Interactie, detail

In Individu, groep, en interactie is aan het basale gedrag van groepen onafhankelijke zaken of individuen het verschijnsel van interactie toegevoegd. Dat is daar ruwweg opgesplitst in twee soorten: "sterk" en "zwak", waarbij "sterk" omschreven is als "leidende tot binding in nieuwe groepen die zwakkere interactie hebben". Waarbij "zwak"gedefineerd is als klein ten opzichte van de ook bestaande invloeden die de elementen uit elkaar drijven of anderszins onafhankelijk maken, waarvan twee voorbeelden zijn gegeven: de door de mens gemaakte dobbelstenen die zich helemaal los van elkaar willekeurig kunnen bewegen, en de willekeurige bewegingen van de moleculen in een gas ten gevolge van de temperatuur. En met wiskunde kan aangetoond worden dat deze twee eigenlijk hetzelfde zijn: middels de statistiek van de willekeur. Door zwakke interactie ("magneetjes in de dobbelstenen") krijg je kleine verstoringen van dit patroon, door sterke interactie ("superlijm op de dobbelstenen") gaan de elementen aan elkaar plakken en gaan de voorgaande regels op voor de nieuwe basiselementen.

Dan kan je nog steeds de vraag stellen of het niet mogelijk is om interacties te hebben van een tussensoort, die je "middelsterk" zou kunnen noemen - uit te breiden tot een heel continuüm van sterktes. Het antwoord daarop was dat dat in de levende natuur, waar je een continuüm van alle mogelijke uitingen van levensvormen zou kunnen verwachten, de werkelijkheid is dat ze door de natuur "geschikt" is in vele stammen, rassen, geslachten, enzovoort die duidelijk onderscheidbaar zijn. Met overgangsvormen die meestal van dusdanig korte levensduur en daardoor zo zeldzaam vindbaar zijn dat ze alom bekend zijn als de "missing links" - rechts een afbeelding van het zeldzame fossiel van een archeopterix, de "vliegende dinosaurus" die missing link is/was naar de vogels.

Er zijn wel meer tussenvormen, bedacht door de menselijke fantasie: de eenhoorn, het vliegende paard, enzovoort. Waarop voor het gebrek aan levensvatbaarheid ervan de "gezond verstand"-regel van Goethe van toepassing is: "Je hoeft niet in China geweest te zijn om te weten dat de lucht daar ook blauw is". In dit geval bestaande uit de onbewuste kennis dat de vereisten om op het land een hoge snelheid gecombineerd met een hoge massa te kunnen halen ("paard"), volkomen in strijd zijn met de eisen om het luchtruim te kunnen kiezen ("vogel"). Voor de natuur.

Maar hoe waar ook: intuïtie is toch een onbevredigend antwoord gezien vanuit het rationele verstand, aangezien je graag zou willen weten wat de regels zijn die achter die intuïtie steken, al was het maar omdat dat je een mogelijkheid zou kunnen bieden om ze te omzeilen.

En achter de splitsing in sterke en zwakke interactie zitten wel degelijk aanwijsbare factoren.

Om dit aan te tonen moet weer een beroep gedaan worden op de natuurkunde, om twee verwante redenen: de natuurkunde is het enige vak dat tot nu toe geslaagd is in dit soort aanpak, en omdat als je vraagt om een verklaring, je altijd dieper moet gaan dan het vak waarbinnen je de vraag stelt: de vraag naar "Hoe?" stel je binnen het vak, de vraag naar "Waarom?" aan het vak eronder.

En de vraag luidde: Waarom zijn op het niveau van dobbelstenen en moleculen er voornamelijk of alleen "sterke" en "zwakke" interactie, maar nauwelijks of niet ertussenin? En let op: dit gaat natuurlijk terugkomen in de vakken erboven, zoals biologie, neurologie, psychologie, en sociologie. Misschien niet keihard, maar wel op essentiële wijze.

Voor degenen die graag van tevoren de uitslag kennen: de antwoorden luiden "Het Periodiek Systeem der Elementen", en "de quantummechanica". En bij beide komt, om de invloed ervan te snappen, geen enkele wiskunde aan te pas.

"Het Periodiek Systeem der Elementen" heeft geen naam en bekende ontdekker, zoals "Coulomb-wet" en "Van der Waals-kracht", omdat die ontdekker een Rus was (Mendelejev), en Russen zijn de vijand en willen we niet kennen (dat is een ander onderwerp genaamd "De Strijd tussen Residentie en Nomadisme" en ook wel "De Koude Oorlog"). Onderstaand is een versie met de op deze plek noodzakelijke details, in een vorm die niet gevonden kon worden op het internet (op tientallen miljoenen bestaande "hits") - deze versie komt uit The Reflexive Universe (1976) van Arthur M. Young , en geeft de eerste drie rijen van het systeem:
Young periodic system

Wat hier getoond wordt, is dat atomen voorkomen in rijen waarin het aantal elektronen toeneemt, van links 1 tot rechts 7, en dat bij een aantal van 8 hoger dit zich herhaalt, waarbij die 8 erbij niet mee lijken te tellen. Die eerdere 8 zijn in de tweede rij voorgesteld met behulp van een cirkeltjes onder de buitenste elektronen. Bij het geval van 8 (2 bij alleen de eerste) elektronen aan de buitenkant is de ruimte kennelijk op, want dan begint het tellen opnieuw, in een baan verder van de kern. Deze atomen, helium, neon, argon, enzovoort, hebben nauwelijks tot niet last van interactie, en staan bekend staan als de edelgassen.  

Al deze atomen zijn elektrisch neutraal, dus zouden geen last hebben van sterke interactie, zou je zeggen. Dat werkt anders. In werkelijkheid is het zo dat 8 elektronen in de buitenste schil als "neutraal" worden gezien - atomen met 1, 2, of 3 elektronen in de buitenste schil staan die elektronen makkelijk af aan atomen die 1, 2 of 3 elektronen te weinig hebben, ten opzichte van 8, in de buitenste schil. Dus natrium, of in het Engels "sodium", met 1 elektron aan de buitenkant, combineert graag met chloor ("chlorine"), met 1 elektron te kort - tot een stof die overbekend is als "zout" in de zin van tafelzout of "het zout in de zee". Enzovoort.

Maar wat gebeurt er dan bij het aantal van 4 - precies op de helft? Het antwoord bevindt zich in uw lichaam en hoofd en in uw computer: dit is een dusdanig "wankele" situatie dat de natuur van de mogelijkheden die dat biedt gebruik heeft gemaakt voor de ontwikkeling van ingewikkelde moleculen tot zeer ingewikkelde moleculen tot moleculen die zichzelf kunnen reproduceren - het leven. Voor het geval van koolstof ("carbon"). En tot het geval van hypergevoelige en hyperkleine schakelaars te combineren in de miljoenen tot de kern van computer. Voor het geval van silicium ("silicon").

Dit is dus de praktische illustratie van de eerder geuite stelling: sterke interactie combineert net zo lang, tot er zwakke interactie overblijft.

Maar waarom heeft het periodiek systeem die vorm van rijen van 2, 8, enzovoort?

Het antwoord daarvan ligt in de quantummechanica. Wat door (bijna) alle natuurkundigen als dusdanig moeilijk wordt gezien dat iedereen die het idee heeft dat het simpeler kan, door natuurkundigen voor "gestoord" wordt versleten. Dus daarom hier wat "gestoorde" opmerkingen, voor degenen die graag willen weten "Waarom?"

Alles wordt een stuk begrijpelijker, als je één veronderstelling doet: alle deeltjes bestaan uit, naast hun massa en eventuele elektrische lading, ook uit een trilling. Een veronderstelling in de moderne tijd als eerste gedaan door Louis de Broglie . En over trillingen is best heel veel bekend, want alle muziekinstrumenten maken trillingen, uiteindelijk in de lucht die we dan geluid of een meer specifiek "toon" of "noot" noemen, en iedereen weet hoe je de toon van een muziekinstrument varieert: je moet de snaar of de luchtpijp of het (trommel-)vel groter/langer en kleiner/korter maken: de afmeting bepaalt de toon. De afmeting beperkt het soort trilling tot één enkele. Of beter: die ene enkele, plus twee maal zo hoog, drie maal zo hoog, enzovoort - de boventonen. De basistoon bepaalt de noot, de boventonen van welk instrument het komt: veel hoge boventonen oftewel wel "schel": hobo of viool of iets dergelijks. Rechtsboven het trillingspatroon van een cirkelvormige plaat, zeg een bekkenhelft of een trommelvel, met naast de basistrilling diverse boventonen (de kleinere patronen aan de binnenkant).

Dus: zodra je deeltjes als elektronen een trilling toekent, en ze hebben maar een beperkte ruimte zoals wanneer ze rond een kern draaien, dan kunnen ze slechts in een beperkt aantal trillingstoestanden voorkomen.

En dat is de reden (met nog wat hier totaal onbelangrijke technische details die de precieze getallen bepalen) dat atomen voorkomen in reeksen, waaronder die van 8 (2, 8, 18, ... om precies te zijn). Waar nog slechts één enkele essentiële regel bij komt (van Wolfgang Pauli ): twee elektronen kunnen niet in dezelfde trillingstoestand zitten. Iedere extra toegevoegde móet in een "hogere" toestand dan de vorige. En zo ontstaan de boven- en onderschillen.

Goed: er is nu een verklaring voor het "gat" tussen sterke en zwakke interactie. En er zijn twee voorbeelden langsgekomen van de waarde van de uitzonderingen: dan gebeuren er speciale dingen. De zaken zijn dan niet simpel in de natuur, en de zaken die niet simpel zijn, bieden ruimte voor nieuwe mogelijkheden.

Daarvan is er nog één geval dat essentieel is voor sociologische toepassingen. Net als de al genoemde bevindt zich dat in middengebieden in het periodiek systeem. Door het samenspel van de elektrische krachten en de krachten die leiden tot het verzamelen in schillen, zijn er meerdere reeksen van atomen met halfgevulde onderschillen, bijvoorbeeld 8 in plaats van 18. Die atomen hebben een redelijk sterke onderlinge aantrekkingskracht, waardoor ze, in tegenstelling tot de echte sterk-interacterende atomen, zelfstandig voor kunnen komen in grote hoeveelheden, en die bij de mens bekend staan als de "metalen". Van oudsher als eerste koper, zilver, goud, tin, enzovoort, en wat later in de oerhistorie ook ijzer (dat moet je eerst uit haar "erts" halen). Vanwege hun relatief sterke onderlinge aantrekking reageren ze weinig met andere stoffen en met name weinig met zuurstof, waarvan er veel in de atmosfeer zit, zodat ze niet "roesten" of oxideren tot de bekende harde materialen als zand, mineralen, enzovoort (het meeste zand is siliciumoxide, veel van de edelstenen zoals robijn en saffier bestaan uit voornamelijk aluminiumoxide).

Het speciale aan metalen is dat ze wel graag hun elektronen afstaan, maar omdat ze alleen te midden van zichzelf zitten, doen ze dat dus niet aan elkaar, maar aan een algemene toestand "in het midden", of beter: "ertussenin", in welke toestand die buitenste elektronen vrij kunnen bewegen van het ene naar het andere atoom. Natuurkundigen hebben zulke stoffen ook "geleiders" genoemd: de elektronen kunnen vrij rondstromen, dus "lading" (van de elektronen) kan vrij rondstromen, dus kan je een ladingsstroom sturen door een metaal. En ladingstroom is wat de in de gewone wereld bekend staat als "stroom". En omdat ze stroom geleiden, weerkaatsen ze het licht, waardoor ze glanzen, wat mensen, en veel dieren, dan ook nog eens aantrekkelijk vinden. Dit vermoedelijk onder het motto: licht is goed, veel licht is beter ... (Of ... meer waarschijnlijk: door de gelijkenis met rijp en glanzend fruit).

Maar er is nog een aantrekkelijke eigenschap aan metalen, die geen andere soort stof bezit: ze zijn (relatief) makkelijk vervormbaar. En daardoor te voorzien van scherpe uiteinden. Niet zo scherp als die van steen die voorheen het gereedschap van de oermens waren, maar wel redelijk in de buurt. En bovendien na het bot worden weer goed scherp te krijgen. En dat in alle mogelijke afmetingen en vormen, en niet, zoals bij steen, uitsluitend in klompen - je kan wel een zwaard maken van metaal, maar niet van steen. De bruikbaarheid van steen ten opzichte van metaal als gereedschap is die van de vuistbijl ten opzichte van het zwaard. Of misschien relevanter en zeker vreedzamer: die van een stenen ploeg ten opzichte van één van ijzer. Want hoe beter de landbouwtechniek, hoe hoger de voedselopbrengst, en hoe groter en diverser de bevolkingssamenstelling. En hoe groter de specialisatie. En hoe meer intellectuele ontwikkeling. En hoe hoger de beschaving.

Waarmee we automatisch al op het punt van de sociologie zijn beland.

Maar eerst een stapje terug, naar het eerst doel van dit artikel: laten zien dat er verschillende soorten interacties zijn, en niet een heel continuüm. Wat dus redelijkerwijs bewezen is voor de dode natuur, al eerder gebleken is voor de evolutie binnen de levende natuur, en waarvan het dus behoorlijk aannemelijk is dat het zich voortzet op hogere niveaus. De al genoemde Arthur Young volgde een soortgelijke gedachtengang en heeft dit in een soort "voortgezet periodiek systeem" gegoten:

Wat wel niet letterlijk is dat hier de bedoeling is, maar het idee erachter wel overbrengt.

Wat dus ongeveer alle lagen betreft onder die van de mens

Waarmee overgegaan kan worden tot de vertaling van diverse van de geïntroduceerde begrippen naar zaken die concreet toegepast kunnen worden in de sociologie. Van belang is:
- dat er qua sterkte redelijk te onderscheiden soorten interacties zijn.
- dat voor het beschrijven van de toestand van een systeem, er minimaal twee soorten interactie nodig zijn: een aantrekkende en een van elkaar bewegende - met uitsluitend één van de twee resulteert chaos (de tweede) of een zwart gat (de eerste).
- dat er qua resulterende effecten voor factoren als "hardheid", "flexibiliteit", diversiteit", en "duurzaamheid" of "overlevingswaarde" verschillende soorten interacties zijn.
- dat de meest diverse, flexibele, en overlevenskrachtige vormen van interactie die zijn die middelmatig sterk zijn, en een grote mate van onderlinge "samenwerking" vertonen -  in de praktijk: die van halfvolle atomen en metalen.

Dat laatste is dus een gevolg van de al eerste gedane observatie: sterke interactie kweekt gewoon nieuwe eenheden, tot er zwakke interactie overblijft. En zwakke interactie lijkt te veel op gewoon willekeurig en Gaussiaans gedrag om iets echt zinvol nieuws te kunnen voortbrengen. De simpele dode natuur blijft de simpele dode natuur.

Op welk punt hier ook de vraag gesteld kan worden welke bekende vormen van sociale interactie en gedrag overeenkomen met welke soorten van natuurkundige interactie. Dat ligt eigenlijk zo voor de hand, dat invullen ervan overbodig zou moeten zijn. Voor de volledigheid: alle cultuur die voornamelijk bouwt op vaststaande regels, komt overeen met harde interactie. Alle cultuur die voornamelijk bouwt op "geen regels", komt overeen met zwakke interactie. En culturen die voornamelijk bouwen op middelmatig-harde maar toch flexibele regels, zijn de culturen met veruit de meeste flexibiliteit, diversiteit, en overlevingswaarde.

De eerste soort wordt ingevuld door alle religies (met mogelijkerwijs een uitzondering maar die is hier niet bekend) en alle vormen van ideologie (met voor sommige ervan wat minder hardheid in dat ze zonder al te veel schade kunnen verdwijnen), de tweede door alle vormen van nomadisme zoals die van de Roma en de Joden , en de derde door de westerse en Aziatische culturen . Voor alle concreet genoemden in diverse mate.

Vanaf dit punt kan overgegaan worden naar concrete toepassingen van het interactiemodel. Op dit moment is dit op deze website al gedaan voor het geval van menging van culturen hier - dit levert uitkomsten die volstrekt in overeenstemming zijn met de waargenomen verschijnselen. Verdere concrete voorbeelden ontbreken nog.

Op meer theoretisch vlak zijn een aantal van de genoemde begrippen over te nemen uit het interactiemodel al vertaald naar een meer complete verzameling regels voor de menswetenschappen en met name de sociologie hier . Mogelijkerwijs wordt dit interactieverhaal in de toekomst verder aangevuld.


Naar Psychosociohistorie, inleiding , of site home .

15 feb.2015