De Volkskrant, 19-03-2005, column van Marjolijn Februari
Tussen al dat canongeweld mis ik Joop ter Heul
`Wees lief', zegt de buurvrouw. Als openingszin is dit misschien minder pakkend
dan 'Verdorie, zei de Hertogin', maar ik heb me aan de feiten te houden.
'Wees lief', zegt de buurvrouw. Meteen rennen honderd
mannetjes rond in mijn hoofd, op zoek naar de scène waar ik die woorden van ken.
En voordat ik tot tien kan tellen zijn ze al terug met het antwoord. Blijkbaar
ken ik de woorden uit Joop ter Heul. De scène waarin loop een aanzoek krijgt op
een boot en verondersteld wordt haar nieuwe verloofde te zoenen. 'Kom hier loop
en wees lief, zegt die nieuwe verloofde. Joop heeft nog zo haar reserves, maar
dan gebeurt het onverwacht toch.'Ik legde mijn hoofd op zijn blauwe trui en,
warempel, ik wàs lief.'
Met de buurvrouw loopt het intussen zo'n vaart niet. Ze wil
gewoon dat ik haar even de suikerpot aangeef. En zo zakt de hele scène aan de
keukentafel al in nog voordat hij goed en wel is begonnen. Maar met de woorden
'wees lief ben ik in gedachten bij Joop ter Heul aanbeland en daarmee ook bij de
discussie over de canon. Want onze canondiscussie mag dan gaan over het belang
van Erasmus, Multatuli, Stevin, Bolland en Dooyeweerd - tussen al dat geweld mis
ik Joop ter Heul wel.
Nee, ik moet geen misverstanden scheppen, laat ik mijn
woorden meteen relativeren. Natuurlijk wil ik Joop ter Heul niet op één lijn
stellen met Max Havelaar en wil ik Cissy van Marxveldt niet vergelijken met
Multatuli. Maar het opstellen van een canon heeft onmiskenbaar het nadeel van de
verschraling: niet alleen vallen de meeste werken van de geest uiteindelijk
buiten de canon, ook komen de meeste werken van de geest helemaal niet ter
sprake bij het opstellen van die canon. Heeft u ooit horen pleiten voor
canonisering van Marten Toonder? Neen, en toch is zijn werk uitzonderlijker en
invloedrijker dan dat van Vestdijk.
En ikzelf vind Joop ter Heul, ambachtelijk geoordeeld, een
onvergelijkelijk veel beter boek dan, bijvoorbeeld Twee vrouwen van Harry
Mulisch, de damesroman die nu op de Leeslijst van de Volkskrant prijkt.
Canonisering heeft als voordeel dat we allemaal worden
gestimuleerd hetzelfde te lezen, zodat een deel van ons cultuurgoed stevig
verankerd raakt in het collectieve geheugen. Zo goed verankerd dat je alleen
maar wat mannetjes in je hoofd erop uit hoeft te sturen en je hebt citaten,
jaartallen en formules direct boven water.
Nadeel is dat een canon ons verleidt onze plicht te verzaken
en de dingen niet langer te be
oordelen op hun eigen merites. Het fascineert me al langer dat in Nederland een
bepaald niveau is aangewezen waarop ons intellect geacht wordt zich te bevinden.
En met het aanwijzen van dat niveau is alles boven dat niveau evenzeer verdacht
geraakt als alles onder dat niveau. Uitzondering is misschien de Max Havelaar,
waarvan de goddelijke gekte gelukkig nog steeds tot de canon behoort. Voor het
overige hobbelt de gemeenschap zo'n beetje achter elkaar in afkeer van alles wat
te makkelijk is (commerciële televisieprogramma's, chicklit, Hollywoodfilms en
Wibi Soerjadi) en van alles wat te moeilijk is (hermetische poëzie,
bètawetenschappen, metafysica en Jacques Derrida.)
Precies mijn verbazing over dit verschijnsel maakte dat ik
vorige week zo streng schreef over de oprukkende term 'ons soort mensen'. Want
door jezelf op tesluiten in een kring van ons soort mensen beperk je jezelf tot
een package deal van standaardboeken. standaardmeningen,
standaardoordelen en een standaardintellect. Op het gevaar af dat je ophoudt
zelf te denken en voor je het weet zit opgezadeld met een cultuur van niets.
Maar toen ik dat had opgeschreven, was ik het meteen al niet
met mezelf eens. Er zijn immers redenen genoeg om wel met 'ons soort mensen' te
verkeren, vriendschap te sluiten en naar school te gaan. Net zo goed als er
uitmuntende redenen zijn voor het opstellen van een canon, het vaststellen van
normen, het formuleren van standpunten en het benoemen van een cultuur. Zo zwalk
ik al weken heen en weer tussen het verlangen naar normering en de angst voor
verstening. Ik voer er heftige discussies over met mijzelf, maar ik kom er niet
helemaal uit.
Op het hoogtepunt van mijn onzekerheid kreeg ik een brief.
Een lezeres van de Volkskrant vond dat ik strenger had moeten oordelen over de
multiculturele organisatie die - om rnoslimbezoekers te behagen - geen alcohol
schonk tijdens een multiculturele bijeenkomst in Paradiso. De lezeres vond dat
ik de gastvrouw had moeten oproepen tot aanpassing en niet de alcoholdrinkende
gasten, maar zo had ik het ook wel bedoeld. Ik had mijn strenge norm alleen met
onzekerheid geformuleerd, want gastvrijheid is een deugd en deugd laat zich niet
dwingen.
De brief bleef me een tijdje aanstaren vanaf mijn werktafel.
'Meestal ben ik het met je eens', had de briefschrijfster geschreven, 'maar
vandaag even helemaal niet.' Dreigende taal, alsof ze voorgoed haar vertrouwen
in mij had verloren. Maar opeens besefte ik dat zonder haar ontevredenheid en
zonder mijn onzekerheid het gesprek per brief nooit tot stand zou zijn gekomen.
Dat pleitte toch voor aanhoudende beroering in plaats van verstening. Terwijl ik
haar terugschreef neuriede ik een liedje van de jongensgroep `Take That':
'Whatever I said, whatever I did, I didn't mean it. I just want you back for
good.'
En als u ouder bent dan dertig en de mannetjes in uw hoofd
'Take That' niet zo snel kunnen vinden. dan denkt u maar aan een al wat oudere
tekst van John Lennon. 'Half of what I say is meaningless, but I say it just to
reach you'. Een vorm van onzekerheid die wat mij betreft tot canon mag worden
verheven.
|