De Volkskrant, 28-04-2007, column door Bas Haring 11 okt.2007

Alsof de natuur iets moois is. De natuur is slecht.

Ik ben een soort van opa geworden: mijn eenden hebben kleintjes. Of eerlijk gezegd hádden ze die. Van de negen knalgele kleine eendjes is er nog eentje over. Hoewel ik niet eens weet of dat wel zo is: misschien is ondertussen de laatste ook al weer vergaan. Opgegeten door de reigers. Kutbeesten.
    Op dag één verzamelden de eendjes zich onder de vleugels van moeder eend. Breeduit - om de eendjes plaats te gunnen - zat ze op haar kleintjes; ze kneep haar ogen tot een spleetje en leek echt te genieten van al dat grut onder haar vleugels. Ik wist natuurlijk wel dat negen eendjes er nooit negen kunnen blijven - anders zou het al lang stikken van de eenden. Maar dat er na drie dagen nog maar vijf over zouden zijn had ik niet gedacht. Moeder keek ook lang zo trots niet meer.
    O, wat had ik toch met haar te doen. Zo'n lieve zorgzame moeder wier kinderen rücksichtlos door de reigers opgegeten werden. Toen er weer een dag later nog maar drie over waren besloot ik in te grijpen.
    De eendjes moesten gevangen. Samen met hun moeder, in een groot hok met een vijver. Tot midden in de nacht - en van honderden euro's geïmpregneerd tuinhout hebben m'n vriendin en ik een hok gebouwd. Toen de eenden nog.
    Volgens de eendenexpert van een dorp verderop was dat niet zo moeilijk: 'Gewoon met een schepnet: schep de moeder uit het water; stop 'r in het hok; en de kleintjes volgen vanzelf: Maar niet heus. Ik ben natuurlijk geen professioneel eendenvanger en in de consternatie van het net en de bruuske bewegingen ving ik weliswaar de moeder maar stoven de drie kleine eendjes alle kanten op. Twee de ene kant, en eentje de andere kant. Wat nu?
    Ik had moeder, maar die lieve kleintjes waren verspreid door de sloten om mijn huis. Lichtelijk in paniek plonsde ik de sloten door op zoek naar kleine eendjes. Tot mijn nek in het water, of de modder, en met het schepnet als een soort van wandelstok - zonder was ik kopje onder gegaan. Mijn buren vonden het vreemd gezicht en verbaasden zich meewarig over mijn stadse fratsen.
    'Ach buurman, het is de natuur. Daar moetje niks aan doen.' Niks aan doen? Waarom zou ik er niks aan doen? Ik weet heus wel dat reigers natuur zijn, en dat ze mijn kleine eendjes opeten. Maar dat ze natuur zijn betekent nog niet dat ik er niks tegen moet doen. Integendeel. Alsof de natuur iets moois is. Iets goeds. De natuur is juist slecht. Lelijk. Gemeen. Juist omdat het de natuur is moet ik er wat tegen doen.
    Het is een vreemd romantisch idee - van mijn buurman en vast van vele anderen - dat de natuur iets prachtigs is. En dat is het ook wel: als ik uit mijn ramen tuur dan zie ik mooie natuur. Groen, met bloemen en een meerkoet. Maar verborgen in het riet bevindt zich de ellende.
    Overigens heb ik de kleintjes niet kunnen vangen - ook niet na een paar uur in de sloot. We hebben moeder maar weer vrijgelaten. Die had er twee zo weer bijeen.


Terug naar Filosofie lijst , of naar site home .
 

[an error occurred while processing this directive]