk dat er een reusachtige kwal oplicht

Geloof ik, om te beginnen, in God? Waarom wel, waarom niet? Wat heeft God te maken met de moraal? Geloof ik dat alles geoorloofd is als God niet bestaat? Geloof ik dat alles geoorloofd is als God wel bestaat? Geloof ik in vrije moraal? Geloof ik in etiquette? Tijd voor een liberaal credo.
    Voor zo'n liberale geloofsbelijdenis moet ik eerst naar Dostojevski, die in De gebroeders Karamazov een van zijn personages laat zeggen: 'Als God niet bestaat, is alles toegestaan.'
    Dat klinkt heel liberaal - 'alles is toegestaan' - maar het klinkt ook heel weinig fatsoenlijk. Dostojevski wordt met deze uitspraak dan ook gretig geciteerd door anti-liberalen die denken dat God er is om van boven toezicht te houden op onze moraal. Die denken dat we er maar op los zouden leven als God niet bestond.
    De Zweedse schrijver Lars Gustafsson draait in zijn roman Dood van een imker de rol van God radicaal om. De mensheid, 'duizenden jaren geplaagd door de bizarre en ongelukkige waanvoorstelling een veeleisende en bijna vijandige vaderfiguur boven zich te hebben', komt in een paar dagen tijd tot de ontdekking dat ze zich heeft vergist. God blijkt een grenzeloze welwillendheid, een onvoorwaardelijke, zelfs nihilistische liefde voor de schepping te koesteren. Wie zou dat niet willen geloven?
    Volgens Gustafsson sliep God eerst twintig miljoen jaar lang in een afgelegen hoek van het universum voordat ze wakker werd. 'Ze zweefde als een reusachtige schermkwal, dertien parsec in doorsnede en prachtig om te zien met haar roze, groene en diepblauwe kleuren die onder de doorzichtige buitenkant voortdurend van toon veranderden. Heel de bodemloze ruimte verleende zij, lichtjaren in alle richtingen, een soort frisheid.'
    Toen ze vervolgens na een korte afwezigheid van twintig miljoen jaar haar aandacht weer eens op het universum richtte, schrijft Gustafsson, hoorde ze een nieuwe toon, die er een moment eerder nog niet was geweest. Een toon zo klagend en smekend dat haar meteen, in menselijke termen gesproken, een moederlijke onrust beving. 'God had de gebeden van de mens opgemerkt.' En daarmee veranderde alles op slag.
    Zodra God de mensen begon te geven waarom ze haar zo dringend vroegen, werd niet alleen kanker genezen en armoede bestreden - ook werden overal ter wereld tegenstanders vernietigd, gingen landen bankroet door ontwrichting van de economie en werd ontucht getolereerd in de straten. Omdat God aldus iedere morele reserve leek te missen bij het verhoren van de gebeden, trok uiteindelijk de Bisschoppenconferentie haar handen af van Gods goedheid en riep de gelovigen op tot 'uiterste terughoudendheid' bij het bidden. Het mocht niet baten. Een laatste bericht vanuit de chaos luidde: 'Als God leeft, is alles toegestaan.'
    Geloof ik in deze God? In een andere God? Ik weet het niet. Als ik 's nachts omhoog kijk naar het heelal, vind ik het niet onaannemelijk dat ergens een reusachtige schermkwal, vreemd aan ruimte en tijd, groen oplicht tussen de imploderende sterren van verre sterrenstelsels. En de romantische gedachte bevalt me wel dat je de aanwezigheid daarvan kunt ervaren, zoals Gustafsson schrijft, 'zoals je onbekommerd en zorgeloos door een frisse lenteregen loopt en het water over je gezicht laat stromen.'
    Als ik ooit moeite heb gehad met het geloof in God, dan is het geweest omwille van de hechte band tussen religie en moraal, die Dostojevski en Gustafsson beiden beschrijven en die me altijd tamelijk willekeurig is voorgekomen. Maar al te vaak wordt religie teruggebracht tot moraal, en moraal teruggebracht tot zedelijkheid en zedelijkheid teruggebracht tot de plicht van vrouwen. Dat is toch een wat beperkte blik op het heelal.
    Als ik niet geloof dat God bestaat, geloof ik dan dat alles geoorloofd is? Nee, ik geloof niet dat alles geoorloofd is. Maar als tegenwoordig de roep klinkt om strengere regels, om een nieuwe ethiek, een nieuwe moraal, een nieuwe etiquette, dan denk ik dat het verstandig is eerst duidelijk verschil te maken tussen ethiek, moraal en etiquette. Ik geloof namelijk dat op het gebied van ethiek alles geoorloofd is. Maar ik geloof dat op het gebied van etiquette niet alles geoorloofd is.
    Ik geloof dat we een volkomen vrijheid hebben op het gebied van de ethiek. Dat betekent dat we volkomen vrij zijn om vragen te stellen over de moraal. Ethiek is het nadenken over moraal, over de status van moraal, over de fundering van moraal, over de relatie tussen religie en moraal, over de betekenis van morele begrippen. Ik geloof dat we die vrijheid nooit moeten beperken en dat we ons zorgen moeten maken zodra die vrijheid wel wordt beperkt.
    Ik geloof in vrijheid op het gebied van moraal. Dat betekent dat onze morele regels niet zijn vastgelegd van bovenaf en dat de moraal een zoektocht is naar regels die we onszelf stellen. Het is dan ook belangrijk om die autonomie in volle werking te laten zien: in al onze beslissingen moeten we tonen wat zelfregulering is. Autonomie betekent 'jezelf de wet stellen' - dat moet je dan ook herkenbaar doen.
    Ik geloof in een liberale etiquette, en dat is een strenge etiquette. Ik geloof dat vrije ethiek en vrije moraal vragen om een strenge etiquette. Wat in een liberale samenleving niet door God of de wet wordt geregeld, moet worden geregeld door informele regels voor de onderlinge omgang. Hoe vrijer de moraal, hoe strenger de etiquette.
    Tot zover mijn liberaal credo. Ik geloof niet dat God, in de bodemloze ruimte, dit leest.


Terug naar Rijnlandmodel, normen en waarden , Rijnlandmodel, normen vs vrijheid Filosofie lijst , of naar site home .
 

[an error occurred while processing this directive]