Menswetenschappen, regels

In Menswetenschappen zijn een aantal waarnemingen gedaan over het algemene disfunctioneren van de menswetenschappen, met name de sociologie. Hier gaan we proberen een aantal regels te formuleren die als basis kunnen dienen voor een gezond functionerende sociologie, en die tevens als voorbeeld kunnen dienen voor de overige menswetenschappen.
    In verband met de overzichtelijkheid doen we dit in twee stappen: eerst noemen we een aantal meer basale regels, en de daaruit volgende regels verzamelen we apart als Afgeleide regels (overigens is deze aanpak al een toepassing van een basale regel).
    Het uitgangspunt voor de nieuwe aanpak is natuurlijk die wetenschap die het meest succesvol is: de natuurwetenschap.

Regel één is, natuurlijk: er bestaat een objectieve werkelijkheid.
    Dat 'natuurlijk' is een provocatie, want een flink deel van de menswetenschappers gelooft hier niet in. Ze voeren daarvoor allerlei onzin-argumenten aan, waarvan we er eentje zullen behandelen: "Het doen van observaties aan de maatschappij verandert die maatschappij". Zelfs in omstandigheden dat dit waar is, is het geen geldig argument, want voor één van de belangrijkste theorieën van de natuurkunde, de kwantummechanica, geldt precies hetzelfde, en het heeft de ontwikkeling van de natuurkunde, op wat langere termijn en schaal gezien, geen centje gestoord. Regel één is zo geldig als een regel maar kan zijn, en degenen die er bezwaar tegen hebben, kunnen de wetenschap beter vrijwillig verlaten.
    Voorbeelden van toepassingen: deze hele website, met name hier uitleg of detail en hier uitleg of detail - voorbeelden van overtredingen hier uitleg of detail .

Regel twee: sociologische verschijnselen hebben verklaringen, en die verklaringen kunnen al dan niet sociologisch zijn.
    Dat sociologische verschijnselen verklaringen hebben, wordt ook al bestreden in vele situaties - en ook dit is onzin natuurlijk. Ook wie dit denkt, dient de wetenschap te verlaten - het enige wat je dan namelijk kan doen, is het bestuderen van de bloemetjes en de bijtjes, en roepen: "Oh, wat mooi!".
    Overigens wil dit niet zeggen dat je voor ieder verschijnsel altijd een eenduidige oorzaak of een eenduidige combinatie van eenduidige oorzaken kunt vinden. Maar weer: zo is het in de natuurkunde en de rest van de natuurwetenschappen ook niet. Zie een begrip als "chaostheorie", en de hiervan bekende onvoorspelbaarheid, in de eenduidige zin, van weerkundige verschijnselen - maar we kunnen het weer wel steeds beter voorspellen.
    Maar het gaat hier eigenlijk om het tweede deel: waar het meestal het geval is dat sociologische verschijnselen ook sociologische verklaringen hebben, zijn ook niet sociologische verklaringen mogelijk, bijvoorbeeld economische, psychologische uitleg of detail uitleg of detail of fysiologische.
    Voorbeelden van toepassingen zijn te vinden hier uitleg of detail , en van overtredingen hier uitleg of detail .

Regel drie: als er meerdere factoren zijn die een bepaalde situatie of gebeuren verklaren, zijn er factoren die belangrijker en minder belangrijk zijn voor de waargenomen situatie.
    Hierop passen we een min of meer "gevaarlijke" redenatie toe, namelijk reductio ad absurdum . Het tegenovergestelde: namelijk dat voor iedere situatie of gebeuren iedere factor even belangrijk is, is dermate onwaarschijnlijk, absurd, dat je het kan verwerpen. En als maatstaf voor 'onwaarschijnlijk' gebruik je dan de waarnemingen van een veelheid van natuurlijke processen, en de constatering dat het nergens zo lijkt dat alle factoren even belangrijk zijn. In tegendeel: in vrijwel alle gevallen lijken er één of twee factoren te zijn die (sterk) domineren: "Wat bepaalt hoe goed de plantjes groeien?" Nummer één: de  hoeveelheid zonlicht, nummer twee de hoeveel zuurstof.
    De vanzelfsprekende uitwerking hiervan is dat je eerst moet bepalen wat de factoren zijn en hun belang. Daarvoor is een voor de hand liggende methode: de wetenschappelijke methode . Je kiest je factoren en hun belang aan de hand van gezond verstand, en daarna kijk je of de gemaakte keuze de gevonden verschijnselen verklaart, liefst door een nieuw of nog niet  eerder gebruikt verschijnsel te voorspellen en dan te kijken of het klopt met de werkelijkheid. Zo nee, pas je je veronderstellingen wat aan, en kijkt of het beter klopt. Zo ja, dan pas je nog meer aan in dezelfde richting, zo nee, dan pas je aan in een andere richting. Enzovoort, tot je iets hebt dat redelijkerwijs klopt.
    Oh, dan zit er nog een aanname in deze argumentatie, en wel dat menselijke maatschappelijke processen te kwalificeren zijn als natuurlijke processen. Ook hiermee zijn er aantal afvallers aan te wijzen, bijvoorbeeld allen die in de invloed van niet-natuurlijke, bijvoorbeeld religieuze, zaken geloven. Met de aantekening dat het feit van het geloven zelf wel weer een natuurlijk proces is, namelijk van de psychologisch soort. Maar gezien vanuit de wetenschap is het een duidelijke vorm van methodologische afwijking (vele wetenschappers zullen zeggen: geestesafwijking) om te denken dat iets anders dan de natuur bepaalt hoe de natuur werkt.
    Voorbeelden van toepassingen hier uitleg of detail uitleg of detail uitleg of detail , en van overtredingen hier uitleg of detail .

Regel vier: de meeste natuurlijke situaties, dus ook de meeste maatschappelijke situaties, zijn evenwichtssituaties.
    Onder evenwichtssituaties verstaan natuurkundigen die situaties die tot stand zijn gekomen onder de invloed van twee of meer elkaar tegenwerkende krachten, die in de evenwichtssituatie "toevalligerwijs" precies even groot zijn. Het bekende middelbare school-voorbeeld is een gewichtje dat aan een touwtje of elastiekje hangt: de zwaartekracht trekt aan het gewichtje naar beneden, en het elastiekje trekt aan het gewichtje naar boven - en als het gewichtje stil hangt, zijn die krachten "in evenwicht"- dan hebben we een "evenwichtssituatie".
    De reden dat de meeste natuurlijke situaties "evenwichtssituaties" zijn, is meteen duidelijk als je het elastiekje doorbrandt. Zodra je het zo ver hebt doorgebrand dat de zwaartekracht wint, dat wil zeggen: dat het elastiekje breekt, valt het gewicht naar beneden en heb je een niet-evenwichtssituatie. Maar die duurt maar heel even. Het gewichtje valt met een klap op de grond, waarna de grond de rol van het elastiekje overneemt - want de grond houdt, net als het elastiekje, het gewichtje tegen. Niet door uit te rekken, maar door een beetje ingedrukt te worden - doe het experiment met een groot gewicht en zachte grond, dan kan je dat zo zien.
    De regel is: niet-evenwichtssituaties duren kort, en zijn tussentoestanden tussen evenwichtssituaties.
    Die evenwichtssituaties hoeven niet per se altijd dezelfde te blijven, maar kunnen ook langzaam veranderen - dat noemen natuurkundigen "quasi-stationaire" veranderingen. Het langzame rekken van het elastiekje terwijl je het aan het doorbranden bent, is zo'n quasi-stationaire verandering.
    De sociologische equivalenten van deze beschrijving liggen voor de hand: de normale maatschappelijke machtsituaties zijn evenwichten en quasi-stationaire veranderingen - de niet-evenwichtssituatie is "revolutie". De quasi-stationaire verandering is dan in feite "evolutie".
    Uit deze beschrijvingsregel volgt ook een voor de hand liggende en zeer belangrijke toepassingsregel: bij het bestuderen van een maatschappelijke situatie, dus meestal een evenwichtssituatie, moet je dus beide kanten van de situatie, het evenwicht, op gelijke voet behandelen. Doe je dat niet, en ga je naar de bevindingen van je onderzoek handelen, kweek je een niet-evenwichtssituatie - en op den duur mogelijkerwijs een verbreking van het evenwicht: een revolutie.
     Dit is een belangrijke regel. Het is in feite de eerste die over de menswetenschappen (met name de sociologie) zelf gaat - de voorgaande regels waren regels over hoe tegen de menswetenschappen aangekeken moet worden - die in feite niets anders doen dan zeggen dat menswetenschap een wetenschap moet zijn. Enkele specifieke voorbeelden van evenwichten zijn te vinden hier uitleg of detail . Meer over evenwichten in het algemeen hier uitleg of detail .
    Voorbeelden van overtredingen hier uitleg of detail - de meeste van die voorbeelden zijn uit het immigratie- en integratiedebat, wat in feite één grote schending van regel vier is, omdat vrijwel universeel de belangen van de aanwezige bevolking niet meegenomen worden of sterk ondergewaardeerd uitleg of detail .

Regel vijf: vrijwel alle, of mogelijkerwijs alle, sociologische eigenschappen en factoren zijn, bij benadering, "normaal" verdeeld.
    Het 'normaal' in deze regel is een wetenschappelijke aanduiding, waarvoor ook wel naar de ontdekker de term 'Gaussiaans' wordt gebruikt. Dit is de aan iedereen bekende intuïtieve verdeling die zegt dat de meeste mensen rond het gemiddelde zitten, en naarmate je verder van het gemiddelde zit, het aantal mensen met die eigenschap kleiner is - de meest mensen in Nederland zijn ca. 1,80 meter lang, 1,60 en 2,00 meter zijn betrekkelijk zeldzaam, en 1,40 en 2,20 zijn uiterst zeldzaam.
    Dit is een zeer belangrijke regel - vanwege het belang is deze regel uitgebreid behandeld elders, van technisch naar praktisch in de volgende links .

Regel zes: er is vrijwel geen, of misschien geen enkele, volkomen sluitende definitie te maken van welk sociologisch begrip of factor dan ook.
    Deze regel volgt uit regel vijf. De normale verdeling houdt in dat er geen grens is te trekken anders dan het trekken van een willekeurige grens - dit volgt alleen al uit de vloeiende grafiek van de normale verdeling - er zit geen binnen of buiten aan. Als je iemand "groot" of "klein" wilt noemen, zal je er altijd bij moeten vertellen wat je onder groot of klein verstaat, en over die keuze kan je altijd weer discussiëren. Gebruik je 1,60 als  jouw grens van klein, dan kan iemand anders altijd zeggen: "Wat nou, 'klein' ... 1,40, dat is pas klein".
    Let op: dit wil dus niet zeggen dat je uitkomsten relatief zijn, of je wetenschap dat is. Het zegt alleen dat je om die uitkomsten te communiceren, je extra voorzichtig moet zijn. Dat wil zeggen: voorzichtig met je woorden. Als je het in getallen uitdrukt, heb je het een stuk makkelijker. Maar dan zit er nog steeds een adder onder het gras, en dat is dat je voor het gebruik van getallen altijd weer standaarden nodig hebt, zoals de 'meter' in '1,60 meter' En die standaarden zijn ook meestal sociologische begrippen.
    Ook van deze situatie is een natuurkundige analogie. Het is namelijk nergens in de natuurkunde zo dat de uitkomsten exact bepaald zijn, en dat geldt ook voor de gehanteerde begrippen. Een definitie van wat "water" is, bevat meerdere voorbehouden, met gebruik van terminologie als: "... in deze omstandigheden ...", waarbij 'omstandigheden' slaat op zaken als temperatuur, druk enzovoort. Ook natuurkunde geeft altijd benaderde uitkomsten, en gebruikt altijd benaderde begrippen. Tot aan de basale begrippen "ruimte"en "tijd" aan toe.
    Kortom: dat in de sociologie geen volkomen sluitende definities te maken zijn betekent niet dat er geen zinvolle definities te maken zijn. "Cultuur" kan niet sluitend gedefinieerd worden, maar is wel een zinvol en reëel bestaand sociologisch begrip - zie ook het adagium van Armstrong (Louis, jazztrompettist), die gevraagd naar een definitie van jazz antwoordde: "Man, if you gotta ask, you'll never know".
    Voorbeelden van overtredingen hier uitleg of detail .

Regel zeven: menswetenschappen en met name sociologie gaan over groepen van mensen.
    Dit klinkt als het trappen tegen een zeer open deur. De primitieve staat van de huidige sociologie kan men afmeten aan het feit dat sociologen deze regel regelmatig schenden. Dat wil zeggen: natuurlijk praten ze normaal over groepen mensen uitleg of detail . Maar zodra er conclusies in zicht komen waar men het niet mee eens is, meestal op ideologische gronden, is één van de veelgebruikte wapens om die ongewenste conclusies te bestrijden door het ontkennen van de geldigheid van het begrip "groep", oftewel: het bestaan van groepen. Parafraserend: "Je mag alleen over individuen praten", of "Praten over hen als groep devalueert hun mens-zijn", of "De verschillen binnen de groep zijn groter dan de overeenkomsten". De juistheid van al dit soort argumenten kan men nagaan door de omstreden groepseigenschap te vervangen door een neutrale, met als hier gebruikte standaardvoorbeeld dat van de lengte: wat voor het lengteverschil tussen Japanners en Nederlanders geldt, geldt voor alle groepsverschillen, inclusief de criminaliteit van allochtone immigranten . Uit het onomstreden bestaan van de groep "Japanners", en een schier oneindig aantal soortgelijke groepen, kan men dus afleiden dat ook voor de omstreden soortgelijke groepen het groepsbegrip volkomen geldig is.
    Voorbeelden van overtredingen hier uitleg of detail uitleg of detail .

Regel acht: alle groepsaanduidingen gaan over groepen met min of meer vage grenzen.
    Dit is natuurlijk weer een gevolg van regel zes, en daarmee direct of indirect ook weer van regel vijf. Groepsaanduidingen gebruiken meestal sociale eigenschappen of kenmerken, en aangezien die eigenschappen of kenmerken niet exact zijn, is het lidmaatschap van de betreffende groepen dat ook niet. Het geldt zelfs voor iets relatief onomstredens als het zijn van man of vrouw. Want de natuur zelf heeft daarvoor meerdere uitingsvormen gekozen: genetisch, geslachtelijk, en hormonaal zijn de opvallendste, en hoe sterk de regel ook is dat die drie samenvallen, het is weer niet altijd zo. Er zijn genetische vrouwen met mannelijke geslachtkenmerken, enzovoort uitleg of detail . Wat aangeduid wordt met "vrouw" is dus ook hier een aanduiding voor de normale, gemiddelde, meest voorkomende, gevallen.
    En dit geldt dus precies hetzelfde voor minder gevoelige gevallen als "Nederlander", en gevoeligere gevallen als "allochtoon". En het draait natuurlijk vooral om de gevoelige gevallen. Waarbij een zeer veelvuldig uitdrukking is: "Ja, maar het geldt niet voor alle allochtonen ...". Dat is een juiste uitspraak. Maar regel zeven zegt dat ditzelfde geldt ook bij gebruik van de term "Nederlanders": "Ja, maar het geldt niet voor alle Nederlanders...". En wat regel acht nog meer zegt is: "... en dat geldt voor iedere groepsaanduiding".
    En dan is de conclusie ineens een heel andere: als je "Ja, maar het geldt niet voor alle allochtonen ..." als geldig ziet dan zeg je dat alle uitspraken over sociologische groepen ongeldig zijn, dus dat sociologie ongeldig is. En de meer voor de hand liggende conclusie is dan dat "Ja, maar het geldt niet voor alle allochtonen ..." wel klopt, maar onjuist is - onjuist in de zin van niet-relevant. Het is in feite een beroep op het bestaan van een exacte omschrijving of definitie, en die heeft zelfs de natuurkunde niet, en dus geen enkele wetenschap.
    Voorbeelden van overtredingen hier uitleg of detail .

Regel negen: alleen vergelijkingen tussen soortgelijke groepen en begrippen zijn geldig.
    Dit is een direct vervolg van de analoge regel uit de algemene semantiek: je kan alleen begrippen op hetzelfde niveau van abstractie vergelijken - je kan paarden met koeien vergelijken, maar niet Bessie de koe met paarden, of tractoren met een geit. Sociologisch voorbeeld: je kan de lengte van alle Japanners vergelijken met die van alle Nederlanders, maar niet die van Nederlandse vrouwen met die van Japanse mannen.
    Voorbeelden van overtredingen hier uitleg of detail .


Afgeleide regels

Regel een-een: sociologisch onderzoek kan niet gebaseerd worden op enquêtes met vragen over zaken die de geënquêteerden of hun eigen sociologische groep betreffen.
    Deze regel is een direct gevolg van een psychologische regel: als iemand over een aantal mensen praat, is zijn mening over een bepaald persoon onbetrouwbaarder naarmate hij/zijn meer emotioneel betrokken is bij die persoon, en dus het minst betrouwbaar over zichzelf. meningen van mensen over zichzelf of hun eigen groep(en).
    Er zijn talloze onderzoeken die deze sociologische regel bevestigen. Misschien wel de aardigste is dat onderzoek, gedaan voor andere doeleinden, dat uitwees dat van de Franse mannen 80 procent vreemdging, en van de Franse vrouwen 20 procent. De niet-wetenschappelijke reactie is, dat die 20 procent Franse vrouwen het dan wel erg druk gehad moeten hebben ...
    De wetenschappelijke reactie is deze: het is uitermate onwaarschijnlijk dat de mate van vreemdgaan voor vrouwen op zo'n drastisch wijze zal afhangen van die voor mannen - en de verantwoorde aanname is dat het ongeveer gelijk is. Wat het percentage vreemdgaan per sekse brengt op 50 procent (80 + 20 gedeeld door 2). Waarmee de afwijking voor beide seksen uitkomst op 30 procent. Wat dus voor beide gevallen een zeer sterke afwijking is van het opgegeven percentage. Dus beide seksen liegen dat het gedrukt staat over hun buitenhuwelijkse seksleven - de  mannen liegen dat ze veel hebben, de vrouwen liegen dat ze weinig hebben. Volkomen in overeenstemming met de maatschappelijke mores. Beide seksen liegen dus om te voldoen aan de maatschappelijke mores. Beide seksen spreken dus niet de waarheid in dit onderzoek. Dus mensen in het algemeen spreken niet de waarheid in dit soort onderzoeken, maar antwoorden naar hoe het hen uitkomt, afhankelijk van maatschappelijke of eigen mores. Of andere zaken.
    Een recenter en meer Nederlands voorbeeld: zo'n 70 procent van de ouders vindt dat kinderen tegenwoordig slecht opgevoed worden. En zo'n 70 procent van de ouders vindt dat ze het zelf wel goed doen. Dit en vele andere gevallen staan hier .
    De conclusie: sociologisch onderzoek dat uitgaat van vragen aan mensen over henzelf of groepen waar ze bij betrokken zijn, is volkomen onbetrouwbaar.
    Gezien het feit dat de psychologische regel achter regel een-een ook redelijk bekend is als gezond-verstand regel, had men dit soort uitkomsten eigenlijk ook wel kunnen verwachten. De reden om de regel toch apart op te nemen is dat sociologische onderzoekers ze massaal schenden. Zo zijn (bijna) alle moslims gematigd, want onderzoek onder moslims heeft dat uitgewezen. En zijn er ook alleen maar gematigde imams, volgens een onderzoek onder imams - zie deze en andere voorbeelden hier .

Regel een-twee: de meest betrouwbare sociologische gegevens gewenst voor een bepaald onderzoek zijn gegevens die verzameld zijn buiten de context van het betreffende onderzoek.
Regel een-twee volgt uit dezelfde psychologische reden als reden een-een - maar nu niet toegepast op geënquêteerden, maar op de enquêteur, de onderzoeker. De gemiddelde sociologische onderzoeker blijkt namelijk allerlei opinies omtrent de maatschappij te hebben - net als de  rest van de bevolking. Cultureel antropologen zijn bijvoorbeeld vrijwel universeel de opinie toegedaan dat alle culturen gelijkwaardig zijn - onderzoeken die rekening houden met het tegendeel worden niet gedaan, en onderzoeken die dat wel doen worden veroordeeld als racistisch. Iets dergelijks geldt voor onderzoek aan de "multiculturele"maatschappij - al genoemd zijn de onderzoeken over moslims onder moslims. Het aantal voorbeelden over van is dusdanig dat het lijkt dat dit soort onderzoek eerder fout dan goed gaat . De reden voor het systematisch hanteren van onjuiste methodiek, is de onbewuste of bewuste wens van de onderzoekers om de bij hun ideologie passende resultaten te krijgen.
    Dit geval is een illustratie van de noodzaak van een nieuwe aanpak van de sociologie en andere menswetenschappen (ook onder historici worden soortgelijke fouten gemaakt ), en was een van de inspiratiebronnen om deze regels op te stellen.
     Een methode van gegevens verzamelen die voldoet aan regel een-twee is data mining, het vinden van sociologische en economische trends uit voor andere doelen verzamelde (grote hoeveelheden) gegevens, in de vorm van bestaande databestanden op computers - enkele voorbeelden hier . Op deze website is dit op kleine schaal geïmiteerd, door zoveel mogelijk de gedane observaties te onderbouwen met verzamelingen bronnen uit de media, zo veel mogelijk van de soort die maatschappelijke trends weergeven.

Regel vier-één: bij de overgang van de ene maatschappelijke evenwichtstoestand naar de andere, kunnen alleen stappen van één niveau worden gemaakt.
    Dit is een directe vertaling van een overeenkomstige natuurkundige wet uit de atoomtheorie. In atomen draaien elektronen een baan om de kern op ongeveer dezelfde manier als planeten rond de zon. Met dit grote verschil dat planeten elke willekeurige baan kunnen hebben, en op elke willekeurige manier van baan kunnen veranderen, en een elektron niet. Een elektron heeft een beperkt aantal vaste banen, die je daardoor kunt nummeren - ruwweg: één getal voor hoe ver weg van de kern, en één getal voor hoe rond of elliptisch de baan is. En voor de overgang van de ene baan naar de andere geldt de regel: die getallen kunnen niet meer dan met één tegelijk veranderen: dus van 3 naar 4 of van 2 naar 1, maar niet van 1 naar 3. Dit heet een selectieregel (er zijn er meerdere). En in het echt zijn ze niet strikt geldig, alleen zijn die meerstaps gevallen erg onwaarschijnlijk - het gebeurd bijna nooit.
    Hetzelfde geldt waarschijnlijk ook voor maatschappelijke overgangen. Bij de Franse revolutie werd wel de baas een kopje kleiner gemaakt, maar er kwam slechts een andere baas voor in de plaats. Het afschaffen van het begrip "baas" (koning, dictator, enzovoort) is weer een volgende revolutie in de beschaving.
    Het is waarschijnlijk een heel algemene regel, want ook in de techniek zie je hem vaak optreden: de eerste automobiel was een koets met een hulpmotor in plaats van een paard (stap één) - pas later werd in een tweede losse stap ook de carrosserie (let op het woord!) aangepast. Meer voorbeelden uit de techniek hier - andere voorbeelden hier .

Regel vier-twee: voor sommige maatschappelijke overgangen moet een drempelwaarde worden overschreden.
    Dit kan het beste uitgelegd worden met een sportanalogie: als je bij een sport als golf je balletje op een hoger gelegen plateau moet zien te krijgen, gaat het pas lukken als je het balletje harder slaat dan een bepaald minimum - blijf je eronder, komt het balletjes maar halverwege de helling, en rolt het daarna weer terug naar je voeten - een nieuw modeterm voor dit verschijnsel is tipping point.
    In de maatschappij zie je dat bij bepaalde veranderingen er een voldoende aantal mensen van mening moet veranderen, voordat de rest ook mee gaat. In het integratiedebat was er voor Pim Fortuyn onvoldoende draagvlak voor het bespreken van de problemen veroorzaakt door allochtone immigranten - met als verschijnsel dat Hans Janmaat en de CD geen voet aan de grond kregen. Pas na Fortuyn was dat draagvlak er wel, en startte de discussie (daarom wordt het gebeuren rond Fortuyn ook wel de Fortuyn-revolutie genoemd).

Regel vier-drie: zichzelf voortstuwende langzame of quasi-evenwichtsveranderingen volgen aanvankelijk een exponentieel groeiproces, dat uiteindelijk uitmondt in een nieuw evenwicht.
    Bij een spontaan lijkende verandering van evenwicht is er meestal toch één of andere aanleiding voor de start van het proces - een bekend voorbeeld is de toestand van een vijver, waarin je een paar blaadjes kroos gooit. Als er voldoende voedsel is, zal het kroos zich gaan vermenigvuldigen, volgens de regel (als je met twee blaadjes begon): 2, 4, 8, 16, enzovoort, wat je in het begin nog steeds nauwelijks zal zien. Maar dat gaat dus steeds sneller, zodat je het begin krijgt van de voorgaande grafiek. Maar steeds meer kroos vraagt steeds meer voedsel, en als dit opraakt, zal het kroos minder gaan groeien - en dit gaat door tot de voorraad voedsel zo ver op is, dat het kroes niet meer verder groeit - er is een nieuwe evenwicht - zie de nieuwe grafiek.
     Een maatschappelijk voorbeeld van dit proces is dat van immigratie. Als er eenmaal een groepje mensen van het ene land naar het andere gaat, volgen er vaak meer - bekenden of familie van de eerste groep ("kettingmigratie"). Als er meer immigranten zijn, zijn er dus ook steeds meer kennissen en of familie die ervan horen, en groeit de immigratie. Dit gaat net zo lang door, tot, bijvoorbeeld, de huizen in het immigratieland opraken, of omdat de bevolking in het immigratieland gaat protesteren. Geleidelijk zal de immigratie weer stoppen, en ontstaat een nieuw evenwicht. Meer voorbeelden hier .

Regel vier-vier: snelle(re) veranderingen kunnen gepaard gaan met een overschieten van het evenwicht, eventueel gevolgd door meerdere slingeringen.
    Dit is het bekende verschijnsel dat als je een knikker loslaat aan de rand van een kuil, dat hij naar de bodem rolt, daar doorschiet, en zo een tijdje heen-en-weer gaat, tot hij uiteindelijk op het diepste punt stilligt. Dit is een algemeen verschijnsel als in de natuur iets van de ene naar de andere evenwichtstoestand gaat, zie de grafiek - het aantal slingeren wordt bepaald door de "wrijving" (bedek je de kuil met stopverf, zal de knikker nauwelijks of niet slingeren). Andere voorbeelden uit de natuurkunde van het dagelijkse leven zijn onderkoeld water (minder dan nul graden Celsius), bekend als "ijzel" , en oververhit water (meer dan 100 graden Celsius).
    In het al gebruikte voorbeeld aangaande de integratieproblematiek is dat te zien in dat direct na de Fortuyn-revolutie, er een sterke aandacht was voor de problemen veroorzaakt door allochtone immigratie, meer dan overeenkwam met de daadwerkelijke verschijnselen. Daarop heeft de bestuurlijke en intellectuele elite geprobeerd de zaak weer terug te sturen, met allerlei oscillaties van sterkere en zwakkere aandacht voor het probleem tot gevolg - net als in de grafiek. 
    Een ander voorbeeld is het linkse gelijkheidsideaal .

Regel vier-vijf: als een van de krachten in een evenwicht voortdurend sterker (of soms zwakker) wordt, zal op den duur het evenwicht verbroken worden. Dat kan op diverse manieren, waarvan de behaaglijkste zijn dat er nieuwsoortig evenwicht tot stand komt, en het ontstaan van een niet-evenwichtstoestand, een "beweging". Voorbeelden in de natuurkunde van het eerste zijn fase-overgangen zoals de overgang van water in stoom of  van water in ijs - dit betreft meestal grote hoeveelheden individuele deeltjes. Voorbeelden van het tweede zijn alle bezwijken van constructies onder toenemende belasting. 
    De aanloop naar een fase-overgang kenmerkt zich door steeds grotere fluctuaties in ordening van het evenwicht - in de aanloop van de vorming van ijs klonteren de waterdeeltjes  in steeds grotere groepen aan elkaar, om daarna weer uiteen te vallen .

Regel vier-zes: als een evenwicht bestaat uit meerdere krachten, en één van de krachten wordt langzaam sterker (of zwakker), terwijl de andere krachten het evenwichtsniveau desondanks op hetzelfde punt houden, dan zal bij langdurige toename (afname) van de veranderende kracht het evenwicht op een gegeven moeten zeer plotseling veranderen in niet-evenwicht, en meestal na een aantal slingeren op een andere waarde een nieuw en onvoorspelbaar evenwicht bereiken - hierbij is de één-stapsregel dus niet langer geldig.
    Dit proces is in de natuurkunde en wiskunde uitvoerig beschreven onder de illustratieve naam "catastrofetheorie" , en is een verschijnsel dat op vele andere terreinen al bekend is . De sociologische varianten van "catastrofe" zijn natuurlijk "crisis" en "revolutie". Van sociologische revoluties is bekend genoeg ze voorafgegaan worden door langere perioden van min of meer "ondergronds" sociale onrust . Wat de figuur illustreert, is dat door de plotselinge verandering de toestand door zijn natuurlijke, naastliggende, evenwicht heen kan schieten, en op een ander, al dan niet wenselijk, evenwicht terecht kan komen . Dat niet-wenselijk bestaat er dan uit dat de toestand later weer terug valt naar een ander evenwicht. In de natuurkunde gaan dit soort processen dan gepaard met verlies aan energie, terwijl behoud van energie voorgesteld kan worden als de wenselijke toestand.
     Ook is het mogelijk dat de slingering niet door een bovenliggende toestand gestopt kan worden, en dat hij doorslaat naar onderen en aldaar een nieuw evenwicht bereikt. Ook dat kan je voorstellen als een niet-wenselijk resultaat.
    Het catastrofepunt kan al dan niet vooraf gegaan worden door groter wordende variaties in de evenwichtstand. De gevallen zonder voorafgaande variaties worden als de gevaarlijkere gezien - dit gebeurd onder andere voorafgaande aan hartaanvallen (vaak gekenmerkt door een toenemende regelmaat in de hartslag)
    Voor een voorbeeld uit de psychologie, zie hier - voor een voorbeeld uit de sociologie, zie hier .

Regel vier-zes-een: als in een sociologisch proces een plotseling lijkende verandering optreedt, dan is aan die verandering binnen klein tijdsbestek een veel langer durende geleidelijke verandering vooraf gegaan. Voor een voorbeeld, zie hier  .

Regel zeven-een: In een groep gaan sommige eigenschappen van de losse individuen verloren, en de groep kan eigenschappen hebben die de losse individuen niet hebben.
    Dit is de sociologische variant van wat natuurkundigen kennen als een faseovergang. Een faseovergang is bijvoorbeeld wat er gebeurd als vloeibaar water in ijs verandert, of waterdamp in vloeibaar water. Sociologisch betekent het dat de persoon genaamd Piet de Zwart, die niet van lezen houdt, graag naar popconcerten gaat, getrouwd is en twee kinderen heeft, enzovoort, verdwijnt, en dat daarvoor terugkomt een gemiddelde Nederlander die 3,8 boeken per jaar leest, 4,3 keer sportwedstrijden bezoekt, 2,1 kinderen heeft, enzovoort.

Regel acht-een: Groepen worden gedefinieerd naar de kenmerken die ze gemeen hebben.
    Dit kan gezien worden als het spiegelbeeld van regel acht zelf - welk van de twee je als startpunt neemt, is een min of meer willekeurige keuze. Hier is gekozen voor de huidige volgorde, omdat in de onderliggende werkelijkheid de vorm van wat nu regel acht is, het meest onder vuur ligt - in de vorm van regel acht-een is het een open deur, waar weinigen, ook sociologen, spontaan een fout in zouden zien, terwijl talloze sociologen hem in de praktijk schenden zonder een enkele verdere overweging.
    Regel acht-een biedt meer ruimte voor vervolg, omdat ze een positieve eigenschap definieert: gemeenschappelijke kenmerken - daarmee kan de analyse voortgezet worden door die kenmerken te beschrijven en te classificeren.

Regel acht-twee: Er zijn vier hoofdsoorten van gemeenschappelijk kenmerken van groepen: het aanduiden van de grenzen, het aanduiden van de gemeenschappelijke relaties, het aanduiden van gemeenschappelijke interacties, of het aanduiden van gemeenschappelijke eigenschappen.
    Voorbeelden van het aanduiden van grenzen zijn termen als "Duitser", of "Rotterdammer". Voorbeelden van gemeenschappelijke relaties zijn "familie Jansen", of "berbers". Voorbeelden van gemeenschappelijke interacties zijn "spoorwegman" of "voetballer". Een voorbeeld van gemeenschappelijke kenmerken is "alle mannen langer dan 2,10 meter".
    Natuurlijk zijn er ook talloze mengvormen mogelijk, zoals de voorbeelden deels al laten zien: grenzen kunnen overeenkomen met gemeenschappelijke relaties.

Regel acht-drie: Van de gemeenschappelijke grenzen als kenmerk van groepen bestaan twee hoofdsoorten: de harde en de zachte.
    Harde grenzen kenmerken zich door moeilijke veranderbaarheid, zichtbaarheid, sterke emoties. Zachte grenzen zijn veranderlijker, minder zichtbaar en trekken minder emoties. Voorbeelden van harde grenzen zijn etnie en landsgrenzen, voorbeelden van zachte grenzen zijn woonstad en favoriete sportclub.

Regel acht-vier: Van de gemeenschappelijke interacties als kenmerk van groepen bestaan twee hoofdsoorten: de sterke en de zwakke.
     Sterke interacties kenmerken zich door direct contact, korte afstand, en kleine aantallen. Zwakke interacties door indirect contact, grotere afstanden en grote aantallen.
    Het essentiële verschil tussen harde en zachte interacties is dat ze leiden tot verschillende organisatievormen. Het onderhouden van harde interacties beperkt zich tot kleinere aantallen, omdat de hardheid van de interactie vereist dat ze snel tot een evenwicht komen. Het analogon uit de natuurkunde zijn elektrische krachten, die zo sterk zijn, dat de deeltjes met die elektrische krachten ondervinden, de deeltjes met "lading", snel en sterk aan elkaar bindt - dat wil zeggen: de "negatieve" elektronen en de "positieve" kernen worden razendsnel gebonden tot neutrale atomen - en via een nog overblijvend restantje elektrische kracht die atomen tot moleculen. Hierbij zijn maar een beperkt aantal deeltjes betrokken, van twee tot enkele honderden.
    Het sociologisch veld van sterke interacties beslaat het terrein van het één-op-één gesprek (wat ook psychologie kan zijn), via het kleine comité en diverse andere vormen van vergaderingen, naar, zeg, een assemblee, als bij de Verenigde Naties. Net als in de natuurkunde typisch in de orde van twee tot enkele honderden stuks.
    Meer over de sterke interacties en de bijbehorende patronen hier .
    Een natuurkundig analogon van een zwakke interactie is de aantrekkingskracht tussen moleculen - datgene dat water een vloeistof maakt gekenmerkt door collectieve verschijnselen als golven, zie illustratie hiernaast. Hierbij zijn veel meer deeltjes betrokken, en wel zodanig veel dat het opschrijven wat moeilijker is: een 10 met 23 en meer nullen, wiskundig genoteerd als 1023 . Het is ook veel makkelijker om het water weer uit elkaar te krijgen: een simpel keteltje op een houtvuurtje zetten is al voldoende.
    Het sociologische veld van zwakke interacties beslaat massale zaken, zoals het mediagebeuren - de typische aantallen lopen van de tienduizenden tot in de honderden miljoenen stuks. Niettegenstaande de schijn is oorlog dus ook een "zwak" interactief gebeuren, sociologisch gezien. Het "zwakke" is ook zichtbaar in dat grote massa's mensen in die situatie iets doen, andere mensen doden, die ze in een één-op-één situatie, als de interactie sterk en van de nabije soort is, geen moment zouden overwegen.
    Meer over zwakke interacties en de bijbehorende patronen hier .

Regel acht-vijf: Groepen met gemeenschappelijke eigenschappen kunnen alle andere groepskenmerken in zich verenigen, waarbij het samenstel van eigenschappen weer een nieuw groepskenmerk vormt.
    Een klassiek voorbeeld hiervan is de landsgroep. De groep "Duitsers" wordt officieel gedefinieerd als een grensgroep (de grens zijnde: het houden van een Duits paspoort), maar cultureel als een verzameling eigenschappen, waaronder als belangrijkste die van het spreken van de Duitse taal - een buitenlander die net een paspoort heeft gekregen maar nog niet de Duitse taal spreekt zal door niemand echt als Duitser gezien worden. In Nederlandse termen: een vertegenwoordiger van het land waarvan "we" in 1974 een WK-voetbalfinale verloren.
    De manier waarop de afzonderlijke eigenschappen samenwerken om een nieuw groepskenmerk te vormen, staat beschreven hier .


Voor toepassingen op standaard sociologische terminologie, zie hier .
  

Naar Menswetenschappen, huidig , Wetenschap lijst , Wetenschap overzicht , of site home

  21 mei 2009

[an error occurred while processing this directive]