Beslissingsproces, psychologisch

Het "gewone" idee over beslissingen is dat dat iets is dat alleen de mens doet, en dat hij dat doet met zijn bewustzijn. Bij nadere beschouwing zijn beide ideeën onjuist. Alle handelingen van levende wezens ten gevolge van externe prikkels kunnen gezien worden als beslissingen, en de mens neemt talloze van dit soort beslissingen zonder die zich ooit bewust te worden. Zelfs van die beslissingen waarvan men normaliter aanneemt dat ze toch echt wel bewuste menselijke beslissingen zijn, zoals: "Eet ik vandaag een wafel of een koekje?", of: "Ga ik met hem/haar trouwen ja of mee?", lijken volgens moderne psychologische inzichten beïnvloed te worden door talloze onbewuste processen en overwegingen .

We beginnen dus maar met de meest simpele levende wezens (althans: in onze ogen): planten. Ook die nemen beslissingen: een plant besluit om te gaan groeien of te gaan bloeien, aan de hand van zaken als temperatuur, licht of tijd. Omdat een plant altijd stilstaat, kan hij dat op zijn gemakje doen.

Een dier beweegt, en moet dus sneller besluiten nemen. Daarvoor heeft het gespecialiseerde cellen ontwikkelt, zenuwcellen, met een netwerk van verbindingen ertussen, tezamen vormende het zenuwstelsel. Belangrijke onderdelen daarvan zijn het oog, (zenuw)cellen die gevoelig zijn voor licht, en de neuronen, de cellen die de feitelijke beslissingen nemen - tezamen: kikkeroog ziet snelle donkere vlek - oog stuurt signaal naar neuron - neuron beslist: "vlieg" of niet - zo ja: neuron stuurt signaal naar tong.

Dit simpele systeem is voldoende voor simpele situaties en simpele beslissingen: "altijd ja" en "altijd nee" voldoet. Maar dat laatste is lang niet altijd het geval: een vrucht kan lekker ruiken, maar toch giftig zijn. Illustratief voor het geval het niet-werkende simplisme is dat van de snoek die in een aquarium zit tezamen met een voorntje, met een glasplaat ertussen. "Hap", zegt de snoek richting het voorntje, maar hij stoot keihard zijn neus op de glasplaat. Nog eens: "Hap", en nog eens "Boem". En zo gaat het tientallen keren. Tot de snoek het door heeft: hij hapt niet meer. Daarna kan je de glasplaat weghalen - al zwemt het voorntje vlak voor zijn neus langs, de snoek reageert niet. Van "altijd ja" is hij omgeschakeld naar "altijd nee".

Dit is dus een primitief model. Een snoek die eerder zou stoppen met happen en meer zou letten op zijn omgeving (het is tenslotte wel erg toevallig dat hij steeds op dezelfde plek een "boem" ondervindt) zou beter af zijn. Maar daarvoor is het dus nodig dat eerdere gebeurtenissen systematisch en meer gedetailleerd worden opgeslagen in het zenuwstelsel, en daarvoor is makkelijk in te zien dat dat een vrij groot zenuwstelsel behoeft, en daarmee ook een vrij groot dier. Een rattenbrein is niet groot, maar een vlieg komt er toch moeilijk mee van de grond. De eerst dieren die dit soort specialisaties ontwikkelden waren de reptielen, vooral nadat ze op land waren gekropen - veel meer variatie dan in zee, dus veel meer winst bij het verwerven en opslaan van ingewikkeldere informatie.

Voor die ingewikkeldere processen ontwikkelden reptielen een apart stuk zenuwstelsel: het reptielenbrein of de reptielenhersenen. Dit heeft duidelijke opgeslagen kennis van bijvoorbeeld geografie, maar neemt, naar ons beste weten, nog reflexachtige beslissingen. Hun hoogtepunt van ontwikkeling als soort kende ze met de dinosaurussen. Die als leidende soort ruw door de natuur werd weggevaagd.

De dino-catastrofe werd overleefd door twee "afstammelingen": zoogdieren (met een vroege gemeenschappelijke voorouder) en vogels (late gemeenschappelijke voorouder). Toen de dino-catastrofe de zoogdieren de ruimte voor ontwikkeling gaf, werden die zo groot dat ze ook weer een nieuw soort hersenen konden ontwikkelen: het zoogdierenbrein. Dat maakt het mogelijk het beslissingsproces van de neuronen te beïnvloeden door middel van chemische processen, zodat het zoogdier zijn gedrag kan aanpassen: ziet hij groen gras, gaat hij grazen. maar ziet hij groen gras en een leeuw, dan gaat hij er als een antilope vandoor. "Groen gras = grazen" gaat dus niet meer altijd op, zoals dat voor de snoek nog wel altijd "voorntje = happen" was. Mensen hebben een naam gegeven aan dat, chemische, proces dat de beslissing "groen gras = grazen" verandert, en die naam is "angst". De verzameling van al dit soort processen heet "emoties".

Uit de lange ontwikkeling van zoogdieren is uiteindelijk de mens ontstaan. De mens onderscheidt zich van de overige dieren door voornamelijk twee dingen: hij is weinig gespecialiseerd en doet vele dingen waarin hij redelijk goed is, en hij heeft een erg groot brein. Dat grote brein was nodig om zijn vele activiteiten te sturen, en te overzien en te coördineren.

Het overzien van vele activiteiten, die overeenkomsten en verschillen hebben, leidt automatisch tot het ontwikkelen van concepten om de overeenkomsten te kunnen doorgeven tussen de delen van het brein. De overeenkomsten tussen zaken die uitwendig verschillen noemen we abstracties: dat zijn concepten die niet echt bestaan, maar zijn bedacht door het brein om overeenkomsten tussen dingen die wel echt bestaan te beschrijven. De bekendste abstractie is het begrip "aantal": je weet wel wat "drie" is, maar je kan het niet materialiseren, zonder drie echte dingen te nemen: drie appels, drie peren, enzovoort.

Het abstraheren van begrippen uit werkelijke zaken gebeurt in weer een nieuw deel van het brein: de cortex. De cortex ligt, letterlijk en figuurlijk, boven op het oudere zoogdierenbrein, dat op zich weer ook letterlijk en figuurlijk boven het reptielenbrein, de hersenstam, ligt. Wat dat nieuwe brein doet, noemt men samenvattend het rationele denken: zaken in relatie tot elkaar zien - wat het makkelijkst gaat met getallen. De uitkomsten van dat rationele brein komen net als voor het emotionele zoogdierenbrein en het reflexmatige reptielenbrein, in de vorm van beslissingen. Meer over de neurologische werkingen achter dit beslissingsproces hier .

Waar de uitkomsten van het zoogdierenbrein een overduidelijke verbetering zijn ten opzichte van die van het reptielenbrein, en die van het rationele brein een overduidelijk verbetering ten opzicht van die van het zoogdierenrein, wil dat niet zeggen dat dat in absolute zin zo is: er zijn zaken die je beter aan het reptielenbrein kunt overlaten, zoals het wegtrekken van de hand bij een hete kachel, omdat dat veel sneller gaat dan erover nadenken, of omdat het automatisch moet gaan, zoals ademen - dit wordt dan ook buiten ons bewustzijn om gedaan, en het reptielenbrein heet voor mensen daarom ook het "autonome zenuwstelsel". Voor het emotionele brein gelden soortgelijke overwegingen.

Kortom: het menselijke brein mag dan wel een grote vooruitgang zijn ten opzichte van het voorafgaande, maar die vooruitgang gaat gepaard met een aanzienlijk ongemak: er zitten liefst drie chauffeurs aan het stuurwiel, die lang niet altijd dezelfde kant op willen.

Een voorbeeld van de rol van de drie stuurlieden zijn de reacties van een persoon als hij plotseling van achteren in een menigte aangestoten wordt. De eerste reactie is een reactie van het lichaam om onmiddellijk uit de buurt te geraken, vrijwel direct gevolgd, in de orde van tiende van seconden, door een angstreactie, en binnen een seconde of zo door het besef zich in een menigte te bevinden, dus dat aangestoten worden logisch is, en er geen gevaar dreigt. Daarna draait de persoon zich om, om te kijken of hij misschien met een bekende te maken heeft .

Ieder van deze reacties heeft zijn eigen geldigheidswaarde, op zijn eigen niveau: op het lichamelijke niveau is het geldig om ervoor te zorgen dat je zo snel mogelijk uit de buurt van een iets anders bent, want het kan ook een leeuw zijn. Op het emotionele niveau is de angst gerechtvaardigd, want eventueel opgegeten worden is niet leuk. En op het rationele niveau is de geruststelling gerechtvaardigd, want als je tussen zoveel mensen loopt, kan je altijd wel een keertje aangestoten worden.

Maar toch is het interessant om naar de vraag te kijken wie nu "echt" gelijk heeft. Nou: de aanstotende entiteit was geen leeuw, de persoon is niet opgegeten, en uiteindelijk was de aanstoter een vriend. De ratio heeft dus gelijk.

De reden dat de ratio gelijk heeft ligt in het feit dat de situatie er een was die mede door de ratio is geschapen. Want stel dat ieder individu op aanstoting inderdaad een vluchtreactie zou vertonen. Dan zouden er alleen individuen bestaan, en geen groepen dieren - geen kuddes. Want in een kudde wordt je ook voortdurend aangestoten. Emoties zijn ervoor om de primitieve reflexen te amenderen om complexere situaties en gedrag mogelijk te maken. En hetzelfde geldt voor de volgende stap: de moderne maatschappij is mogelijk omdat primitievere emoties geamendeerd worden door meer abstracte overwegingen: we kijken bij de omgang niet alleen meer naar nestgeur, maar vooral of we samen met die ander mensen iets kunnen bereiken. Een grote mensenmenigte is vrijwel nooit geselecteerd op verwantschap, maar op een of ander functioneel verband: toeschouwers van een sportwedstrijd, of een concert, en dergelijke.

Het voorval in de menigte is een voorbeeld van de voortdurende "strijd" die in de geest plaatsvindt tussen de drie bestuurders. Daarbij gaat vaak niet zo dat degene die gelijk heeft, ook gelijk krijgt - de andere twee kunnen heel wel besluiten dat de derde even niets te vertellen heeft, ook al heeft hij gelijk. Als één van de bestuurders erg boos wordt, kan hij zelfs de baas worden over de twee andere - iedereen heeft uit zijn eigen leven talloze voorbeelden voor de geest staan. En uit die voorbeelden weet hij meteen wie van de drie chauffeurs de meest tirannieke trekken heeft: dat is de emotie. Tussen twee haakjes: de rol van het reflexensysteem als bestuurder gaan we hier verder niet op in .

Aan het proces van de strijd tussen de drie bestuurders wordt de laatste jaren zelfs ook onderzoek gedaan. Of, nauwkeuriger: men begint beter naar al bestaande onderzoeken te luisteren. Eén van die oudere onderzoeken naar de beïnvloeding van het rationele systeem door het emotionele is bedacht door Solomon Asch, zie hier . In het experiment vult men een kamer met enkele tientallen vrijwilligers, die een scherm te zien krijgen met daarop de volgende afbeelding:

Aan de zaal wordt gevraagd: welk van de staafjes in het linker diagram is even lang als het staafje in het rechter diagram? Het is niet al te opzichtig maar toch wel redelijk duidelijk dat dit het middelste is. Vervolgens wordt de zaal geïnstrueerd om foutief te antwoorden: het linkerstaafje. In de zaal wordt de proefpersoon binnen gelaten, die niets weet van de afspraak. De vraag wordt weer gesteld: welk van de staafjes in het rechter diagram is even lang als dat in het linker diagram? De zaal antwoordt openlijk foutief: de linker. Wat doet de proefpersoon: stemt hij op het juiste staafje: de middelste, of volgt hij de meerderheid in hun foute keuze? Oftewel: volgt hij zijn verstand, of zijn emoties? Het antwoord na het doen van een aantal van deze tests is: circa tachtig procent van de mensen volgt de meerderheid, en kiest voor het foute staafje.
    Dit is een voorbeeld van de invloed van de sociale omgeving op een rationele overweging. Dit soort invloed heeft meerdere varianten, tezamen bekend onder de noemer "conformisme" - letterlijk: "meedoen met de bestaande vorm". Conformisme is diep ingebakken in de menselijke geest, als gevolg van zijn langdurige voorgeschiedenis als groepsdier - voorbeelden van dit conformisme staan hier .
    Conformisme is iets dat vanuit het emotionele systeem gestuurd wordt, en dus weer slechts een voorbeeld van de invloed die alle emoties op beslissingssysteem hebben . Waarschijnlijk is het staafjesexperiment een goede aanwijzing voor de sterke invloed van de emoties, en kan je aannemen ook in het algemeen gesteld in 80 of meer procent van de situaties de rationele chauffeur opzij gedrukt wordt, ook al heeft hij gelijk. In ieder geval zozeer dat daar waar het niét gebeurd, dit als opvallend wordt gezien .

Als de situatie zo slecht ligt, hoe heeft er dan toch een moderne maatschappij als de onze kunnen ontstaan? Het antwoord is dat de ratio een hulpmiddel heeft in de vorm van de abstracties waar we het over gehad hebben, en wel die hoogste abstractie: het getal. Het gebruik van getallen stelt de mens in staat observaties te doen die veel moeilijker door emoties te beïnvloeden zijn. Het grote voorbeeld daarvan zijn de natuurwetenschappen, die als eerste van de wetenschappen het systematische gebruik van getallen ingevoerd hebben. Je kan de natuurwetenschappen ook zien als een systematische poging om de rol van emoties in het proces van het waarnemen en beschrijven van de wereld in te perken en mogelijk uit te bannen. Het aantal mensen dat natuurwetenschappen bedrijft is zeer beperkt, maar dat is kennelijk voldoende om een maatschappelijke revolutie te ontketenen leidende naar de moderne maatschappij. Zo kan de uitkomst van staafjesexperimenten wijzen op de dominantie van de emoties, terwijl de inrichting van de wereld geregeerd lijkt door de ratio.

Maar naast de strijd tussen de drie bestuurders, is er nog een ander fundamenteel soort probleem waar de natuurwetenschap een licht op kan werpen. Dit fundamentele probleem slaat op alle drie de lagen, en dat is de diverse vormen van vervorming van de waarneming door de  werkelijkheid door de diverse menselijke systemen, en natuurlijk ook een invloed heeft op het beslissingenproces.

Ook hier beginnen we met het meest primitieve niveau: het reflexensysteem en het er direct eraan verbonden zintuigensysteeem, waarvan je toch zou denken dat het direct waarneemt dus ook erg objectief is. Dat dit toch allemaal wat minder objectief gaat, is al geruime tijd bekend, vaak onder een wat andere terminologie, bijvoorbeeld voor het visuele systeem bekend als "optische illusies", waarvan twee bekende onder zijn gereproduceerd:

De drie horizontale lijnstukken links zijn precies even lang, ondanks het feit dat ze van boven naar onder langer lijken te worden, en de grijze balk in het midden van de figuur rechts is overal precies even grijs, ondanks het feit dat uw oog u verzekert dat hij van links naar recht steeds donker wordt. Ter controle pakt men voor het linker geval een liniaal, en meet de drie lijnstukken op - voor het rechter geval pakt men een fotometer, en meet de lichtsterkte die er af komt - of een simpeler alternatief: dek even de rest van de figuur af. In beide gevallen wordt het bedrog veroorzaakt door het optische systeem. In beide gevallen wordt dat veroorzaakt doordat het waarnemingssysteem niet naar alle details apart kijkt, maar naar het beeld als geheel - in het linkergeval neemt het de "pijlpunten" mee en "verrekent" die met de middenstuk, in het rechtergeval wordt de grijsheid van de balk niet absoluut "gemeten", maar relatief ten opzichte van het stukje achtergrond dat vrij dicht naast ligt - daarbij "vindt" het waarnemingssysteem de verschillen belangrijker dan de absolute waardes.

De natuur kijkt naar het hele beeld omdat in de meeste omstandigheden dit soort gang van zaken voordelig is - het betekent dat in de geest een volledig beeld ontstaat geruime tijd voordat alle optische informatie aanwezig is - en tijdwinst is essentieel om snel te reageren op de omgeving. 

In talloze gevallen is het invullen vanuit de omgeving zelfs noodzakelijk, bijvoorbeeld om plaatjes als rechts te kunnen begrijpen - zonder het automatisch invullen door het optische systeem zou je hier een rare mengeling van witte strepen en gekleurde strepen zien, in plaats van een hek voor een huis met een beeld in de tuin. Onderzoek naar dit soort verschijnselen heeft uitgewezen dat het invullen al gedaan wordt voordat de plaatjes door ons bewustzijn worden "bekeken", en geïnterpreteerd en begrepen. Dat bij dit invullen vanuit het geheel soms fouten worden gemaakt, is minder belangrijk. Ons bewustzijn, dat geheel of grotendeels het product is van onze cortex, wordt dus inderdaad in sommige opzichten letterlijk bedrogen door het reflexen- en waarnemingssysteem.

En waar het in de laatste voorbeelden lijkt te gaan om processen die zich geheel binnen het waarnemingssysteem afspelen, en niets (direct) te maken hebben met de beslissingsprocessen die verderop in het brein plaats vinden, kan deze illusie van objectiviteit ook onmiddellijk geschrapt worden: zintuiglijke waarnemingen kunnen ook direct het rationeel geachte beslissingsproces beïnvloeden, zie de voorbeelden hier .

Terug naar het experiment van de drie staafjes. Dat speelt zich niet op hetzelfde niveau af, maar kan in dezelfde termen worden vertaald. Hier is het het emotionele systeem, dat het resultaat van de waarneming, de staafjesmeting, dusdanig vervormt, dat het bewustzijn denkt dat het verkeerde staafje het juiste is. Het bewustzijn neemt de resultaten van de emotionele beoordeling ("Hoeveel groepsgenoten zien het ook zo?") ook mee, en wordt zo bedrogen - als variant op"optische illusie" kan je dit een "cognitieve illusie" noemen.

Aan één cognitieve illusie willen we hier nog extra aandacht besteden, en dat is de ultieme "cognitieve illusie": het zien van iets dat helemaal niet bestaat - wat je ook wel de "fata morgana"-illusie kan noemen. Ook dit lijkt een ingebouwde functie van de geest, want talloze kinderen gaan door een fase van het zien van spoken, of andere niet-bestaande zaken. Maar de wijdst verspreide vorm van de "fata morgana"-illusie voor volwassenen is die waarbij de menselijke abstracties een werkelijk bestaan wordt toegedacht. Met als ultieme vorm de "fata morgana"-illusie genaamd "god". Van het begin der tijden lijkt de mensheid last te hebben gehad van deze illusie, in de vorm van goden van de zonsopgang, die van de bliksem, enzovoort, uiteindelijk in de loop van de geschiedenis uitmondend in een universele godheid die de hele wereld bestiert - en daar nog nooit gesignaleerd is. Het argument voor het bestaan van zo'n "god" is bekend: als zo veel mensen er in geloven, moet het wel waar zijn - een globale vorm van het staafjes-experiment. Het argument heeft precies dezelfde geldigheid als dat voor de optische illusies boven: alle mensen zien dat de balk niet gelijkmatig grijs is, maar alle mensen zien het fout . Maar de godheid-illusie is een fout op een dergelijk fundamenteel niveau van het denken in de geest, dat deze natuurlijk niet zonder gevolgen blijft voor de werking van de rest ervan .

Het verschijnsel van het zien van iets dat niet bestaat, is natuurlijk lastig te onderzoeken, maar gelukkig bestaat het omgekeerde ook: het totaal niet zien van iets dat wél bestaat (Scientific American, Special on Perception, 2008, door Vilayanur S. Ramachandran en Diane Rogers-Ramachandran):

 

How blind are we?

Pretend you are a member of an audience watching several people dribbling and passing a basketball among themselves. Your job is to count the number of times each player makes a pass to another person during a 60-second period. You find you need to concentrate, because the ball is flying so quickly. Then, someone dressed in a gorilla suit ambles across the floor (picture). He walks through the players, turns to face the viewers, thumps his chest and leaves. Astonishingly, as Daniel J. Simons, now at the University of Illinois, and Christopher F. Chabris of Harvard University learned when they conducted this study, 50 percent of people fail to notice the gorilla.   ...

In één opzicht is dit het makkelijkere geval: je kan je voorstellen dat iemand afgeleid is, en daardoor iets niet ziet - waarbij 'voorstellen' betekent: je hebt persoonlijk zelf iets dergelijks ervaren. Maar aan de andere kant: die gorilla is er overduidelijk wél. Het experiment demonstreert dus des te duidelijker dat onze geest niet ziet wat onze ogen ongetwijfeld wel registeren. In algemenere termen: wat ons bewustzijn ziet, is niet hetzelfde als wat ons waarnemingsstelsel ziet (De Volkskrant, 11-09-2009, door Malou van Hintum):

 

De werkelijkheid waarnemen is illusie

Voor de Amerikaanse illusionist Teller 'is elk optreden een psychologisch experiment'. Hij zoekt hulp van de wetenschap om te onderzoeken waarom het publiek zich door zijn trucs laat misleiden.

Tussentitel: 'Wetenschappers weten weinig van denkpatroon dat illusie creëert'   

...    In een artikel in Nature Reviews Neuroscience dat juli vorig jaar verscheen en waaraan Teller meewerkte, leggen neurowetenschappers en illusionisten uit welke visuele en cognitieve illusies een rol spelen bij het foppen van mensen.
    Zo laten inmiddels klassiek geworden experimenten zien dat we eenvoudig bedot kunnen worden doordat onze aandacht wordt gemanipuleerd. Wanneer mensen bijvoorbeeld wordt gevraagd bij het bekijken van een video het aantal keren te tellen dat een bal van de een naar de ander wordt gespeeld, hebben de meesten niet in de gaten dat op een bepaald moment een man in gorillapak door de balspelers loopt, en zelfs even blijft staan om op zijn borst te kloppen.
    Zelfs degenen die met hun blik de gorilla-man hebben 'gezien', hebben hem niet opgemerkt.
    In een experiment van de Britse illusionist Derren Brown vraagt meneer A. de weg aan een voorbijganger, maar wordt hun gesprek onderbroken door een derde persoon, die tussen hen door loopt met een groot object dat A even aan het zicht onttrekt. Het valt daarna bijna geen enkele voorbijganger op dat A is verwisseld voor B. .
    Kennelijk registereren mensen iets niet als ze het niet verwachten. 'Mensen hebben de illusie alles voortdurend waar te nemen', zegt hoogleraar theoretische neuropsychologie Jaap Murre (UvA). 'Maar het feit dat ze zoiets groots als een aap of een verwisselde persoon helemaal niet opmerken, duidt erop dat ze maar een klein deel van de werkelijkheid om zich heen waarnemen. De rest wordt door de hersenen geconstrueerd. De waarneming wordt zo veel meer een constructie dan een directe afspiegeling van de werkelijkheid.'   ...

    Dit verschil tussen werkelijkheid en bewust waargenomen werkelijkheid is niet beperkt tot zintuiglijke waarnemingen, dat wil zeggen: informatie van het autonome zenuwstelsel (De Volkskrant, 21-06-2007, door Mark Mieras): 

 

Rokers hebben rare hersenen

Tussentitel: Hersenen van rokers laten geruisloos waardevolle informatie verdwijnen

... een opmerkelijk onderzoek in het Amerikaanse Harvard, eerder dit jaar gepubliceerd in het vooraanstaande tijdschrift Nature Neuroscience. In een beursspel moesten 31 kettingrokers (minimaal 15 sigaretten per dag) en 31 niet-rokers met 100 dollar speculeren. Dat deden ze terwijl ze in de hersenscanner lagen. Onderzoekers konden zo zien wat er in hun hersenen gebeurde. Wat blijkt: rokers negeren waardevolle informatie. Hun hersenen werken anders.   ...
    Rokers, zo ontdekten de onderzoekers, houden in hun beslissingen alleen rekening met hun feitelijke winst en verlies. Winsten en verliezen die ze hadden kunnen halen als ze andere beslissingen hadden genomen, negeren ze. Die informatie is van het type: ‘Stel dat je net twee keer zo veel had geïnvesteerd, dan had je nu 100 dollar extra verdiend.’ Zowel de rokers als de niet-rokers begrepen het belang van deze tip, want in beide groepen werd de nucleus caudatus actief, een hersenkern die steeds actief is als iemand het gevoel heeft dat iets waardevol en belangrijk is. Voor de niet-rokers was deze informatie – over wat had kunnen zijn – juist heel belangrijk voor hun volgende gevoelsmatige beslissing om wel of geen aandelen te kopen. Daardoor gingen zij met meer geld naar huis.   ...
    Wat gaat er mis in de hersenen van een roker? De Harvard-onderzoekers ontdekten met een hersenscanner dat rokershersenen de informatie over fictieve situaties wel degelijk opnemen. De hersenen berekenen keurig de voordelen van wat er had kunnen zijn. Maar dit signaal wordt niet gebruikt bij de beslissing. Ergens diep in de hersenen is de route geblokkeerd.   ...

Deze voorbeelden laten zien dat het pad van gegevens in onze hersenen geen statisch doorgeefluik is, maar dat op allerlei manieren zaken uit diverse hoeken selectief gecombineerd worden, en dat het dus ook heel wel mogelijk is dat de hersenen daar zaken van eigen inventie tussen gooien, leidende tot de fata-morgana-illusie. In de termen van het illusionisten-artikel:

  Murre stelt dat het juist een gevolg is van de complexiteit van het brein dat illusies makkelijk worden opgeroepen. 'Dat is de keerzijde ervan. Onze hersenen voeren op veel niveaus bewerkingen uit op basis van gebrekkige informatie. Dat betekent dat er veel wordt 'opgeschoond'; een hoop rommelige informatie wordt als het ware gladgestreken. Door nu aandacht op een bepaalde manier te sturen, zoals illusionisten doen, zien we patronen die er helemaal niet zijn.

Waarvan dus de huis-achter-het hek illusie het wenselijke voorbeeld is, de goocheltruc van de illusionist de amusante, en de god-illusie de extreme, hoog-abstracte, versie is.

Wat alle voorbeelden tezamen laten zien, is dat er drie hoofdvormen zijn van cognitieve illusies: vervorming (kleinere of grotere veranderingen van de werkelijkheid), filters (weglatingen), en fantasieën (toevoegingen). Wat ze gemeen hebben, is dat ze allemaal veroorzaakt worden door processen die in andere opzichten gewenst zijn. De vervormingen zoals optische illusies zijn het gevolg van de noodzaak om in geval van gevaar (is ook: snelle veranderingen in de omgeving)  om snel een overzicht te krijgen van het gehele beeld, wat in geval belangrijker is dan een precies beeld van allerlei details. De filters doen hetzelfde: ze laten voor de voorhanden taak onbelangrijke zaken weg: op de vlucht voor de leeuw doet de vrucht aan de boom er niet toe. En de fantasieën, goden, religies,  ideologieën, zijn gewenst om de veelheid van de meer stabiele en algemenere indrukken van de omgeving te kunnen rubriceren en organiseren, zodat ze later ook weer makkelijker uit het geheugen oproepbaar zijn.

Daarnaast is het ook nog zo dat dit soort beïnvloedingen van het beslissingsproces bestaan op zo'n beetje alle van de vele niveaus van het denken. Voor een goede kijk op de werkelijkheid is de kennis van dit alles dus essentieel: als datgene wat zich aan jou voordoet als de werkelijkheid, systematisch wordt vervormd door één of andere factor of proces, is het van het grootst mogelijk belang om die factoren of processen te leren kennen. Zonder dat denk je letterlijk in een verkeerde wereld. Een aantal van die factoren en processen zijn daarom apart beschreven, alhier .

Daarmee staan we voor twee basale problemen: de strijd tussen de drie bestuurders, en de diverse soorten waarnemingsillusies.

Het probleem van de drie chauffeurs is moeilijk een algemeen werkend recept voor te geven , maar één ding is daar wel duidelijk: het emotionele brein heeft vaak onterecht de overhand - al genoemd is het voorbeeld van groepsdenken, maar net zo sterk is de neiging tot autoriteitsdenken, het volgen van de leider . En een terrein waar je dit zelfs getalsmatig kan onderzoeken is de inschatting van risico's - mensen blijken daar notoir slecht in te zijn, zie het voorbeeld van autorijden versus vliegen, omdat dat de sterkste van alle emoties betreft: de angst . Het beste alternatief lijkt te liggen in het gebruik van wat we kennen als de intuïtie, een functionaliteit die buiten ons bewustzijn om de diverse signalen van buiten en van binnen verwerkt, ongetwijfeld binnen de grote rekencapaciteit van de cortex, tot een uitkomst. Het is hoogstwaarschijnlijk dezelfde plaats waar de mens zijn creatieve vondsten vandaan haalt. Het probleem is hier dat men heel vaak intuïtie verwart met emotie. Het is beslist niet hetzelfde, want emoties zijn redelijk makkelijk oproepbaar, zoals het vak van acteren aantoont, maar intuïties zijn dat in het geheel niet. Wat meer over intuïtie hier .

Maar dit alles gezegd hebbende, hoef je maar een klein overzicht te maken van je dagelijkse activiteiten als mens in een moderne maatschappij, om te zien dat deze vrijwel totaal en volledig afhankelijk is van de ontdekkingen van de moderne natuurwetenschap - dat wil zeggen: van het rationele denken, de objectivering van de werkelijkheid, en het bijbehorende gebruik van getallen. Dit zou een afdoende aanwijzing moet zijn om ook in het persoonlijke meer aandacht te schenken aan de aanwijzingen van de rationele chauffeur, althans: (veel) meer dan nu over het algemeen gebruikelijk is.

Het tweede basale probleem, dat van al die vervormingen en illusies, kent in principe natuurlijk eenzelfde soort oplossing: je moet niet zomaar vertrouwen op datgene dat je geest je voorschotelt, en voortdurend naar manieren zoeken om te controleren of datgene dat je van de buitenwereld meekrijgt daar ook daadwerkelijk mee overeenstemt. En deze wat lange zin is natuurlijk samen te vatten in dat ene woord: wetenschap. Waarbij dit het woord "wetenschap" in de Engelstalige betekenis is: natuurwetenschap.

Waarmee we ook onze eerder ingenomen positie bevestigen, want wetenschap is een product van het rationele brein.

Maar helaas zal dat de mens als persoon niet helpen, want wetenschap is voornamelijk een sociologische onderneming en vrijwel altijd een specialisme. Terwijl de bovenstaande problemen die van de individuele menselijke geest zijn - psychologische problemen die ieder individu apart betreffen. En wil je je direct tot de psychologie wenden, dan blijkt dat deze, als wetenschap, doet aan de beschrijving van zaken, maar niet aan het verhelpen van problemen - wil je als psycholoog als zodanig gaan werken, dan moet je een extra opleiding als therapeut volgen, maar dat is in principe alleen bedoeld voor de ernstige ("pathologische") gevallen.

Voor de hier beschreven algemene problemen die in ieder mens zitten, zou je dus iets anders in het leven moeten roepen. Na een afweging van alternatieven is op deze website gekozen voor de methodologie die bekend staat als "algemene semantiek" , als uitgangspunt voor verdere ontwikkeling. Met als extra argument dat de huidige meest succesvolle therapieën voor de ernstigere psychologische problemen diverse versies van cognitieve therapie zijn , en cognitieve therapie een inspiratiebron heeft in de algemene semantiek .

Algemene semantiek gaat in eerste instantie over de relatie tussen woorden en dingen, maar heeft daarvoor dezelfde methodiek ingevoerd heeft als de wetenschap: controleer voortdurend of de woorden die staan voor jouw werkelijkheid wel kloppen met de werkelijkheid. Dus als je praat over "de waarde van de vrijheid", controleer dan of jouw beeld van de "vrijheid", zeg de "van licht naar donker"-grijze balk in de illustratie boven, wel klopt met de werkelijkheid. Dat wil zeggen: probeer die balk ook op andere manieren dan alleen met jouw woorden te zien en hem aan een onderzoek te onderwerpen - met dus als allereerste voorwaarde: wees bereid jouw balk niet als de absolute waarheid te zien .

Met deze laatste opmerking kunnen we dit artikel over de psychologische aspecten van het beslissingsproces afsluiten met de constatering dat de evolutionaire ontwikkeling van dat proces via de verschillende soorten hersenen een verlenging vindt in het proces waarbij de mens steeds meer in staat is om het nieuwste onderdeel, de cortex en het bijbehorende rationele denken, te gaan gebruiken boven de andere onderdelen. Dit loopt dan weer parallel met de ontwikkeling in de loop van de geschiedenis van datgene wat wordt omschreven als "beschaving". Waarbij dan weer duidelijk is dat een essentieel deel van die toename van beschaving ligt in het overwinnen of afleren van de emotionele hang naar absoluutheden, zeg maar: de religie, en het aanleren van meer gezonde methodieken om je plaats in de wereld te bepalen.

Meer over het beslissingsproces aangaande de bijbehorende fysiologie en hersenwerking hier . En het vervolg in de sociologie hier .

Meer over de algemene semantiek vanaf hier (inleiding) of hier (inhoudsopgave) .

Meer praktische tips in de vorm van veelgemaakte denkfouten staan hier , en een aantal losse denkmethodes hier . En om te voorkomen dat anderen ons van het goede pad afleiden, zijn een aantal retorische trucs verzameld hier .


Naar Beslissingen, neurologisch  , Psychologische krachten, drie lagen  , Psychologie lijst , Psychologie overzicht , of site home .
 

Rijnlandmodel - 25 jul.2003; rev.13 mei 2009; 20 aug.2009
[an error occurred while processing this directive]