Drugs psychologisch, de lichtere gevallen

Als we de ziekelijke, op zware psychologische problemen, gebaseerde drugsverslaving even schrappen, houden we het merendeel der drugsgebruikers over. De belangrijkste maatschappelijke discussie gaat over die gevallen. Die discussie is in een stroomversnelling gekomen door de opvattingen van voormalig psychiater Theodore Dalrymple, die diverse boeken over onder andere dit onderwerp heeft geschreven. Onderstaand een weerslag van die discussie. We beginnen met een artikel dat niet van of over Dalrymple is, maar in feite dezelfde opvattingen verkondigd:


De Volkskrant
, 03-01-2006, door Caspar Janssen (volledig artikel hier )

Stoppen zonder pijn

Wie eergisteren stopte met roken, heeft het vandaag het zwaarst, zeggen deskundigen. En toch: stoppen met roken is een fluitje van een cent, zegt Jan Geurtz, auteur van twee boeken over verslaving.

Tussentitel: 'Je vindt het zwak om te gebruiken, maar je gebruikt om even te ontsnappen aan dat gevoel van zwakte.'

Nee, Jan Geurtz is geen Allen Carr, al is het maar vanwege zijn woonsituatie. De bedenker van een van de meest succesvolle methodes om te stoppen met roken in Nederland, woont op een bescheiden boot op een van de weinige, gezellig rommelige plekjes die Amsterdam nog telt. ...
    In nog een ander opzicht heeft Jan Geurtz niets van Allen Carr: Geurtz is boeddhist. Althans: hij bestudeert en 'beoefent' het boeddhisme. ...
    Hij kan het zich permitteren, zijn lange verdiepingsperioden. Vanwege die lage overhead, maar ook omdat hij de rechten van zijn methode twee jaar geleden verkocht en nog elk jaar revenuen ontvangt van zijn boek De Opluchting. In een dag van het roken af! en, in mindere mate, van de opvolger De verslaving voorbij.
    Met dat eerste boek is het wonderlijk gelopen. Het verscheen in 1997 geruisloos, zonder noemenswaardige publiciteit en even geruisloos heeft De Opluchting inmiddels een elfde druk beleefd en de seller-status bereikt van meer dan 20 duizend exemplaren.  ...
    Hoe het succes verklaard van De Opluchting, het boek en de methode, de enige (deels) boeddhistische stoppen met roken-methode ter wereld? Natuurlijk, de titel en vooral de ondertitel In een dag van het roken af, spreken tot de verbeelding. Een groot voordeel is ook dat Geurtz, in tegenstelling tot Carr, goed kan schrijven. Maar de kracht van het boek zit er vooral in dat Geurtz doorgaat waar Allen Carr ophoudt. Carrs vondst was dat nicotine niets oplevert, behalve onthoudingsverschijnselen. Een sigaret roken is in die gedachte niet meer dan een pauze in de ontwenning, het is als het even uittrekken van te krappe schoenen.
    Geurtz grossiert in zijn boek ook in dergelijke vergelijkingen (hij spreekt van roken als het wegkrabben van de jeuk na een muggenbeet; de jeuk komt uiteraard terug), maar hij verdiept zich vervolgens in de kern van de 'verslavingsillusie', in zijn ogen: 'het negatieve geloof'. Roken is in die redenering een dwangmatige handeling, bedoeld om negatieve gevoelens over jezelf tijdelijk op te heffen. De verslaafde zit in een vicieuze cirkel. 'Je vindt het zwak om te gebruiken, maar je gebruikt om even te ontsnappen aan dat gevoel van zwakte', schrijft Geurtz. Roken is niet lekker, beweert Geurtz, maar de verslaafde ervaart het als lekker omdat het de 'ontwenningsstress' wegneemt.
    Een van de boeddhistische elementen van de oplossing van De Opluchting is 'domweg leren kijken naar dat zogenaamde gevoel van waardeloosheid over jezelf', zegt Geurtz. 'Dan zie je dat het een illusie is die zijn werkelijkheidswaarde ontleent aan jouw verzet ertegen.'
    Stoppen met roken wordt op die manier geen moeilijke strijd die met veel wilskracht gestreden moet worden, maar juist het tegenovergestelde: je laat het verzet tegen een op niets gebaseerd negatief zelfbeeld los, waardoor het stoppen met roken als een opluchting wordt ervaren. Van ontwenningsverschijnselen is niet of nauwelijks sprake; fysiek stelt het afkicken sowieso weinig voor en psychologisch valt er niets te compenseren, zoals bij andere, op wilskracht gebaseerde methoden. Het klinkt prachtig, maar enig vermogen tot introspectie is geboden, beaamt Geurtz. Maar dan heb je ook wat. Geurtz: 'Verslaafd zijn is een goede leerschool. Ik zeg vaak tegen mensen die hier komen: op het moment dat je het echt hebt doorzien, heb je meer dan alleen je verslaving overwonnen. Dan heb je ook een stuk van je geest doorzien.'
    Jan Geurtz mag zich ervaringsdeskundige noemen. Niet alleen rookte hij 25 jaar, hij was ook verslaafd aan amfetaminen (speed). ...
    Het liep mis. Op de school waar hij werkte, werd hij gemangeld tussen marxistische collega's die niet wilden toetsen en werkende jongeren die helemaal geen behoefte voelden om van Geurtz Nederlands en maatschappijleer te leren. Hij belandde overspannen in de ziektewet. Zijn huwelijk liep spaak. 'Het was al een tamelijk neurotisch huwelijk, maar door die speed werd het natuurlijk steeds erger.' Niet lang daarna had hij 'ineens, midden in de nacht, een moment van helderheid'. 'Ik vroeg me af: waarom ga je niet wat beter voor jezelf zorgen? Dat kwam ontzettend hard binnen. Ik ben toen van het ene op het andere moment gestopt met de speed. En ik heb er geen moment problemen mee gehad. Achteraf zag ik dat er op dat moment even geen zelfveroordeling was. Van die ervaring heb ik later, bij het schrijven van mijn tweede boek, dankbaar gebruik gemaakt. Ik wist dat het kon, dat je een verslaving kunt stoppen zonder een centje pijn.'
    In Amsterdam begon hij, in 1989, een nieuw leven. Hij studeerde af in de pedagogiek, verdiende zijn geld vijf jaar lang met een eigen praktijkje als automatiseerder en kocht toen zijn schip. In 1995 stopte hij met roken, zonder enige moeite, zegt hij. 'Het was zo makkelijk, een pak van mijn hart.' Hij stopte nadat hij een intensieve persoonlijkheidstraining had gevolgd. 'Ik kwam daar vrij van zelfverwijt uit en toen was het stoppen met roken een fluitje van een cent. Ik was zelfs zo enthousiast dat ik al twee maanden later mijn eerste training gaf om andere mensen van het roken af te helpen. Een van de dingen die ik vanaf het begin tegen de mensen heb gezegd is op te houden zichzelf te veroordelen omdat ze roken. Het is juist dat oordeel over jezelf dat de verslaving in stand houdt. Je wijst je zelf af en om dat weg te duwen steek je elke keer weer een sigaret op.' ...
    Wie de kern van de verslavingsillusie doorziet, zoals geschetst door Geurtz, kan iedere verslaving overwinnen. Niet alleen dat, het is nog makkelijk ook. 'Het standaardbeeld van verslaving is: je moet hard werken om eraf te komen en de rest van je leven oppassen dat je niet terugvalt. Dat is, volgens mij, de reden waarom de AA-groepen vol zitten. Dat is heel pijnlijk, want die mensen drinken weliswaar niet meer, maar houden hun verslaving in stand. Terwijl ze zich ook helemaal van hun verslaving kunnen ontdoen.'

 
IRP:   Nu één van de artikelen van Dalrymple:


De Volkskrant
, 03-10-2006, door Theodore Dalrymple

‘Ineens was ik verslaafd aan heroïne’

Theodore Dalrymple meent dat het veel moeilijker is verslaafd te raken aan opiaten en veel makkelijker om ervan af te komen dan wordt verondersteld.


Volgens de gangbare visie op heroïneverslaving wordt iemand min of meer toevallig blootgesteld aan heroïne. De drug heeft een aangenaam effect, dus neemt hij nog wat en dan nog wat. Binnen de kortste keren is hij lichamelijk verslaafd. En ter vermijding van het vreselijke lijden dat door onthouding wordt veroorzaakt, ziet hij zich genoodzaakt steeds meer heroïne gebruiken. Helaas moet hij, om de drug te bekostigen, vaak vervallen tot misdaad, want zijn verslaving maakt normaal, betaald werk onmogelijk. Intussen heeft de heroïne zijn zelfbeheersing volstrekt vernietigd. Zonder vervangende drug of een langdurig rehabilitatieprogramma komt hij er nooit van af.
    Laten we deze visie eens nader bekijken. Iemand wordt blootgesteld aan heroïne. Het gebruik van de passieve constructie is veelzeggend. De heroïne gaat naar de mens, de mens gaat niet naar de heroïne. Het is alsof de heroïne wel een eigen wil heeft en de mens niet. Een typerend voorbeeld hiervan hoorde ik onlangs van een jonge crimineel: ‘Ik kreeg contact met twee gozers die wat ouder waren dan ik en op een dag had één van hen een joint bij zich, van het een kwam het ander, toen dook er op een dag iemand op met wat crack cocaïne, en het ging maar door en ineens was ik heroïneverslaafde.’
    Zo’n verhaal dient duidelijk het eigenbelang: er is geen sprake van eigen controle en dus ook niet van schuld. Maar mensen die echt bij toeval aan opiaten worden blootgesteld, bijvoorbeeld na een operatie, raken er in feite maar zeer zelden aan verslaafd. Misschien is het ooit, voordat de verslavende eigenschappen van heroïne algemeen bekend raakten, zo geweest dat nietsvermoedende lieden hooked raakten (een uitdrukking die mensen reduceert tot het niveau van vissen) voor ze beseften wat er aan de hand was. Maar de hedendaagse heroïneverslaafden zijn afkomstig uit stadswijken waar je onmogelijk onbekend kunt blijven met het heroïneleven. Kinderen mogen dan de jaartallen van het Twaalfjarig Bestand niet meer kennen, ze weten wel dat heroïne verslavend is en wat voor mensen het gebruiken.
    Als ik heroïneverslaafden vraag waarom ze ooit begonnen te gebruiken, geven ze twee soorten antwoorden: ‘Ik viel in handen van verkeerde types’ of ‘heroïne is overal’. Vallen is onderworpen zijn aan de zwaartekracht. Het is dus even onmogelijk de invloed van verkeerde types te weerstaan als die van de zwaartekracht. Als ik zeg dat het toch gek is dat ik zoveel mensen tegenkom die in handen van verkeerde types vielen, maar zelf nog nooit een van die verkeerde types heb ontmoet, zie ik de verslaafde lachen. Hoewel in de regel niet hoogbegaafd, weet hij precies wat ik bedoel. Mensen worden beïnvloed door mensen die ze bewonderen; de bewondering gaat aan de invloed vooraf. Dit wordt uitgedrukt met de aloude wijsheid ‘soort zoekt soort’.
    ‘Heroïne is overal’, luidt de alternatieve verklaring. Daarmee bedoelt de verslaafde dat er niet aan te ontsnappen valt; de heroïne dringt zich aan hem op. Maar als heroïne overal is, waarom is dan niet iedereen aan heroïne verslaafd? Heroïneverslaving is nog altijd de aandoening van een kleine minderheid, zelfs in de ellendigste wijken van de ellendigste steden. Ongetwijfeld wordt er dikwijls sociale druk uitgeoefend, maar er blijft altijd sprake van keuze.
    Volgens de gangbare opvatting zijn opiaten zeer verslavend. De toekomstige verslaafde hoeft de drug maar een paar keer te gebruiken en dan is zijn wilskracht verdwenen, als sneeuw voor de zon. Hij is hooked, voor eens en voor altijd. Hij is een zombie wiens handelen wordt bepaald door heroïne. Dit is flagrante nonsens. In feite moet je behoorlijk je best doen om een geloofwaardige heroïneverslaafde te worden. De Quincey vertelt ons, in zijn Confessions of an English Opium-Eater (1822), dat hij jarenlang opium gebruikte zonder verslaafd te raken. We weten ook dat patiënten, aan wie nog dagen na de operatie opiaten worden gegeven, ontwenningsverschijnselen kunnen krijgen als men te plotseling met de opiaten stopt. Maar ze raken niet verslaafd in de zin dat ze nadien dwangmatig op zoek gaan naar de drug. Ze stoppen simpelweg met het gebruik omdat ze er niet langer mee willen doorgaan.
    De Encyclopedia of Drugs and Alcohol zegt over het ontstaan van ‘afhankelijkheid’: ‘Tussen de eerste keer en het dagelijkse gebruik ligt doorgaans ongeveer een jaar, maar soms duurt het nog veel langer.’ Dit wordt gestaafd door het autobiografische Junkie (1953) van William Burroughs. Tijdens een van zijn zeldzame ogenblikken van waarheidsgetrouwheid, schrijft de psychopaat Burroughs: ‘Je wordt niet op een morgen wakker en besluit dan om drugsverslaafde te worden. Je moet ten minste drie maanden lang twee keer per dag spuiten om sowieso enigszins verslaafd te raken.’ Het ontstaan van een verslaving eist dus een zekere discipline. Dit wijst erop dat je beter kunt zeggen dat de verslaafde de heroïne ‘haakt’ dan dat de heroïne de verslaafde ‘haakt’. Het actieve principe is de mens, niet de drug, en verslaving is een vrij gekozen toestand – wat wordt genegeerd door de verslavingsbureaucratie.
    Volgens de gangbare opvatting vallen heroïneverslaafden ten prooi aan de vreselijkste ontwenningsverschijnselen als ze zomaar stoppen. Is dat nou echt zo? In de gevangenis waar ik werk, heb ik een groot aantal afkickende verslaafden meegemaakt. Bij geen enkele heb ik ooit gevreesd voor zijn leven. Alle symptomen waren te verhelpen met simpele, niet-opiatische medicatie. Wel beweren ze vaak dat ze gruwelijk lijden. Ze krommen hun schouders en wringen zich in theatrale doodsstrijd. Ze zeggen dat ze ondraaglijk lijden en uiten allerhande dreigementen als ik niet iets (een opiaat, bedoelen ze) voorschrijf om hun lijden te verlichten, dreigementen die uiteenlopen van het beschadigen van hun cellen tot het doden van zichzelf, anderen of zelfs mij. Als het erop aankomt, voeren ze hun dreigementen vrijwel nooit uit. De verslaafden die zeggen dat ze suïcidaal zijn, trekken hun dreigementen in zodra ik voorstel dat ze dan maar in een cel moeten worden gestopt, die zo kaal is dat je nergens een strop aan vast kunt maken. Daar ontbreken ook de gebruikelijke voorzieningen, en het vooruitzicht dat ze daar een nacht moeten doorbrengen, leidt dan tot de bekentenis dat ze me een loer probeerden te draaien. Mijn dreigement dat ik ze in zo’n cel zal laten opsluiten, leidt in de meeste gevallen tot miraculeuze verbeteringen in hun stemming en gedrag en sommigen lopen lachend mijn kamer uit.
    Hoewel veel artsen weten dat verslaafden zich bij de medische staf heel anders gedragen dan wanneer ze onder elkaar zijn, laten ze hun handelwijze daar niet door beïnvloeden. Het zijn net artsen in pijnklinieken die zien hoe hun patiënten die zogenaamd aan zware rugpijn lijden de trappen op en af rennen, maar daar geen conclusies aan verbinden. Ze blijven het leed van ontwennende verslaafden behandelen alsof dat het directe gevolg is van een lichamelijke kwaal. Alleen zo kunnen ze de openlijke confrontatie met de patiënten vermijden; een confrontatie die zeer tijdrovend en emotioneel uitputtend is.

Noot: Dit is een bekorte versie van hoofdstuk 1 uit Drugs; de mythen en de leugens van psychiater Theodore Dalrymple dat op 15 oktober verschijnt bij uitgeverij Nieuw Amsterdam. Voor een recensie door Martin Sommer, zie hier .
 

IRP:   De overeenkomsten met de ervaringen van Geurtz zijn opmerkelijk. Natuurlijk komen de belanghebbenden, de behandelaars-ideologen, in het geweer:


De Volkskrant
, 09-11-2006, door Freek Polak, psychiater en bestuurslid van de Stichting Drugsbeleid

Dalrymple blijft in greep mythe

Dalrymple doorziet de mythologie rond drugs wel, betoogt Freek Polak, maar houdt er in zijn verdediging van het wettelijk verbod op drugs toch aan vast.


In zijn nieuwe boek Drugs bestrijdt Theodore Dalrymple dat verslaving een ziekte is (Forum, 3 oktober). Volgens hem is het niet meer dan een slechte gewoonte. Hij ziet een heimelijke verstandhouding tussen verslaafden en verslavingszorg: dokters doen alsof ze verslaving kunnen behandelen, en verslaafden doen alsof ze ziek zijn.
    De vraag is volgens mij niet of verslaving een ziekte is, maar of er goede argumenten zijn om het als een ziekte te beschouwen. Dat hangt vooral van de definitie van ‘ziekte’ af. Als die ruim genoeg is, kan verslaving er ondervallen. Maar zelfs dan is het een buitengewone ziekte, de enige waarmee de zieke zelf kan ophouden. Van iemand met een filosofische inslag als Dalrymple valt het tegen dat hij niet beredeneert waarom hij het geen ziekte noemt. Hij ziet het gewoon zo en denkt dat andere artsen het net zo zien, maar het niet hardop durven zeggen. Hij wil dat verslavingsklinieken de pretentie opgeven dat zij verslaving kunnen behandelen. Zij moeten alleen bijkomende ziekten behandelen. Ik ben het met hem eens dat verslavingsbehandeling voornamelijk zorg is en veel minder genezing. Maar er zijn zeker verslaafden voor wie de kliniek de juiste omgeving is om te leren hun gebruik onder controle te krijgen.
    Nu zou men misschien verwachten dat Dalrymple drugslegalisering bepleit, maar daar is hij tegen. Hij concludeert voorzichtig dat de argumenten voor het verbod sterker zijn dan die ertegen. Hij onderscheidt filosofische en pragmatische argumenten voor legalisering. Het filosofische argument geeft hij weer met het beroemde citaat van John Stuart Mill: ‘Het enige doel waarvoor macht met recht mag worden uitgeoefend over een lid van een beschaafde samenleving, tegen zijn wil, is het voorkomen van schade aan anderen. Zijn eigen goed, fysiek of moreel, vormt geen toereikende grond.’ Om dit onderuit te halen, interpreteert Dalrymple het begrip ‘macht’ zeer ruim. In zijn interpretatie van Mill heeft de staat geen enkele mogelijkheid meer om moreel gedrag te bevorderen en immoreel gedrag tegen te gaan. Terwijl de gebruikelijke interpretatie is dat hier toepassing van geweld door de staat bedoeld is. De staat heeft allerlei mogelijkheden om gedrag van burgers te beïnvloeden zonder geweld toe te passen, maar dat laat Dalrymple buiten beschouwing.
    Wel gaat hij mee met wat Mill later toevoegde: niet alle vrijheden zijn even belangrijk en hetzelfde geldt voor beperkingen van vrijheid. Dat de overheid het dragen van autogordels verplicht stelt, is een kleine inperking van de vrijheid. Bovendien zijn de sancties licht. Dalrymple erkent dat de vrijheid te kiezen uit een variëteit van roesmiddelen veel belangrijker is. Hij zegt nota bene zelf dat miljoenen mensen onschuldig plezier hebben ontleend aan het gebruik van stimulerende en verdovende middelen. Dit is overigens de enige keer dat hij het recreatief gebruik van illegale roesmiddelen aanstipt.
    Dalrymple meent dat drugsgebruik de menselijke vrijheid verkleint doordat het de belangstelling inperkt. Belangrijke doelen worden minder nagestreefd, het belemmert het vermogen betaald werk te vinden en het bevordert parasitisme. Dit is zwaar overdreven. Het geldt alleen voor de ernstigste vormen van afhankelijk gebruik, en niet voor de miljoenen mensen die hij zelf noemt.
    Bovendien werken roesmiddelen volgens Dalrymple niet geestverruimend, maar geestbeperkend: ‘Drugsgebruik is de manier waarop luiaards geluk nastreven.’ Hij legt niet uit waarom zijn afkeer van luiheid iemand gevangenisstraf moet bezorgen (column 1997, www.city-journal.com).
    Dan de pragmatische argumenten. Dalrymple doet alsof voorstanders van legalisering beweren dat alle problemen rond drugsgebruik zullen verdwijnen na legalisering en gaat dan aantonen dat dat niet het geval zal zijn. Dit is onnodig, want niemand beweert dit. Verwacht mag worden dat drugsgerelateerde criminaliteit en overlast zullen verminderen; het drugsgebruik zal blijven schommelen rond het niveau dat inmiddels is bereikt; politie en justitie zullen tijd krijgen voor andere taken; er zal minder corruptie zijn; en criminele en terroristische organisaties zullen moeilijker aan geld kunnen komen.
    Dalrymple denkt dat na legalisering niet alleen verslaving maar ook criminaliteit fors zal toenemen. Verslaafden en dealers zullen zich op andere criminele activiteiten richten en hun gewelddadigheid, die tot nu toe vooral onderling slachtoffers maakte, zal de hele bevolking treffen. In deze visie, die ook bij Nederlandse gezagsdragers wel voorkomt, is de handel in illegale drugs eigenlijk een soort werkverschaffing. Zo houden we zware criminelen tenminste bezig (met iets dat relatief weinig slachtoffers vraagt) maar als drugs legaal worden, gaan ze ergere dingen doen.
    In de National Review (6 november) wijst Jacob Sullum erop dat Dalrymple de mythologie van verslaving wel doorziet, maar er in zijn verdediging van het wettelijk verbod toch aan vasthoudt. Bij Dalrymple vinden we een wonderlijke combinatie van scherpe analyse en onbegrijpelijke irrationaliteit. Hij slaagt er niet in de argumenten voor legalisering te ontkrachten. Hij blijft in de greep van de verslavingsmythologie, terwijl hij de ernstigste schadelijke effecten van de drugsbestrijding buiten beschouwing laat. Hij erkent dat het drugsverbod de gezondheidsrisico’s doet toenemen, maar in zijn afweging tussen verbieden of legaliseren speelt dat geen rol. Zijn morele afkeer van drugsgebruik, gecombineerd met angstige verwachtingen die weinig basis hebben, wint het van de enorme feitelijke schadelijke effecten van het wettelijke verbod op drugs.
    Dalrymple spreekt niet zozeer als arts, maar als moreel entrepreneur. Wel beroept hij zich voortdurend op zijn ervaring als psychiater in klinieken en gevangenissen en daarbij lijdt hij aan de ‘illusie van de clinicus’: dag in dag uit een selectie zien van de meest problematische toestanden, en daardoor denken dat je een beter beeld hebt dan anderen van wat er in de samenleving gebeurt. Een beperkte basis om een drugsverbod in stand te houden dat zo veel schade veroorzaakt.
 

De Volkskrant, 30-11-2006, door Cor de Jong, Arnts Schellekens, Ben van de Wetering, en Pieter-Jan Carpentier.

Borrelpraat over drugs

De psychiater Dalrymple fulmineert op basis van een verouderde visie tegen de drugshulpverlening in Nederland, constateren Cor de Jong e.a.


Tussentitel: Simpele oplossing voor verslaving bestaat niet

Verslaving is een complexe ziekte. De Britse psychiater Theodore Dalrymple heeft er een simpele oplossing voor: detentie. Opmerkelijk is dat hij met zijn goed geformuleerde borrelpraat (Forum, 3 oktober en 9 november) veel aanhang vindt. Onterecht. Verslaving is een ziekte waarbij de hersenen chronisch uit balans zijn. Dat leidt ertoe dat verslaafde patiënten niet kunnen leven of zich gedragen zoals anderen. Genetische kwetsbaarheid, opvoedings- en omgevingsfactoren (waaronder trauma en chronische stress) en beschikbaarheid van verslavende middelen dragen ertoe bij dat mensen verslaafd worden en blijven. De stoffen ontregelen de hersenen vaak blijvend.
    Juist doordat hersendelen zijn aangetast, nemen verslaafden geen verstandige besluiten. Natuurlijk stoppen sommige verslaafde patiënten, maar dat is minder eenvoudig dan Dalrymple stelt.
    Hij verwijst bijvoorbeeld naar Vietnam-veteranen. De meesten raakten verslaafd in Vietnam en bleken terug in de VS normale burgers: zie je wel dat verslaving geen behandeling behoeft. Hij vergeet echter dat de Vietcong op grote schaal opiaten in de voorste Amerikaanse linies infiltreerde. Juist de genetisch of anderszins kwetsbare groep veteranen is daaraan verslaafd gebleven. Die bevinding heeft veel onderzoek gestimuleerd: Hoe komt het dat sommigen wel kunnen stoppen en anderen niet? Het blijkt dat de kwetsbare groep verslaafd blijft. In Nederland is het dan ook niet vreemd dat die groep heel veel andere psychiatrische en lichamelijke gezondheidsproblemen heeft.
    Ons grootste bezwaar is dat Dalrymple zich presenteert als wetenschapper, terwijl hij zijn betoog ondersteunt met citaten uit de literaire traditie of verouderde medische literatuur. In ieder geval valt het boek van Dalrymple niet in de categorie Evidence Based Medicine. Deugdelijk wetenschappelijk onderzoek naar verslaving en effectiviteit van verslavingszorg is in ruime mate voorhanden, maar is minder toegankelijk voor het grote publiek, onder wie politici.
    Hoe komt het dat een arts die verouderde inzichten presenteert zoveel waardering krijgt voor zijn wetenschappelijk ongefundeerde opvattingen en ongenuanceerd wordt geciteerd? Mogelijk speelt verwarring rond het begrip ziekte een rol. Ziekte, ziek-zijn en ziektegedrag worden als synoniemen gebruikt, de teneur van het betoog van Dalrymple zet ertoe aan ze op één hoop te gooien. Je kunt echter een ziekte hebben en toch niet ziek zijn en geen ziektegedrag vertonen.
    Deelnemers van de AA en de Narcotics Anonymous erkennen dat ze een ziekte hebben, als ze niet gebruiken zijn ze niet ziek en hebben ze geen ziektegedrag. Verslaafde patiënten die nog volop gebruiken hebben een ziekte, zijn ziek en vertonen ziektegedrag. Volgens Dalrymple bestaat dat laatste eruit dat ze zich opstellen als slachtoffer met gevolg dat ze ook zo worden behandeld. Dat irriteert hem en hij pleit voor een straffere aanpak. Misschien kan krachtdadig beleid ziektegedrag inperken, de ziekte wordt er niet mee genezen.
    Het verleidelijke van de uitspraken van Dalrymple is dat ze een duidelijke oplossing lijken te bieden om het probleem te doen verdwijnen, en daarmee de complexe realiteit van een chronische ziekte camoufleren. De belangstelling voor Dalrymple zou erop kunnen wijzen dat onze maatschappij met het verslavingsprobleem omhoog zit, naar een oplossing op zoek is en denkt die te vinden in quick fixes. Juist de ongenuanceerde citaten uit zijn werk kunnen de moeizaam opgebouwde, wetenschappelijk gefundeerde verslavingszorg grote schade toebrengen.
    We kunnen ons – uit eigen ervaring – zijn frustratie met verslaafde patiënten voorstellen, maar zijn oplossingen zijn niet professioneel en werken niet, met name niet op de langere termijn. Verslaafde patiënten zijn niet gemakkelijk in de omgang, zeker niet als ze onder invloed of aan het ontwennen zijn. Over hen praten zoals Dalrymple doet, helpt zeker niet, praten met hen in de periode dat ze stabiel zijn, biedt perspectief. Het afdoen van klachten tijdens afkicken als aan de bellettrie ontleende aanstellerij gaat volledig voorbij aan de beelden die we zien bij pasgeboren kinderen van verslaafde moeders, patiënten die vanwege een pijnsyndroom langdurig opiaten hebben voorgeschreven gekregen of patiënten die kiezen voor snelle detoxificatie.
    De biologische mechanismen die eraan ten grondslag liggen zijn bekend en het is de opdracht van artsen de symptomen te behandelen die daarbij optreden. Het niet behandelen van onthouding bij patiënten in slechte lichamelijke en psychische toestand kan de dood tot gevolg hebben. Bovendien gaat het niet alleen om ontwennen maar om het behandelen en omgaan met zucht. Als je de benodigde professionele houding daarbij niet kunt aannemen en effectueren, moet je niet met verslaafde patiënten werken. Als je die houding verliest, moet je een ander vak zoeken.
    Dalrymple heeft dat gedaan, en hervindt zijn gemoedsrust door zijn frustraties van zich af te schrijven. Daar wordt alleen hijzelf beter van. Het debat over een wetenschappelijk gefundeerde zorg voor verslaafde medemensen moet op een andere wijze door deskundigen worden gevoerd met steekhoudende en wetenschappelijke argumenten. Daarbij zijn ook de ervaringen, belevingen en wensen van patiënten van belang. Zij zijn de laatsten die gebaat zijn bij de laatdunkende en moraliserende argumenten van Dalrymple.


IRP:   Een kleine analyse van deze argumenten hier . Nu de echte deskundigen: de mensen uit het veld. Niet geheel chronologisch, eerst een verpleegkundige die ook constateert wat het IRP al bij voorbaat heeft gedaan en de heren theoretici vergaten: het splitsen in categorieën:


De Volkskrant, 05-12-2006, ingezonden brief van Harrie Jansen, medisch socioloog (Rotterdam)

Vooruitgang

Het is verheugend te zien dat Cor de Jong en anderen in hun reactie op de Britse psychiater Theodore Dalrymple niet langer roepen dat verslaving een hersenziekte is, zoals eerder de gewoonte was (Forum, 30 november).
    De eerste helft van het woord hersenziekte lijkt te zijn ingeleverd. Dat is vooruitgang. Nog een stapje verder, en dan is verslaving weer gewoon verslaving: een eigenaardig gedragspatroon dat in vele varianten voorkomt, soms gebonden aan een stof die ingenomen wordt, soms aan een activiteit. In heel veel gevallen nauwelijks een probleem, maar in een klein aantal gevallen heel problematisch zowel voor de persoon in kwestie als voor zijn omgeving. Daaraan zitten – als bij elk gedragsprobleem – lichamelijke, psychische en sociale kanten. Met het woord ziekte wordt op zijn minst de suggestie gewekt dat het uiteindelijk toch een lichamelijk probleem is waar medici aan te pas moeten komen. Dat kan in sommige gevallen zo zijn, maar het is onzin om dat in zijn algemeenheid te stellen. Talloze rokers, drinkers en slikkers zijn gestopt zonder enige professionele hulpverlening.


De Volkskrant, 09-12-2006, ingezonden brief van Bauke Koekkoek, sociaal-psychiatrisch verpleegkundige (Zeist)

Verslaafden zijn ongelijk

Met plezier heb ik de prikkelende bijdragen van psychiater Dalrymple gelezen en de reacties daarop (Forum, 3 oktober, 9 november, 30 november en 5 december).
    De discussie over de juiste aanpak van verslaving beweegt zich tussen twee polen: gewoon stoppen (Buisman) en stevig aanpakken (Dalrymple) versus genuanceerd verklaren en weloverwogen behandelen (De Jong).
    De 'simplisten' verwijten de 'complexen' dat ze zichzelf aan het goedbetaalde werk houden, de 'complexen' verwijten de 'simplisten' dat ze een op eigen frustraties gebaseerde aanpak verkopen als de waarheid.
    Het is niet zo zwart-wit als de tweekampen ons doen denken. Het is bij de huidige wetenschappelijke stand van zaken onzinnig om de invloed van genetische en biologische factoren te ontkennen. Even onzinnig is. het echter om psychologische en sociale factoren (waarvan motivatie tot stoppen een heel belangrijke is) te veronachtzamen.
    Verslaafden zijn net mensen: ze zijn niet allemaal hetzelfde en je kunt ze dus niet als een homogene groep beschouwen en ook niet op een manier behandelen. Voor sommige verslaafden zal het omzetten van de knop('nu kap ik ermee') voldoende zijn om uiteindelijk te stoppen. Anderen zullen er daarmee niet komen en meer hulp en begeleiding nodig hebben. Beide kampen hebben dus gelijk en zouden elkaar best mogen omarmen.
    Het probleem is echter dat in de geestelijke gezondheidszorg, waarvan de verslavingszorg deel uitmaakt, momenteel nog te weinig duidelijk is wie welke behandeling nodig heeft. Of het eenvoudig kan of complex moet, is niet goed objectief te bepalen. Vooralsnog baseren we ons vaak op eerdere ervaringen: is het al vaak misgegaan dan kiezen we eerder voor een zware aanpak. Ook als het er buitengewoon ernstig uitziet, doen we dat sneller.
    Helaas betekent dit dat mensen zowel onder- als overbehandeld worden. Dat is schadelijk voor deze mensen en voor de gezondheidszorg en samenleving als geheel: een serie van mislukte behandelingen kost onnodig geld. Hetzelfde geldt voor een complexe behandeling die niet per se noodzakelijk was.
    De vraag is dus niet wie er gelijk heeft, maar welke verslaafde het meest gebaat is bij welke behandeling. Beide partijen bewijzen ons een dienst door zich met die vraag bezig te houden.
 

IRP:   En voorlopig tot slot in deze kleine reeks het door Koekkoek al genoemde artikel van de beste deskundige, de ex-verslaafde:
 

De Volkskrant, 05-12-2006, door G. Buisman, ex-heroïneverslaafde.

Oplossing voor verslaving is gewoon stoppen

Het is opvallend dat de vier medische wetenschappers – die een broodwinning hebben in de verslavingszorg – verslaving beschouwen als een ziekte (Forum, 30 november). Hiermee kwalificeren ze zich als ondeskundig.
    In de jaren dat ik me overgaf aan de heerlijke heroïneroes heb ik geleerd dat ik zelf een keuze maak, zelf verantwoordelijk ben en er alleen zelf mee kan stoppen. Het laat zich goed vergelijken met een nicotineverslaving.
    De oplossing voor verslaving is heel simpel. Gewoon stoppen.
    Dit gaat de heren deskundigen natuurlijk boven de pet. Liever verwijzen ze naar genetische defecten en trauma’s, om hun onheelbaar wereldbeeld uit te dragen. De recente inzichten waarin juist de veranderlijkheid en het leervermogen van de menselijke hersenen centraal staan, past niet in hun winkeltje.
    Het afkicken en eraf blijven, is natuurlijk niet zó simpel: om je leervermogen te gebruiken, moet je ook wat ezelsbruggetjes gebruiken, maar daar is het dan wel mee gezegd.
    Het grote voordeel in mijn afkick was dat ik nooit methadon gebruikt heb, want dat is een zwaar verslavende drug waar je niet zo gemakkelijk mee stopt. Je kunt de kritiek van de heer Dalrymple dan ook lezen als een kritiek op de gemakkelijke methadonverstrekking. En daarin heeft hij groot gelijk.
    Ook de lichamelijke afkick valt wel mee (ik heb heus wel mijn onsjes weggeshot) en is voornamelijk psychisch: momenten van zucht uiten zich lichamelijk. De lichamelijke afkick van een stevige valiumverslaving is heviger dan die van heroïne.
    Ik heb er alle vertrouwen in dat de heren deskundigen me met het nodige dedain als een ondeskundige nitwit opzij zullen schuiven. Er is in dit opzicht sprake van wederzijds respect.


IRP:   Voor een voorbeeld van dit soort verslaafde als ze er nog aan zijn, zie hier .


Uit: VARA TV Magazine, nr. 50-2006, door Caspar Janssen  (volledig artikel hier )

Het halsafsnijdende gebaar

Volkskrant-redacteur Caspar Janssen [44] schreef een boek dat qua amusements-gehalte helemaal haaks staat op het vreugdeloze ge1ijk van de anti-rooklobby. Maar hoe verkoop je zoiets in Hilversum?

... Onderhoudend vertel ik over het brein van de rookverslaafde, over roken en schrijven, over de opkomsten ondergang van de sigaret, over mijn stopneurose, over de tekortschietende mens in het algemeen, over de nadelen van het streven naar een perfect, gezond leven, over mijn capriolen als stoppende roker, de leugens, de excuses, het schuldgevoel en, uiteindelijk: de bevrijding, als ik van mezelf gewoon mag doorroken. ...
    Dan schuif ik aan bij Henk van Hoorn en ik voel meteen dat het goed komt. Wat een aardige, grappige man. Wat scheelt, is dat Van Hoorn nadrukkelijk niet onderdrukt hoe vermakelijk hij het boekje vindt. Hij heeft zelf veertig jaar gerookt, dus hij herkent het rokersgedrag. Ik raak maar een keer uit evenwicht als hij zegt te weten waarom ik uiteindelijk toch niet stopte met roken. 'Omdat je verslaafd bent.' Dat klopt, geef ik toe. Pas later denk ik: zo zit het toch niet helemaal. Want een verslaving is te overwinnen als je echt wilt. Het punt is juist: ik wil het blijkbaar vooralsnog niet. ...


IRP:
   Daarmee is de cirkel wel rond. Natuurlijk is de simpele oplossing niet de oplossing voor alle gevallen, maar het is nu wel duidelijk dat de simpele oplossing de voorkeursaanpak voor de meeste gevallen. De meeste gevallen zitten met andere geestelijke problemen die de verslaving makkelijk hebben gemaakt, en het zijn die problemen die oplossing behoeven, niet de verslaving. Voor een groot deel van die mensen is de aanpak van die geestelijke problemen ook eerder simpel dan ingewikkeld: het vinden van een levendoel dat voldoende afleiding biedt, en toch niet te ingewikkeld is. Waarop onmiddellijk het model van de Rijnlandse zorgboerderij/-gemeenschap in het beeld komt .

Caspar Janssen geeft ook een duidelijke clou voor de zoektocht naar de reden van het niet kunnen stoppen. De zinnen volgende op het laatste fragment luiden: 'Een heel leuk gesprek', zegt Van Hoorn na afloop en ik ben het helemaal met hem eens. In staat van euforie meld ik me later in een nachtcafé in Amsterdam. Oftewel: het roken past is de stadse levensstijl: uitgaan, cafés, roken, en voor velen drugsgebruik. Nog eens in de woorden van Harrie Jansen, boven:
Nog een stapje verder, en dan is verslaving weer gewoon verslaving: een eigenaardig gedragspatroon dat in vele varianten voorkomt, soms gebonden aan een stof die ingenomen wordt, soms aan een activiteit. In heel veel gevallen nauwelijks een probleem, maar in een klein aantal gevallen heel problematisch zowel voor de persoon in kwestie als voor zijn omgeving.
De stof die Caspar Janssen inneemt, nicotine, is voor een belangrijke deel een activiteit, roken, en dat hoort weer bij ander activiteiten, zoals naar nachtcafés gaan. Van dat soort verslavingsactiviteiten zijn er vrij veel, en allemaal hebben ze zowel een psychologische als een sociale component. Meer over dat laatste hier .

Addendum jan. 2007:
De letters zijn nauwelijks getypt, of Caspar Janssen bevestigt zelf de vermoedens van het IRP, zie een uitgebreide verklaring van zijn hand plus divers commentaar hier .


Naar Psychologische krachten , Psychologische praktijktips , Psychologie
lijst
, Psychologie overzicht , of site home .


 

[an error occurred while processing this directive]