De Volkskrant, 30-09-2005, door Marjolijn Februari, opgeleid tot filosoof, jurist en kunsthistoricus, en columnist van het Betoog.

Hunker naar rijkdom van geest

Tussentitels: De vrouw die de Duitse namen voor het vrouwelijk kalf wilde weten, nam
                   een risico
                   In tijd van ras groeiende specialisatie is het juist nodig elkaars vondsten
                   te kennen

De discussie over wetenschap en moraal blijft aan de oppervlakte; Marjolijn Februari over het onbegrip tussen noordelijke en zuidelijke academici

In alle landen ter wereld is de bevolking in het Noorden verstandig en de bevolking in het Zuiden warmbloedig. Zoals bekend zijn alle Groningers net zo hardwerkend, nuchter en saai als de Noord-Italianen - terwijl alle Limburgers net zo hartelijk, Bourgondisch en bronstig zijn als de Zuid-Italianen. En dit verschijnsel doet zich op precies dezelfde manier voor in de wereld van de wetenschap. Want ieder wetenschapsgebied heeft aan de ene kant zijning noordelijke, rationele en berekenbare bevolking - en aan de andere kant zijn zuidelijke, creatieve en invoelende bewoners. Heb je dat verschijnsel eenmaal door, dan hoef je niet langer verbaasd op te kijken wanneer je merkt dat sommige psychologen even zakelijk en getalsmatig kunnen opereren als natuurkundigen, terwijl sommige natuurkundigen net zo verhalend en fantasievol kunnen zijn als psychologen.
    Het is dus volledig misplaatst om dit verschil tussen noordelijk en zuidelijk te laten samenvallen met het onderscheid tussen alfa- en bètawetenschappen. Ook de alfawetenschappen hebben immers stuk voor stuk hun nuchtere en noordelijke beoefenaren, die meer geïnteresseerd zijn in materiële bronnen en harde gegevens dan in zoiets vaags als een interpretatie of een overkoepelend verband. Zo hoorde ik ooit het verhaal van een taalwetenschapster die per bromfiets door Duitsland reisde om overal aan de streekbewoners te kunnen vragen: 'Wie nennt man hier das weibliche Kalb?' Zo'n alfa verschilt nauwelijks van een bètawetenschapper die empirisch onderzoek doet naar de structuur van moleculen - en beiden verschillen al even weinig van een gammawetenschapper die de werking van rechtsregels onderzoekt.
    In de wetenschappelijke praktijk wordt dit onderscheid tussen de noorderlingen en de zuiderlingen graag verdoezeld, omdat men zich wederzijds diep voor elkaar schaamt. De noordelijke wetenschappers kijken met argwaan naar al die speculatieve en normatieve theorieën die een eind wegvoeren van de wereld zoals ze voor ons ligt. En andersom zijn de zuidelijke wetenschappers snel verontwaardigd over de zakelijke aanpak van hun harde vakgenoten, die met al hun tellen en meten weliswaar van alles de prijs weten - maar van niets de waarde. Door dit onderlinge onbegrip blijft tussen beide groepen vervolgens ook nog maar steeds de gevoelige vraag in de lucht hangen of wetenschappers louter de opdracht hebben de werkelijkheid te beschrijven en in kaart te brengen, of dat ze haar misschien ook willen sturen en veranderen. En áls ze de werkelijkheid willen veranderen - of ze dan eigenlijk nog wel bezig zijn met wetenschap. De verleiding is groot om die gevoelige vraag maar gewoon in de lucht te laten hangen, maar nu de noordelijke aanpak in het debat begint te overheersen is er reden toch ook eens te kijken naar de normatieve en sturende kanten van de wetenschap.
    Discussies over wetenschap en moraal laaien natuurlijk wel af en toe op. Maar in de meeste gevallen blijft zo'n discussie beperkt tot de oppervlakte - tot de vraag of het wel netjes is een bepaald soort onderzoek überhaupt uit te voeren. Eenmaal gepubliceerd blijken sommige wetenschappelijke uitkomsten immers gevoeliger te liggen dan andere. De bioloog die ooit promoveerde op een onderzoek naar het aantal veertjes op de vleugels van een subtropische vogel hoefde weinig maatschappelijke onrust te verwachten. Maar de vrouw die de Duitse namen wilde weten voor het vrouwelijke kalf begaf zich al op onzeker terrein: haar resultaten konden gemakkelijk worden gebruikt in een politiek debat over minderheidstalen, culturele diversiteit en de effecten van globalisering. En dit geldt in nog sterkere mate voor onderzoek naar de hersens van misdadigers, naar de genen van homo's, naar medicijnen die effectiever zijn voor witte dan voor zwarte patiënten: ze leiden - net als kernonderzoek en potentieel dodelijke technologieën - snel tot morele verontwaardiging. Maar met de wetenschappelijke zoektocht zelf heeft al die opwinding niet direct iets te maken. We moeten inderdaad oppassen met vondsten en uitkomsten, maar dat is eerder een maatschappelijke dan een wetenschappelijke taak.
    Veel wezenlijker is het verschijnsel dat bij sommige onderzoeken de vraag$telling zelf al normatief geladen is. Je kunt geen economisch onderzoek doen naar de welvaartseffecten van monetair beleid zonder een definitie van welvaart - en die definitie is weer afhankelijk van morele overtuigingen en normatieve keuzes. Meten alleen is in dit geval niet voldoende, je zult ook een hartelijk verhaal moeten vertellen dat verklaart waarom je meet wat je gaat meten. Het maakt immers nogal een verschil of je armoede afmeet aan collectief inkomen, aan individueel inkomen, aan bezit, aan mogelijkheden om in leven te blijven of aan een mix van zulke kenmerken. Voorstanders van grote economische groei zullen armoede het liefst definiëren aan de hand van het collectieve inkomen en voorstanders van rechtvaardige verdeling zullen eerder geneigd zijn te kijken naar sociaal-economische omstandigheden. Geen van beide groepen kan beweren de enig juiste definitie van armoede te kennen - want er is ge~n enig juiste definitie. De manier waarop we welvaart, armoede en sociale ongelijkheid meten komt meteen voort uit het doel van de vraagstelling. De vraag beïnvloedt de uitkomst, en er is geen vraag te bedenken die de uitkomst niet beïnvloedt.
    Nog sturender is de wetenschap op sommige terreinen waar de werkelijkheid niet alleen door de mens wordt benoemd en geordend, maar ook veranderd en geschapen: terreinen waarop de werkelijkheid bewust man made is. Aankomende rechtenstudenten denken vaak dat ze tijdens hun studie het recht leren botaniseren met het wetboek als een flora in hun hand. Dat recht aan de bomen groeit of in het veld en daar alleen nog maar ontdekt en gerubriceerd hoeft te worden. En natuurlijk, het is ook inderdaad heel goed mogelijk het recht te bestuderen als een verzameling van materiële teksten en harde gegevens. Maar dat neemt niet weg dat het recht - op zijn minst grotendeels - door mensen is gemaakt en dat iedereen die het bestudeert zelf betrokken kan raken in de interpretatie van doelen en motieven en maatschappelijke verlangens. In de academische wandelgangen wordt vaak gemompeld Ol dat dit scheppende werk van rechtsgeleerden - de invloed die ze met hun interpretaties uitoefenen op het recht - niet langer tot de wetenschap behoort, maar dat is wel een heel simpele manier om het probleem van de normativiteit uit de wetenschap te weren.
    Gelukkig wordt in de praktijk de controverse tussen nuchtere noorderlingen en breedsprakige zuiderlingen niet alleen verdoezeld maar ook heimelijk opgelost. Want zoals gezegd heeft ieder wetenschapsgebied gewoon zijn zuidelijke streken, waar empathisch ingestelde wetenschappers naar hartelust kunnen proberen de werkelijkheid te herscheppen. De geneeskunde, de normatieve economie, de rechtsfilosofie: het zijn vakgebieden met een opdracht en een ingebouwd doel, van waaruit wordt geprobeerd het leven voorzichtig bij te sturen en leefbaarder te maken. En vanuit dit oogpunt van normativiteit bekeken, valt de wijsgerige ethiek zelfs te beschouwen als het Rio de Janeiro van de wetenschap: het hele carnaval van de zuidelijke levensdrift danst er openlijk door de straten.
    Er zit dus al met al nogal verschil in de manieren waarop je de wereld kunt benaderen middels het verstand. Maar wie de tijd neemt om een rondgang te maken langs een aantal verschillende disciplines, zal vaststellen dat in de praktijk nooit wordt gesproken over die verschillen in aanpak. En dat zou zo erg nog niet zijn, als niet met grote regelmaat en volkomen argeloos begrippen uit het ene onderzoeksgebied zouden worden overgeheveld naar het andere. Alsof die begrippen geen context hebben en alsof ze in het ene onderzoek .
niet een volstrekt andere lading kunnen hebben dan in het andere.
    In de recente geloofsstrijd over de evolutietheorie meldden zes levenswetenschappers onlangs verheugd in het Betoog: 'Binnen de wetenschap is het onbetwist dat evolutie een verbluffend effectief mechanisme is dat dynamische complexiteit kan voorbrengen en verklaren. Na de biologie raken wetenschapsgebieden als de chemie, de informatica, de economie en de psychologie doordrenkt van het evolutionaire denken.' In dit citaat valt meteen het nonchalante gebruik op van de term wetenschap - 'binnen de wetenschap'. Op zijn minst is de gelijkschakeling van chemie en economie hier erg kort door de bocht. Want wat ook de verdienste van het evolutionaire denken mag zijn, het kan binnen de economie onmogelijk op een vergelijkbare manier dienst doen als binnen de biologie en de chemie. Voor je het weet begint straks dat evolutionaire denken ook nog de rechtswetenschap te doordrenken; je mag hopen dat dan in ieder geval wordt gezocht naar een nieuwe invulling van de kernbegrippen. Gedrag betekent voor biologen nu eenmaal iets anders dan voor strafrecht juristen - die zich in een denkwereld bewegen waarin wordt geprobeerd redelijk op onaangepast gedrag te reageren.
    Met de toenemende specialisatie en het afnemende inzicht in elkaars werk, lijkt het verstandig af en toe stil te staan bij de verschillen in wetenschapsopvattingen die rondzingen in de verschillende vakgebieden. Of er in ieder geval goed van doordrongen te zijn dat er geen one size fits all wetenschapsmethode bestaat. Iedere provincie, iedere stad of dorp in de wetenschappelijke wereld heeft zijn eigen manieren van ordening en zijn eigen verwachtingen van wetenschap. Dit inzicht in de diversiteit van benaderingen hoeft niet te leiden tot waarheidsrelativisme, het betekent alleen maar dat we geen universele kennis verwerven door al die ongelijksoortige stukjes kennis aan elkaar te plakken en zeker niet door ze door elkaar heen te klutsen. Zoals de schrijver Stefan Themerson zegt: 'The world is more complicated than the truths about it.'
    Is het in deze tijden van ras toenemende specialisatie dan nog wel nodig kennis te nemen van elkaars vondsten? Ja, zeker wel. Onlangs klonk bij het opbloeien van een discussie over de Nederlandse canon ook al gauw de roep om een bèta-canon, zoals onlangs in het Betoog. En dat wees meteen op de niet-utilitaire, de intrinsieke waarde van kennis - want we willen elkaar niet informeren over de onvolledigheidsstelling van Gödel vanwege de bruikbaarheid van die kennis, omdat die nodig zou kunnen zijn in het dagelijks leven of de beroepsuitoefening, maar eenvoudigweg omdat mensen van alle kennisgebieden een beetje verstand moeten hebben. En dat is meteen het laatste normatieve aspect van wetenschapsbeoefening: de beschaving is niet alleen gediend bij het vermeerderen van kennis, maar ook bij het dragen van die kennis. Het tijdschrift HP/De Tijd volgde een jaar lang het kunstonderwijs op de Rietveld Academie om erachter te komen wat studenten daar leren. Mariska, die toelatingsexamen deed, 'bleek geen belangstelling voor musea of kunstgeschiedenis te hebben. Namen van bewonderde kunstenaars kon ze ook niet noemen.' Een docent beeldende kunst meldde dat veel aankomende studenten niets van kunst weten en een drempel over moeten wanneer ze naar een museum of galerie worden gestuurd. Een mooi beeld van de kunststudenten gaf het artikel niet, maar wie alle noodkreten van de laatste jaren heeft onthouden over de crisis in het onderwijs, weet dat het geen ongewoon beeld is. Veel academische studenten hebben geen enkele belangstelling voor hun vakgebied. Laat staan voor dat van anderen.
    Maar deze donkere Middeleeuwen in het onderwijs zijn inmiddels voldoende beschreven: de lamlendigheid, de onwetendheid, de geborneerdheid, het gebrek aan verwondering en bewondering. Laten we er maar vanuit gaan dat we aan de vooravond staan van een glorieuze renaissance: het ontwaken van de mensheid in een hunkering naar oneindige rijkdom van geest. Een diep verlangen naar de pracht van die bonte, veelsoortige, noordelijke en zuidelijke, onsamenhangende en rationele wereld van wetenschap en kennis.


IRP:   Schiet allemaal heel weinig op. Te abstract. Geen begrip van bèta.


Terug naar Filosofie lijst , of naar site home .
 

[an error occurred while processing this directive]