De Volkskrant, 02-04-2005, door Karim Benammar, filosoof en auteur van Overvloed (Veen Magazines, 2005), lector 'reflectie op het handelen' aan de Hogeschool van Amsterdam.

Westers onbehagen in overvloed

De zon schijnt overvloedig, de gewassen groeien, de schoorsteen rookt. De echte vraag is wat we gaan doen met ons overschot aan energie

Er is veel kritiek op onze welvarende wereld. Na zestig jaar vrede, consumptiemaatschappij en globalisering vlakt de cultuur af. We leven in het onbehagen van een teveel aan keuzes, van een verlies aan rust, van stress en burn-out. We zien dat de rijkdom niet eerlijk is verdeeld en voelen ons schuldig en machteloos. We vernietigen ons milieu. Onze welvaart maakt ons niet gelukkig en we vinden het moeilijk om trots te zijn op onszelf.
    Filosofisch gezien is dit een conservatief antwoord; de gedachte van de schaarste overheerst het denken van de westerse mens al een paar eeuwen. Het is het gevoel dat er nooit genoeg is, dat we altijd meer willen, dat er eindeloos veel dingen zijn waar we nooit genoeg van zullen hebben, omdat de menselijke begeerte nu eenmaal van nature onbegrensd is. Hans Achterhuis heeft in zijn Rijk aan de schaarste laten zien dat er een breuklijn loopt tussen de klassieke opvatting van een maat in het leven, een gevoel van gepastheid en genoeg, dat het leven genoeg te bieden heeft, en een moderne opvatting van een eindeloze begeerte, de drang naar meer van de mens die zich ziet als een economisch wezen.
    We vinden het nodig plezier te maximaliseren. We vinden dat we moeten streven naar een persoonlijk geluk dat ook nog eens meetbaar en bereikbaar moet zijn.
    De mens als calculerende homo economicus die zijn keuzes afweegt. Deze ideeën zijn sinds Jeremy Betham, John Stuart Mill en Adam Smith in onze cultuur en vooral in onze economie doorgedrongen. De definitie van economie is nog steeds de wetenschap van de verdeling van schaarse goederen.
    Het wereldbeeld van de schaarste gaat uit van een natuurlijke wereld die niet genoeg biedt aan de mens. In die wereld vindt een gevecht plaats van de mens tegen de natuur en van de mens tegen de mens - door Thomas Hobbes 'de strijd van allen tegen allen' genoemd.
    Het is deze strijd die de aanzet gaf tot de industriële revolutie en de ontwikkeling van de reclame, vooral in de twintigste eeuw. En naarmate de begeerte wordt versterkt, woedt de strijd heviger.
    De historicus René Girard heeft het mechanisme van de strijd blootgelegd. Ieder mens wil wat de buurman ook heeft. We willen niet zozeer een handige auto voor de deur, nee we willen een mooiere, grotere, patseriger auto dan de buren. Deze wedijver kenmerkt onze reclameboodschappen. Reclames vertellen steeds minder over de auto en steeds meer over hoe mooi het is om hem naast die van de buurman neer te zetten.
    Consumptie is, om het wat abstracter te zeggen, grotendeels symbolisch geworden. We hebben al lang aan onze basisbehoeften voldaan, dus richten we onze aandacht op erkenning.
We wedijveren in toenemende mate via status, schrijft Rutger Claassen in Het eeuwig tekort. Hij laat prachtig zien hoe waardevolle dingen uit het zicht verdwijnen, terwijl wij ons overgeven aan een strijd om maatschappelijk succes.
    Niet iedereen kan die strijd winnen. We kunnen wel steeds meer goederen produceren, maar de topposities zijn per definitie beperkt, wat leidt, zoals Alain de Botton zegt, tot de 'statusangst'. We konden tevreden zijn toen we nog streefden naar objecten, toen onze plek in de wereld en ons bezit bepaald werd door onze geboorte of omstandigheden, maar nu we ons hiervan los hebben gemaakt zijn we onherroepelijk zelf verantwoordelijk voor onze positie. Omdat we niet allemaal naar de top door kunnen stoten, voelen we ons vaak gedesillusio-neerd. Toch vreemd. We hebben alle noodzakelijke dingen vergaard, het huis is verwarmd, er staat voldoende eten op tafel en toch blijven we maar denken dat we iets tekortkomen.
Wij denken zo sterk in termen van schaarste dat we zelfs in deze tijden van welvaart nog altijd menen te moeten vechten voor een grote auto of een tweede huis. Waarom zijn we niet minder gaan werken? Waarom is zelfs de tijd die we voor onszelf en onze vriendschappen overhouden, schaars geworden?
    Er is steeds meer verzet tegen het paradigma van de schaarste. Het tegengeluid komt onder meer van de Duitse filosoof Peter Sloterdijk. In zijn trilogie Sferen laat hij zien dat de mens kan genieten van de overvloedige productie en het vermenigvuldigen van goederen, van de beleveniseconomie, van de communicatiemiddelen en van de netwerkmaatschappij. Sloterdijk vindt zijn inspiratie in Nietzsche, in het 'ja-zeggen' tegen het leven, tegen zowel de goede als de slechte dingen. Genieten kun je van innerlijke gezondheid en van de bruisende energie van het creëren van je eigen waarden, als je je maar niet laat vangen door de geaccepteerde moraal en hel heersende mensbeeld.
    Het tekort dat wij ervaren is een gecreëerd tekort. Het bestaat niet echt. We hebben geen tekort aan eten, aan dingen. Niet meer. De zon schijnt overvloedig, de gewassen groeien lekker, de schoorsteen rookt. Georges Bataille beweerde als eerste dat we feitelijk meer worstelen met een overvloed aan luxe, dan met een tekort. We hebben te veel innerlijke energie, de zon schijnt maar door en we hebben een overvloed aan mogelijkheden in het leven. In Het vervloekte teveel beschrijft Bataille met name de zonne-energie als de onuitputtelijke bron van het overvloedig leven dat verspild moet worden. Het teveel dat de mens in zijn leven voelt is volgens hem 'vervloekt', omdat het uitgegeven moet worden, in kunst of verspilling of seks of anders wel in de zinloze destructie van oorlog. We moeten onze energie kwijt.
    De mens kan slecht stilzitten. Alleen al daarom volg ik Bataille in zijn bewering dat, het fundamentele, essentiële probleem van de mens niet de schaarste maar de overvloed is. En deze overvloed is een probleem, want het moet gespendeerd worden. De mens is een onderdeel van de grote verspilling die het leven zelf is. De natuur is uitbundig in haar kracht en verscheidenheid. Dit overschot moet gespendeerd worden, maar we kunnen als persoon en als maatschappij kiezen waar we het aan uitgeven: aan een wapenwedloop of een politiestaat, aan een aristocratie of een consumptieparadijs, aan kunst of aan carnaval. We kunnen slecht stilzitten. De echte vraag is wat we gaan doen wanneer we rusteloos worden en onze energie kwijt moeten. We kunnen bewust kiezen, of we kunnen het allemaal laten gebeuren.
    Onze huidige productie-consumptiemaatschappij is geen bewuste keuze. We kiezen er weliswaar voor om ons te pletter te werken om meer speelgoed te kopen, maar tegelijkertijd zijn wij gevangenen van een economisch systeem dat ik vergelijk met een kat die haar staart achterna jaagt. We moeten consumeren om de productie op gang te houden zodat we niet in een recessie belanden, en we produceren om juist weer meer te consumeren. We verliezen onze eigen rust en balans, de verschillen tussen rijk en arm, Noord en Zuid worden schrijnend, en we beschadigen het milieu en vernietigen ecosystemen als bijwerking van onze enorme productiedwang.
    Het probleem met de natuur is niet een schaarste aan hulpbronnen, maar ons destructieve en kortzichtige gebruik van het natuurlijk uitbundige ecosysteem. Consuminderen kan rust geven in onze koortsachtige consumptiemaatschappij, maar het is geen oplossing voor de destructie van het milieu in een wereld waarin miljarden mensen nog toe gaan treden tot de consumptieve klassen, en ook een koelkast en een auto willen. De radicale oplossing is niet om minder te produceren en te consumeren, maar om anders te produceren. De oplossing is niet om stil te blijven zitten op onze stoel, maar om iets zinnigs te gaan doen.
    Wij beheren honderden miljarden aan pensioengelden die we in de wereldeconomie investeren, onze productiemachine en onze vindingrijkheid zorgen voor enorme overschotten die we ook kunnen weggeven. Wij als maatschappij geven ontwikkelingshulp omdat wij rijk zijn en ons ook rijk willen voelen. We hebben meer dan genoeg, we hebben een teveel, en daarom zeuren we ook niet over 0,7 procent van ons budget. We verspillen het teveel ook in het nutteloze, in de creaties van de menselijke geest, in carnaval, opera, muziek, en dans. De gift is de mens eigen.
    Dit besef van overvloed roept om een nieuwe ethiek. een ethiek voor goede tijden, zoals de filosoof René Gude het typeert. Dit is een uitdaging, want het is zo veel makkelijker om vanuit de schaarste te denken. We hebben een probleem, er is niet genoeg, we willen iets, u e maken het, en zo lossen we het probleem op. Waar we zijn verslaafd aan deze methode, en moeten dus gelijk iets nieuws willen om bezig te blijven. Zolang we onze staart achterna blijven rennen,
wat we draait onze economie wel.
    Het is anders als we beginnen met het besef dat we meer dan genoeg hebben, dat ons echte probleem het overschot is dat om verspilling schreeuwt. Dan verandert de vraag in wat we ermee gaan doen, hoe we het uit gaan geven. Dit is de ethos van maximalisten zoals Nietzsche, Bataille, en Sloterdijk: de mens is rijk, uitbundig, overvloedig, en tegelijkertijd is het leven eindig. We worden geboren in een wereld vol met uitdagingen en opdrachten, en voelen in ons de kracht om deze aan te gaan. Filosofie bestaat niet alleen kritiek geven op de maatschappij en academische navelstaarderij maar ook de vraag van de Grieken naar het goede leven. De ethiek voor goede tijden bestaat uit het poneren van onze menselijke waarden, het ja-zeggen tegen het leven en het omhelzen van het aangezicht van een rijk overvloedig wezen in de spiegel.

IRP:   Dit verhaal heeft een simpele boodschap: we leven te luxe, en daar worden we kennelijk niet gelukkig van. Er wordt zelfs een idee van een concrete oorzaak gegeven: we hebben te veel energie. Dat kan namelijk vertaald worden als: onze energie is te goedkoop. Dat klopt, want die energie komt voor vrijwel niets uit de grond als fossiele brandstof. De andere genoemde oorzaak, de innerlijke energie van de mens, kan moeilijk of niet beteugeld worden, en het sterk de vraag of dit wenselijk is. Wat wel beteugeld moet worden is dus hoe die innerlijke energie geuit wordt. De uiting in de vorm van consumptie van luxe en andere statusgoederen is de boven geconstateerde slechte vorm. Deze waarheid is op zijn minst zo oud als de bijbel, overgeleverd in de uitdrukking "de dans rond het gouden kalf" . Ook heeft de bijbel een uitdrukking voor de innerlijke drijfveer die leidt tot dit slechte gedrag: de duivel - als men het bestaan van de duivel in zijn religieuze betekenis aanneemt als kracht die de mens tot het slechte probeert te verleiden, is het volkomen duidelijk hoe hij dit zal doen: niet met zwavel en pek, maar met suiker en nectar. Oftewel, onze huidige luxe.
    Kortom: het stuk van Benammar is een samenvatting van simpele, aloude, waarheden, verpakt in een overbodige mantel van intellectueel jargon . Dat jargon wordt in dit soort gevallen meestal gebruikt om het risico van het trekken van praktische, maatschappelijke, conclusies te vermijden. De conclusie uit bovenstaande is dat het kapitalistische systeem in een aantal van zijn fundamentele aspecten niet deugt, zowel praktisch als moreel .


Naar Toelichting morele keuze , Filosofie home , Algemeen overzicht  , of site home .
 

[an error occurred while processing this directive]