Bronnen bij Menswetenschappen, regels: quasi-stationaire overgang

Een voorbeeld van de meest geleidelijke vorm van maatschappelijke overgang: de quasi-stationaire (de Volkskrant, 02-10-2010, door Jos de Haan):
  De gammacanon (40)

Sociologie | Diffusie | De verspreiding van nieuwe apparaten verloopt via een vaste curve, van vernieuwers naar achterblijvers.

Tussentitel: Mobiele telefoon is een voorbeeld van snel verspreide innovatie

In 1993 kon in Nederland voor het eerst met een mobiele telefoon via het gsm-net gebeld worden. Daar was een apparaat met een enorm acculaadstation voor nodig van meer dan 3 kilo. Alleen zakenlieden, binnenvaartschippers en beroepschauffeurs maakten er gebruik van. Tegenwoordig heeft vrijwel iedere Nederlander een gsm van een draaglijke lichtheid en aantrekkelijke vormgeving.
    De mobiele telefoon is een typerend voorbeeld van een innovatief product dat in korte tijd een brede verspreiding kreeg. Dergelijke diffusie verloopt meestal geleidelijk volgens een S-vormige curve met een traag begin, een versnelling in de middenfase en een vertraging als marktverzadiging in zicht komt.   ...

Dit is het patroon van één van de simpele vormen van de quasistationaire overgang, namelijk die gebaseerd op exponentiële groei  . In het begin is het aantal potentiële gebruikers veel groter dan het aantal dat er mee start, en gaat de groei ongeremd en steeds sneller door het proces van doorgave, bijvoorbeeld door mond-op-mond reclame. Later wordt de markt steeds meer verzadigd, en vlakt de groei eerst af, en gaat daarna naar een evenwichtswaarde.
    In dit geval zijn er nog wat details aan het proces te geven, gebaseerd op de inhomogeniteit van de groep van potentiële gebruikers
 
  De S-curve zegt niet alleen iets over de verspreiding van een product in een samenleving, maar ook over wie er snel bij is en wie relatief laat. Er worden dan vaak vijf groepen onderscheiden. De mensen op zoek naar het nieuwste van het nieuwste schaffen als eersten een product aan. Zij worden ‘vernieuwers’ genoemd (2,5 procent van de gehele groep). Daarna volgen de ‘vroege aanvaarders’ (13,5 procent), die het product weliswaar later aanschaffen dan de vernieuwers, maar die er eerder bij zijn dan de grote meerderheid. De derde groep is de 'vroege meerderheid' (34 procent), en die bestaat uit mensen die eerst even de kat uit de boom kijken, maar er toch nog eerder dan gemiddeld bij zijn. Zij worden gevolgd door de ‘late meerderheid’ (34 procent) en de ‘achterblijvers' (16 procent).

Dit slaat dus op de meeste soortgelijke technologische vernieuwingen.

Het tweede voorbeeld is maatschappelijk-psychologisch (de Volkskrant, 06-07-2013, boekrecensie door Aleid Truijens):
  Hoe Nederland van god los raakte

Eeuwenlang lag de christelijke zedenleer als een klamme deken over de beminde gelovigen. In één generatie werd die deken afgeschud. Hoe het toch nog leuk werd in de Nederlandse slaapkamers.

Hoe God verdween uit de Nederlandse slaapkamer, en dat in één generatie. Rimmer Mulder (1948) beschrijft het in Seks en de kerk - Hoe Nederland zijn kuisheid verloor. Hij vroeg zich af hoe het kon dat de christelijke zedenleer, die eeuwenlang het leven van zovelen had vergald, in de vorige eeuw zo snel zijn greep op de samenleving kwijtraakte. Eén generatie, om precies te zijn: de zijne. En dan vooral de goddeloze, losgeslagen jaren zestig en zeventig.
    Opgegroeid in een gereformeerd gezin in Drachten, journalist bij Trouw en de Leeuwarder Courant, is Mulder geschikt om die vraag te beantwoorden. Hij hoorde tot de eerste generatie die massaal mocht doorleren en interessante banen kreeg - en uit dank daarvoor afstand nam van de normen, waarden en geboden van ouders en kerk. Die twee vielen voor kinderen in religieuze gezinnen, of ze nu protestants waren of katholiek, goeddeels samen.
    'Seks' is een mooi thema om de vaderlandse geschiedenis mee te illustreren. Niet alleen omdat we eeuwenlang een ontzettend gelovig landje waren en omdat seks altijd hét hoofdpijndossier van de kerken is geweest. Het mooie aan seks én religie is dat zij zich beide niet op het niveau van de ratio bewegen. De geschiedenis van de seksualiteit en van de kerken schrijven de mensengeschiedenis, die naast die van de oorlogen, crises, politiek en economie. Beide zijn het geschiedenissen van menselijke angsten en verlangens, van geluk en gehunker, schaamte en straf; beide bevredigen ze de behoefte om van ons leven een zinnig verhaal te maken. Beide kunnen een leven maken en breken.    ...
    ulders boek is ook een kleine geschiedenis van homo- en de vrouwenemancipatie. Homoseksualiteit was tot in de jaren zestig een taboe, ook bij socialisten, maar vooral bij gelovigen. Volgens de Bijbel verdienden mannen die 'in vrouwelijke bijligging' met andere mannen verenigden, de gruweldood. Wie uit de kast kwam, riskeerde uitstoting door de gemeenschap.
    Dat de vrouw niet deugde en onder de duim diende te worden gehouden, was evident. Niet voor niets is zij slechts geschikt om te baren en het huis aan kant te houden. Zij is in de christelijke leer de hoofdschuldige. Zij, Eva, was het immers die zich liet verleiden door de slang en die in de appel hapte. Door háár zonde werden ze uit het paradijs verdreven. Zij stortte haar man en hun nakomelingen in het ongeluk. Want ja, Adams vlees was zwak. De mens werd gestraft met het kruis van de begeerte. Seks is zondig, en wie zuiver in God leeft, heeft er natuurlijk geen behoefte aan. Toch moet het af en toe, voor de voortplanting. In godsnaam dan maar, en alleen binnen het levenslange huwelijk. Lust werd een zondige last.
    Het volk pikte dat niet langer. Na de Tweede Wereldoorlog (het einde daarvan werd uitbundig en zondig gevierd) lukt het de pastoors en de dominees steeds minder om de teugels strak te trekken en de regie in de slaapkamer te houden. Mensen raakten beter opgeleid en welvarender en keken tv. Er viel een hoop te beleven, buiten de kerk, het kantoor en het echtelijke bed. Ook ín dat huwelijksbed kon het stukken leuker. Kerken bleven in de jaren zestig het gebruik van condooms en de pil verbieden, maar de gelovigen trokken zich er steeds minder van aan.
    De vrees van Rome dat de verspreiding van voorbehoedmiddelen tot losbandigheid zou leiden, kwam uit. In de jaren zeventig waren condooms overal te koop en was het niet moeilijk om abortus te plegen. Eén voor één werden de taboes geslecht: seks voor het huwelijk, ongehuwd samenwonen en homoseks. Protestanten noch katholieken konden uiteindelijk het homohuwelijk tegenhouden.
    Hoewel de uitkomst hetzelfde was, verliep het proces van seksuele bevrijding bij katholieken en protestanten niet hetzelfde, schrijft Mulder. De protestanten hebben immers geen paus, die de zedenleer decreteert en bij afglijden conservatieve bisschoppen aanstelt. De protestante kerken zijn versnipperd en lopen uiteen in behoudzucht. Bij het progressieve deel was geboortebeperking eerder gewoon dan bij de katholieken; hun gemiddelde kindertal slonk sneller. ....

Net als bij de technologische vernieuwing is hier dus van "vroege aanvaarders", enzovoort. Met dezelfde S-curve als resultaat.
    Overigens: zou je het opsplitsen in deegroepen, dan zou je bijvoorbeeld bij de kunstzinnig-intellectuele elite die ook wel wordt aangeduid als de grachtengordel weer een duidelijk vorm van "doorschieten" vinden  - er was sprake van een periode van losbandigheid in die kringen. Waaraan de aids-epidemie een einde maakte.


Naar Menswetenschappen, regels  , Menswetenschappen, huidig  , of site home  ·.

5 okt.2010