Bronnen bij Bommel-karakters: besprekingen en invloeden

De invloed van de Bommel-karakters  op het Nederlandse maatschappelijke denken en de cultuur zijn onmiskenbaar. Hier een paar voorbeelden daarvan. Het eerste is uit een essay van Jan Wolkers :
  Een meesterwerk kan altijd kwaad!

Sinds Jezus van Nazareth heeft geen sterveling meer zo hartgrondig en waarachtig zijn goede vader aangeroepen als Olivier B. Bommel van Bommelstein. Sedert die roerige tijden aan het begin van onze jaartelling heeft ook niemand meer zoveel vertrouwen aan de dag gelegd in de bekering van liederlijke medeschepselen.    ...
    Net als in de Bijbel dwarrelt het in het werk van Marten Toonder van de profeten en onheilspellers. IJl de Maanloper uit De Windhandel, die net als Johannes De Doper van de honing van wilde bijen leeft; de Zwarte Zwadderneel die het kwaad van media en cafébezoek te lijf wil gaan; de zwart geklede figuur uit De Labberdaan die met holle stem zijn medeschepselen vermaant om in het zweet huns aanziens te blijven werken en niet zo hoogmoedig te worden dat ze plezier krijgen in het werk; de dwerg Jodocus uit De Spiegelaar, die heer Bommel zijn spiegelbeeld ontvreemdt zodat hij door de spiegel in een duistere rede staart.
    Geen schrijver in de Nederlandstalige literatuur heeft zoveel spreekwoordelijke figuren geschapen als Marten Toonder, eind juli in zijn slaap overleden, 93 jaar. Sinds Ollie B. Bommel onze schone letteren binnendrong, ritselt het er van de verlaten en onverlaten die diep in ons maatschappelijk leven verankerd liggen als prototypen van een bepaald soort mens.
    Professor Sickbock, de malicieuze gewetenloze wetenschapper, die het protoplasma uit de Oleroon bestraalt zodat een demonische energie vrijkomt. Argus, de schandaaljournalist, die zijn pennenvruchten het liefst in het adellijk kadaver van de chronique scandaleuse laat rijpen. Zielknijper, de zoetsappige zielkundige, die vindt dat personen altijd monsters zijn wanneer ze niet begrepen worden. Dorknoper, de als overjaars krantenpapier krakende ambtenaar eerste klas, die er rotsvast van overtuigd is dat hij allerminst de kwaadste is. Professor Pzlwytskofski, de gemeente-fenomenoloog en hoogleraar aan de universiteit van Rommeldam.
    En natuurlijk Bulle Bas, de politiecommissaris die er heel de tijd van uitgaat dat we er allemaal gloeiend bij zijn. Met deze onvergetelijke figuren wordt iedere keer weer een compleet universum opgebouwd, rond deze diervormige wezens wordt een geraffineerd spannende intrige geweven, die niet zelden, hetzij door toverkracht, hetzij door Leviathanachtige monsters, leidt naar de rand van de ondergang van de wereld die verborgen ligt achter door heksenbezems, kurkpuisten en maserknoppen verminkte oerbossen.   ...
    Het werk van Marten Toonder is zo goed geschreven dat je de tekeningen er broodnodig bij moet hebben om te zien of het waar is. Dan ontdek je dat het dubbel waar is. De lijnen van de intrige worden verhevigd door een golfbeweging van beelden. Toonder is nooit in clichés vervallen, een gevaar dat levensgroot op de loer ligt bij het samensmelten van tekst en illustratie, vooral als het door een en dezelfde man gedaan wordt. Je hebt het toch al zo compleet opgeschreven, dus die tekening hoeft alleen maar een illustratie te zijn. Of je hebt het toch al tot in de kern getroffen in de tekening, dus die tekst hoeft enkel maar te ondersteunen wat je ziet.
    Niets van dat alles.
    Dezelfde trefzekere verfijningen in beschrijving en dialoog vind je terug in de tekeningen. De compositie is altijd verrassend gaaf, niet zelden adembenemend knap. De landschappen met slobberige lorken, vleermuisbehuisde ruïnes, grotten en kastelen en in de mist drijvende vergezichten zijn van een stroeve schoonheid met de sfeer van jongenseenzaamheid. Het geschreven en getekende werk van Marten Toonder is zo’n eenheid dat je om het uit elkaar te rafelen heel wat meer paardenkracht zou nodig hebben dan indertijd nodig was om de Maagdenburgse halve bollen te scheiden. Het is puntgaaf als een ei. Halve eieren worden niet opgediend.
    Marten Toonder was een moralist, een moralist van het zuiverste water, geen bekrompen onuitstaanbare zedenmeester. Geen schrijver in de Nederlanden heeft zijn lezers zo de lachspiegel voorgehouden, zo toestanden en wantoestanden op de hak genomen. Meestal met sprankelende ironie, soms met sarcasme. Het jargon van welzijnswerkers, adellijke prollen, plat geboefte, vileine middenstanders, naïeve geleerden, halve gare kunstenaars en enigszins bluffende maar o zo goedhartige heren, hij heeft het voor ons ontvouwd in al zijn kleuren en klanken als een pauw die ritselend zijn staartveren opzet tot een ruisende waaier van azuur en goud. Zie de regenboog.

Een met vele Toonderiaanse krullen gelardeerd verhaal.

De volgende bespreker doet het wat nuchterder af (de Volkskrant, 28-07-2005, door Aleid Truijens):
  Leven als in een Bommel-verhaal

Tom Poes, heer Bommel, alle figuren van Marten Toonder waren menselijker dan een mensenpoppetje kon zijn. ‘Het zijn allemaal facetten van jezelf.’

‘De regen fezelt, de wind knoert koud ...’, zo begint in een Bommel-verhaal een dag die niet veel goeds voorspelt. Er zullen schurken opduiken, horror-doctors en verderfzaaiers, die onze mooie planeet te gronde willen richten uit hebzucht of machtswellust.
    Zo’n dag, echt een dag voor de dood. Maar de lezer kon gerust zijn. Er was altijd een uitweg. Tom Poes zou een list verzinnen en aan het eind van het avontuur wachtte de heer van stand en zijn jonge vriend een eenvoudige doch voedzame maaltijd bij het knappend haardvuur.’    ...
    Marten Toonder zag wel meer dingen die anderen ontgingen. ‘Grootgelovig’ noemde zijn broer Jan Gerhard hem. Dat kwam niet omdat hij en Phiny [zijn eerste vrouw, red.]zich in Ierland steeds meer hadden verdiept in de wereld achter het ‘grondstoffelijke’, in het boeddhisme, taoïsme en krishnamurti. Het was andersom: de wonderlijke verhalen die Marten zijn kleine broertje vertelde zaten in hem, nog voor hij kon lezen of iets van de wereld had gezien. En in zijn echte leven gebeurden dingen die je eerder in een Bommel-verhaal zou verwachten.   ...
    De strip Tom Poes verscheen toen al vele jaren, in meer dan vijftig kranten. In 1941 verscheen hij voor het eerst in De Telegraaf. Kort daarna richtte Toonder zijn bedrijf Toonder Studio’s op. Na de oorlog groeide het uit tot een grote producent van strips, tekenfilms en reclame. Tom Poes werd gepubliceerd in onder meer de Volkskrant, NRC, Het Handelsblad en De Tijd.
    Maar in de jaren zestig, nadat hij de zakelijke leiding van zijn bedrijf aan anderen had overgelaten, schreef hij de beste van zijn 177 ‘Bommels’, zoals De Bovenbazen, De Sloven, Het Kukel en De Labberdaan.
    De hele westerse wereld is samengebald in het stadje Rommeldam. Daar zijn goed en kwaad voortdurend in een strijd verwikkeld. Geldzuchtigen, monomane gelijkhebbers en door technologische visioenen verblinde wetenschappers bedreigen de vredige gezapigheid. Maar ook heer Ollie, een man van oud geld, bezitter van een slot, heeft zijn zwakheden: hij is ijdel, driftig en onnozel. Hij laat zich bijvoorbeeld verleiden een ‘bovenbaas’ te worden, een superkapitalist.
    Maar geld brengt de wereld niets moois en de natuur gaat eraan onderdoor. En dat niet alleen: hij verliest bijna zijn jonge vriend Tom Poes. Die redt hem gelukkig uit de kleverige vingers van de jetset: ‘Zo zie je, Tom Poes, geld speelt geen rol.’
    In de Bommel-verhalen verbeeldde Toonder zijn visie op onze onvolmaakte wereld, met zijn ijverige, onvolmaakte bewoners. Hij was een maatschappijcriticus zonder de moralist uit te hangen, en dat maakte hem geliefd bij intellectuelen en collega-schrijvers.
    De namen van zijn personages werden spreekwoordelijk; iedereen stelt zich iets voor bij een Sickbock, een Zwelbast of een Joris Goedbloed. Toonder koos voor hen zo feilloos het dier dat bij hen paste dat zij menselijker werden dan een getekend mensenpoppetje kon zijn. Zijn dieren toonden het hele scala van kleine tekorten en zwakheden; hij legde ze in de melancholische-deftige blik van een nijlpaard-burgemeester, in een zelfgenoegzame berenhuidplooi, een betweterig vooruitgestoken bokkenkinnetje, in lijzige ambtenarentanden.
    Ze waren hem allemaal even dierbaar, zei hij vaak. Ook de schurken: ‘Het zijn natuurlijk allemaal facetten van jezelf.’ Dat hij Bommel, in de allerlaatste aflevering in 1986 liet trouwen met de aanhankelijke juffrouw Doddel, lag eigenlijk voor de hand. ‘Wat ben je toch knap’, zei ze dikwijls bewonderend tegen heer Ollie. Precies wat Phiny in Toonders autobiografie vaak zegt tegen Marten.    ...
    Bij zijn negentigste verjaardag in mei 2002 werd de schrijver geëerd als een éminence grise. Er was een groot feest in zijn geboorteplaats Rotterdam, waarbij een standbeeld werd onthuld met Bommel-personages en een Bommel-hoorspel werd opgevoerd met bekende Rotterdammers. De jarige zelf zat er wat stilletjes bij.
    Twee jaar later werd hij, op de nieuwjaarsreceptie van De Bezige Bij, op een zetel geplaatst, met zijn jongere collega’s om hem heen, op een trap, voor een groepsfoto. Aan die bijeenkomst wijdde hij de laatste regels die hij publiceerde. In NRC Handelsblad schreef hij: ‘Er steeg de fijntrillende wolk van Nederlandse literatoren omhoog, om zijn vibrerende trekken over het volk te verspreiden. (...) Een onvergetelijke manifestatie, die in ons vaderland zelden plaatsvindt. Wanneer ziet men zoveel genialiteit een trap beklimmen?’
    Geniaal, die typering zou Marten Toonder niet graag in zijn zerk gebeiteld zien. Het al te menselijke was hem liever dan het godgelijke. Eén van zijn personages leent zich misschien het beste als zinnebeeld van de overleden schrijver-tekenaar. ‘Op wie ik het meest gesteld ben’, zei hij in 2001 in Het Parool, ‘is Wammes Waggel. Hij heeft geen specifieke karaktertrekken, de dingen overkomen hem en alles vindt hij normaal, niet goed of slecht, niet mooi of lelijk, hij ondergaat het leven fluitend.’ Leven als Wammes Waggel, blijmoedig en onthecht, was Toonder te hoog gegrepen. Misschien dat hij op het allerlaatst een beetje op hem is gaan lijken.

Met uiteindelijk eenzelfde soort beeld.

En in de woorden van een andere liefhebber van dieren en nuchtere filosofie (de Volkskrant, 20-04-2012, door Bob Witman):
  De week van de Bommelstrips

Midas Dekkers is groot fan van het oeuvre van Marten Toonder. Voor een tentoonstelling in het Stripmuseum legt de bioloog uit hoe wij de dieren uit de Bommelstrips kunnen duiden.

Wat is uw favoriete dier in de Bommelstrips?

'Professor Prlwytzkofsky: 'Praw! Der hemeldonderweder!''

Dat is geen dier, dat is een mens.
'Dat is waar. Het is een van de zeldzame mensfiguren in Rommeldam, de woonplaats van Olivier B. Bommel. Maar het is een soort Duitser, en een zuivere wetenschapper, dat maakt hem zeer onweerstaanbaar voor mij.'
...
In het Stripmuseum legt u uit waarom heer Bommel een beer is?
'Er is een duidelijke relatie tussen de populariteit van de strip en de keuze voor een beer als hoofdpersoon. Een goede zet van Toonder.'

Dat moet u uitleggen.
'De Beer was in Europa de koning der dieren. Niet de leeuw, die was lang totaal onbekend. De beer was de sterkste, had een magische, bijna goddelijke kracht. Dat deed hem de das om.'

Dat moet u ook uitleggen.
'De kerk duldt geen concurrentie op Godsgebied. Eerst werd de beer in boeken als sukkel neergezet. Toen verwerd hij tot zielige dansbeer op de kermis. En de grootste vernedering: hij werd een teddybeer.'   ...

Ook de reden dat de kerk een fervent tegenstander is van sex, communisme enzovoort: het is allemaal concurrentie op het Godsgebied.
  Toch is heer Bommel een stuntel?
'Bommel is een sympathieke antiheld, zoals Lambiek. Met zo veel gebreken dat je bijna steeds wilt roepen: kijk uit, achter je! Maar hij is wel een ware held. Tom Poes niet.'

Wat is Tom Poes?
'Tom Poes is gek genoeg de enige figuur die zijn dierennaam draagt: poes. Hij is ook de enige die geen kleren heeft. Sowieso is er een eigenaardige kledingsituatie in Rommeldam. Bommel heeft alleen dat geruite jasje, geen broek. Zijn jonge vriend Tom Poes loopt totaal in zijn blote kont. Anno nu was die strip er nooit doorgekomen.'

Maar waarom klopt Tom Poes niet?
'Vrijwel alle personages hebben het karakter dat bij het dier past. Tom Poes niet. Die heeft een soort padvinderslimheid waar een poes niet dood mee gevonden wil worden. Bovendien is het een vervelend ventje.'

Verklaart u eens een ander dier?
'Zielkundige Okke Zielknijper is een lama. Tegen een lama kun je lang slap kletsen, waarbij hij wezenloos terugkijkt. Maar een lama heeft op een gegeven moment genoeg ervan en spuwt dan recht in je gezicht. Dat is precies wat een therapeut ook doet, uiteindelijk krijg je alles terug in je gezicht.'

Waarom koos Bommel voor dierenfiguren?
'Ieder mens heeft een beest van binnen. Een wezel of een leeuw. Dat hoort bij een karakter. Toonder draait het om. Door het beest te gebruiken, laat hij het karakter aan de buitenkant zien. Weet de lezer meteen wat voor vlees hij in de kuip heeft.'

Scheelt in bladzijden?
'Maar wat echt goed is, is dat die karakters dan iets doen dat niet bij ze past. Joost, de butler, is een hond, het meest dienstbare dier. Toch kan Joost heel eigenaardig uit zijn slof schieten. Toonder speelt met onze verwachtingen.'

Is Toonder een groot tekenaar, of een groot schrijver?
'Hij is een groot filosoof.'

Amen.


Naar Toonder, karakters  , Literatuur, inleiding  , of site home  ·.

21 apr.2012