De Volkskrant, 07-11-2006, door Richard Dawkins, evolutiebioloog Het is goed atheïst te wezen, en dan kun je ook nog heel gelukkig zijn In ‘God als misvatting’, dat zich laat lezen als een bijbel van het atheïsme, rekent Richard Dawkins genadeloos af met het geloof en gelovigen. Tussentitel: Argumenten voor het bestaan van God zijn onthutsend zwak Als kind had mijn vrouw zo de pest aan school dat ze er het liefst niet naartoe ging. Pas jaren later, toen ze al halverwege de 20 was, vertrouwde ze haar ouders toe dat ze vroeger zo ongelukkig was geweest. Haar moeder reageerde ontsteld: ‘Maar schat, waarom heb je ons dat toen niet verteld?’ Wat Lalla toen verzuchtte, is mijn tekst voor vandaag: ‘Maar ik wist niet dat dat ook kon.’ Eigenlijk weet ik wel zeker dat er massa’s mensen zijn, die zijn opgevoed met een of andere religie, zich daarbij ongelukkig voelen, er niet in geloven of zich grote zorgen maken om al het kwaad dat in de naam van het geloof geschiedt en is geschied; mensen die er vaag naar verlangen om de godsdienst van hun ouders achter zich te laten en zouden willen dat dat kon, maar die eenvoudigweg niet beseffen dat het opgeven van hun religie een optie is. Als u tot die mensen behoort, dan is dit uw boek. Het is bedoeld lezers ervan bewust te maken dat het een realistische ambitie is om atheïst te zijn, een dappere en prijzenswaardige aspiratie. Je kunt prima een atheïst zijn die gelukkig, in balans, moreel bewust en intellectueel voldaan is. Dat is de eerste van mijn bewustmakingsboodschappen. Ik wil de lezer ook bewust maken op drie andere manieren waarover ik later kom te spreken. In januari 2006 presenteerde ik een tweedelige televisiedocumentaire op de Britse televisie (bij Channel Four) getiteld Root of All Evil? Van meet af aan beviel die titel me niet. Religie is niet de wortel van al het kwaad, want iets kan nooit exclusief de wortel zijn van wat dan ook. Maar ik was wel blij met de advertentie voor het programma die Channel Four in de landelijke kranten plaatste. Het was een foto van de skyline van Manhattan, met daarbij de zin Imagine a world without religion. Wat de link was? De twin towers van het World Trade Center stonden nog opvallend overeind. Stel je voor – zoals John Lennon in Imagine deed – een wereld zonder religie. Stel je voor dat er geen zelfmoordterroristen waren, geen 11/9 en geen 7 juli, geen kruistochten, geen heksenjachten, geen opdeling van Brits-Indië, geen Israëlisch-Palestijnse oorlogen, geen bloedbaden onder Serviërs, Kroaten en moslims, geen vervolging van joden als christusmoordenaars, geen ‘onlusten’ in Noord-Ierland, geen religieus geïnspireerde eerwraak, geen televisie-evangelisten met glitterpakken en wilde haardossen die lichtgelovige mensen geld aftroggelen (‘God wil dat je geeft tot het pijn doet’). Stel je voor dat er geen Taliban zijn die oeroude beelden opblazen, geen openbare onthoofdingen van godslasteraars, geen afranselingen van vrouwen voor het vergrijp dat er een centimetertje van is getoond. Ik hoorde trouwens van mijn collega Desmond Morris dat in de VS de zin and no religion too soms uit Lennons prachtige song wordt geschrapt. In één versie heeft men het zelfs zo bont gemaakt die frase te veranderen in and one religion too. Misschien beschouwt u het agnosticisme als een redelijke stellingname, maar vindt u atheïsme al even dogmatisch als godsdienst. In dat geval hoop ik dat hoofdstuk 2 u op andere gedachten brengt en u ervan overtuigt dat de ‘God-hypothese’ een wetenschappelijke veronderstelling over het universum is die met evenveel scepsis moet worden onderzocht als elke andere hypothese. Misschien is u geleerd dat filosofen en theologen goede redenen hebben aangevoerd om in God te geloven. Als u er zo over denkt, bent u hopelijk blij met hoofdstuk 3: ‘Argumenten voor het bestaan van God’. U zult namelijk ondervinden dat die argumenten onthutsend zwak zijn. Misschien denkt u dat God gewoon wel moet bestaan, omdat u niet inziet hoe de wereld anders tot stand kan zijn gekomen; ziet u niet in hoe het leven in al zijn rijke verscheidenheid anders zou kunnen bestaan – met al die soorten die stuk voor stuk iets geheimzinnigs hebben, alsof ze zijn ‘ontworpen’. Als uw denken die lijnen volgt, hoop ik dat u een duidelijker beeld krijgt bij het lezen van hoofdstuk 4: ‘Waarom er vrijwel zeker geen God bestaat.’ De illusie dat de wereld van de levende natuur doelbewust lijkt te zijn ontworpen, wordt door Darwins natuurlijke selectie veel economischer en ontstellend veel eleganter verklaard dan door speculerende verwijzingen naar een ‘ontwerper’. En hoewel natuurlijke selectie per definitie alleen verschijnselen in de levende natuur kan verklaren, maakt de theorie ons er ook van bewust dat er vergelijkbare verklarende ‘takels’ denkbaar zijn die ons kunnen helpen om tot een beter begrip te komen van de kosmos als geheel. De kracht van een takel zoals natuurlijke selectie is de tweede van mijn vier bewustmakers. Misschien bent u van mening dat er een of meer goden moeten bestaan, omdat antropologen en historici ons leren dat elke menselijke cultuur wordt gedomineerd door gelovigen. Als u dat een overtuigende stelling vindt, lees dan zeker hoofdstuk 5 (‘De wortels van religie’), waarin wordt uitgelegd waarom het geloof zo alomtegenwoordig is. Of denkt u dat we religie nodig hebben omdat we er de rechtvaardiging van morele waarden aan ontlenen? Dat we God gewoon nodig hebben om fatsoenlijke mensen te zijn? Lees dan vooral de hoofdstukken 6 en 7 om te ontdekken waarom dat apert niet zo is. Heeft u nog steeds een zwak voor religie als iets dat goed is voor de wereld, ook al gelooft u zelf niet meer? Hoofdstuk 8 nodigt u uit om na te denken over de wijzen waarop godsdienst helemaal niet zo goed is voor de wereld. Als u zichzelf rekent tot degenen die het gevoel hebben in de val te zitten van de godsdienst van hun opvoeding, kan het verstandig zijn uzelf de vraag te stellen hoe dat is gekomen. Het antwoord is doorgaans te vinden in een of andere vorm van indoctrinatie in de kinderjaren. Als u überhaupt gelovig bent, is de kans heel groot dat uw godsdienst die van uw ouders is. Als u in Limburg bent geboren en van mening bent dat het christendom waar is en de islam één grote leugen, terwijl u best beseft dat u het tegenovergestelde zou denken als uw wieg in Afghanistan had gestaan, dan bent u het slachtoffer van indoctrinatie in uw jeugd. Mutatis mutandis geldt dat als u in Afghanistan was geboren. De hele kwestie van godsdienst en opvoeding is het onderwerp van hoofdstuk 9, waarin ik ook mijn derde bewustmaker heb opgenomen. Precies zoals feministen wrevelig worden als ze ‘hij’ horen zeggen in plaats van ‘hij of zij’ – of gruwen als men het heeft over ‘bewindsman’ in plaats van ‘bewindspersoon’ – zou ik willen dat iedereen ineenkrimpt als we horen praten over zoiets als een ‘katholiek kind’ of een ‘moslimkind’. Spreek over ‘een kind van katholieke ouders’ als je wilt, maar als iemand het ooit heeft over een ‘katholiek kind’, onderbreek die persoon dan en leg vriendelijk en beleefd uit dat kinderen nog te jong zijn om een standpunt te bepalen op dat vlak, net zoals ze nog te jong zijn om een standpunt in te nemen als het gaat over economie of politiek. Juist omdat het mijn bedoeling is om de lezer bewust te maken, verontschuldig ik mij er niet voor dat ik dat niet alleen in hoofdstuk 9, maar ook meteen in dit voorwoord te berde breng. Zoiets kun je namelijk niet vaak genoeg zeggen. En ik zal het nog vaak zeggen. Een kind kan geen ‘moslimkind’ zijn, hooguit een kind van moslimouders; het is te jong om te weten of het moslim is of niet. Er bestaat niet zoiets als een moslimkind. Er bestaat niet zoiets als een christelijk kind. Mijn vierde bewustmaker is atheïstische trots. Atheïst zijn, is niet iets om je voor te verontschuldigen. Integendeel, het is iets om pal voor te staan en trots op te zijn, omdat atheïsme vrijwel altijd duidt op een gezond zelfdenkend vermogen en, jawel, op een gezond verstand tout court. Veel mensen weten in hun hart dat ze atheïsten zijn, maar durven dat niet toe te geven aan hun familie en soms zelfs niet aan zichzelf. Dat heeft voor een deel te maken met het feit dat het begrip ‘atheïst’ zelf met grote voortvarendheid is gebrandmerkt als een gruwelijke en beangstigende hoedanigheid. Hoofdstuk 9 voert de cabaretière Julia Sweeney op met haar tragikomische verhaal over het moment waarop haar ouders uit de krant vernamen dat zij atheïste was geworden. Dat ze niet in God geloofde, konden haar ouders nog net hebben, maar een atheïst! Een atheïst? (Haar moeders stem sloeg hees over.) Dat zou vandaag nog sterker moeten gelden dan destijds, en dat laat ik in hoofdstuk 3 ook zien. De reden waarom zoveel mensen atheïsten niet opmerken, is dat veel atheïsten ervoor terugdeinzen om er openlijk voor uit te komen. Het is mijn vurige wens mensen met dit boek te helpen om ‘uit de kast’ te komen. Als dit boek teweegbrengt wat ik hoop, dan zullen gelovige lezers die het lezen atheïsten zijn als ze het uit hebben. Wat een verwaand en ongerijmd optimisme! Natuurlijk zijn verstokte pilaarbijters onvatbaar voor argumenten, hun weerstand is opgebouwd gedurende jarenlange indoctrinatie in hun kindertijd met methoden die eeuwenlang zijn gerijpt – hetzij door evolutie, hetzij door doelgerichte ontwerpers. Tot de meer doeltreffende middelen van die immuniteit voor argumenten behoort de sinistere waarschuwing om te vermijden een boek als dit ook maar te openen, omdat het wel een werk van de satan moet zijn. Maar ik geloof dat er genoeg mensen met een open instelling zijn: mensen die als kind niet zo sluipend zijn gehersenspoeld, bij wie die indoctrinatie om andere redenen niet ‘aansloeg’ of van wie de aangeboren intelligentie krachtig en lenig genoeg is om zich eroverheen te zetten. Zulke vrije geesten hebben vast maar weinig aanmoediging nodig om zich te ontworstelen aan de verdorvenheid van religie. Maar op zijn minst hoop ik dat niemand die dit boek leest ooit nog zal kunnen zeggen: ‘Ik wist niet dat dat kon.’ Het bestaan van God is een waarschijnlijkheid Ik stel dat het bestaan van God een wetenschappelijke hypothese als alle andere is. Hoe moeilijk het ook is om die veronderstelling in praktische zin te beproeven, de hypothese valt evenzeer binnen de categorie van het tijdelijk agnosticisme als de speculaties over het massale uitsterven van soorten tijdens het Perm en het Krijt. Gods bestaan of niet-bestaan is een wetenschappelijk feit dat het universum betreft, een zaak die zo niet in de praktijk, dan toch in principe moet zijn vast te stellen. Als hij bestond en ervoor koos dat kenbaar te maken, zou God de zaak zelf, met veel geraas, ondubbelzinnig in zijn voordeel hebben kunnen beslechten. En zelfs als het bestaan van God nooit met zekerheid wordt bewezen of weerlegd, de beschikbare bewijzen en redeneringen zullen hoe dan ook een inschatting van de waarschijnlijkheid van zijn bestaan opleveren die bij lange na de 50 procent niet benadert. Laten we daarom de idee van een spectrum van waarschijnlijkheden serieus nemen en daartegen menselijke oordelen over het bestaan van God afzetten, en wel tussen de twee uitersten van maximale zekerheid. Hoewel het een continu spectrum is, kunnen we het weergeven in de vorm van zeven ‘mijlpalen’. 1. Gedecideerde theïst. Het is 100 procent waarschijnlijk dat God bestaat. Om het met Jung te zeggen: ‘Ik geloof niet, ik weet.’ 2. Uitermate waarschijnlijk, maar niet 100 procent. De facto-theïst. ‘Ik kan het niet zeker weten, maar geloof sterk in God en leef mijn leven met de aanname dat hij er is.’ 3. Meer dan 50 procent maar niet veel meer. Formeel agnosticus, maar overhellend richting theïsme. ‘Ik ben heel onzeker, maar ik ben geneigd in God te geloven.’ 4. Exact 50 procent. Volstrekt onbevooroordeelde agnosticus. ‘Het bestaan van God en zijn niet-bestaan zijn exact even waarschijnlijk.’ 5. Minder dan 50 procent maar niet veel minder. Formeel agnosticus, maar overhellend richting atheïsme. ‘Ik weet niet of God bestaat, maar ik ben geneigd het te betwijfelen.’ 6. Uitermate onwaarschijnlijk, maar niet 0 procent. De facto-atheïst. ‘Ik kan het niet zeker weten, maar ik geloof dat God zeer onwaarschijnlijk is en leef mijn leven met de aanname dat hij er niet is.’ 7. Gedecideerde atheïst. ‘Ik weet dat er geen God is met dezelfde overtuiging als waarmee Jung ‘weet’ dat er wel een is.’ Het zou me verrassen als ik veel mensen tegenkwam in categorie 7, maar ik neem die categorie toch maar op vanwege de symmetrie met categorie 1 – die wel dichtbevolkt is. Het ligt in de aard van geloven dat men in staat is vast te houden aan een overtuiging zonder afdoende reden. Atheïsten hebben geen geloof, en de rede alleen zou iemand nooit tot de volstrekte overtuiging kunnen voeren dat iets definitief niet bestaat. Vandaar dat categorie 7 in de praktijk beduidend leger is dan zijn tegenhanger, categorie 1, die vele toegewijde bewoners telt. Ik reken mijzelf tot categorie 6, maar neig naar categorie 7: ik ben alleen agnostisch in de mate waarin ik ook agnostisch ben ten aanzien van de feeën achter in mijn tuin. Richard Dawkins is evolutiebioloog. De komende weken reageren op Forum zowel gelovigen als ongelovigen op zijn boek, onder wie Paul Cliteur, Herman Philipse, Piet Hein Donner, Cees Dekker, Rudy Kousbroek en Désanne van Brederode. De Volkskrant, 09-11-2006, door Paul Cliteur, hoogleraar rechtswetenschappen in Leiden Atheïsten willen niet kwetsen, maar de gelovige juist serieus nemen De meeste agnosten leven als atheïsten en zeggen vaak dat zij ‘niet weten’ of God bestaat. Dat is een pose, geen standpunt, meent Paul Cliteur. Tussentitel: Atheïsten willen waarheidsclaim van theïsten onderzoeken Het nieuwe boek van Richard Dawkins, The God Delusion (in het Nederlands: God als misvatting), komt voor diegenen die zijn werk hebben gevolgd niet als een verrassing. Velen zullen hem kennen van The Selfish Gene (1976), The Blind Watchmaker (1986) en een recente bundeling van zijn opstellen, A Devil’s Chaplain (2003). Maar nu is daar dus het grote boek met een synthese van zijn opvattingen over godsdienst. Wie zijn ontwikkeling gevolgd heeft, ook in zijn essays in het Amerikaanse tijdschrift Free Inquiry, het orgaan van het Amerikaanse seculiere humanisme, kan hierin de vertrouwde Dawkiniaanse motieven nog eens voorbij zien trekken. Dawkins behoort (samen met Daniel Dennett, wiens Breaking the Spell net aan The God Delusion voorafging) tot de bekendste evolutiebiologen, die hun wetenschap nu toepassen op de godsdienstfilosofie. Een paar karakteristieke trekken van die evolutiebiologische benadering zijn de volgende. We zijn gewend godsdienst te beschouwen als iets dat door de mens wordt gekozen omdat de ideeën van de godsdienst de mens aanstaan of omdat de godsdienst een bepaalde sociale functie vervult (bijvoorbeeld cohesie in de groep bevorderen). Maar zou het niet kunnen dat niet de mens godsdienst kiest, maar godsdienst de mens? Is godsdienst niet te vergelijken met een biologisch organisme, met een virus dat zich van mens tot mens voortplant en dus veeleer de mens ‘gebruikt’ dan andersom? Een ondraaglijke gedachte, volgens sommigen, en te schandelijk om te denken. Maar is die gedachte daarom ook noodzakelijk onwaar? Of moeten we de argumenten van mensen als Dawkins toch maar eens nauwkeurig wegen en proberen te weerleggen (zoals Alister McGrath probeert in Dawkins’ God. Genes, memes, and the meaning of life. Centraal in de evolutiebiologie staat natuurlijk ook de ontmanteling van het godsbewijs dat aanknoopt bij de schijnbaar doelgerichte ordening in het universum (‘the argument from design’). Een evolutiebioloog kan aangeven waarom die orde beter kan worden verklaard met Darwin’s evolutietheorie dan met het aannemen van een Grote Ordenaar in de vorm van God. Dawkins vat de argumenten daarvoor nog eens keurig samen, maar dat was ook al gebeurd in eerder werk. Wat dit nieuwe boek van Dawkins onderscheidt van eerdere boeken is dat hij nu expliciet een pleidooi houdt voor atheïsme als reactie op het overal op de wereld weer vitale theïsme. Dat doet Dawkins op een frisse en onderhoudende manier (toegankelijker dan Dennett, vind ik). Hij legt geduldig uit wat de vele misverstanden zijn rond het concept ‘atheïsme’. En nee, een atheïst behoeft niet te bewijzen dat God niet bestaat. Dat kan hij niet (althans niet wanneer men het concept ‘God’ maar voldoende vaag definieert, zodat deze tegen elke kritiek geïmmuniseerd is). Maar een theïst kan ook niet bewijzen dat Zeus niet bestaat. En nee, het agnosticisme is niet een mild, ruimdenkend en meer gesofistikeerd standpunt dan het atheïsme. Dat laatste is gebaseerd op denkluiheid en de onwil zich serieus in het theïsme te verdiepen. De meeste agnosten leven bovendien als atheïsten, gedragen zich als atheïsten, maar bewijzen alleen met de mond lippendienst aan een door hen als chic gepresenteerde opvatting dat zij ‘niet weten’ of God bestaat. Agnosticisme is meer een pose dan een serieus doordacht standpunt. Hoogtepunten in het boek zijn wat mij betreft de psychologische ontrafeling van de argumenten van diegenen die de atheïst in de hoek willen zetten als een aanmatigend baasje dat de gelovigen zinloos wil kwetsen. Dat wil de atheïst helemaal niet. Hij neemt de theïst alleen maar serieus. En als de theïst een claim op tafel legt over een almachtig en volledig goed wezen dat ons moraal voorschrijft die we blindelings hebben te volgen, dan wil de atheïst die waarheidsclaim best eens op zijn merites onderzoeken. Getuigt het niet van veel respect dat men serieus ingaat op wat iemand zegt in plaats van iemand maar aan te laten praten? Als iemand zegt dat de aarde het middelpunt van het universum is of dat twee keer twee vijf is, dan getuigt het niet van ‘respect’ wanneer je zegt: ‘ieder heeft recht op zijn mening’. Maar waarom geldt dat volgens velen dan wel voor godsdienstige uitspraken? Hebben die soms geen waarheidspretentie? O, heeft godsdienst niet te maken met het blindelings volgen van de wil van God? Is dat maar een 19de-eeuwse karikatuur van godsdienst die ‘moderne gelovigen’ allang achter zich hebben gelaten? Maar wat wil die moderne gelovige dan wel? Dat is namelijk interessant. Als hij over een criterium beschikt voor ‘modern’ geloof en alle passages over het stenigen van overspelige vrouwen, het doden van ongelovigen en ander onheil uit het heilige boek naast zich neerlegt, dan beschikt de gelovige kennelijk over een autonome moraal. Waar zou die vandaan komen? En als die gelovige zich op die autonome moraal baseert en niet op die heilige passages, wat maakt die passages dan nog zo heilig? Boeken als The God Delusion hebben natuurlijk, zoals Dawkins zelf zegt, een nieuwe relevantie gekregen na 11/9 2001, 7/7 2005 en 2/11 2004. Optimisten ontkennen die relevantie, want de ‘enkele gekken’ die geweld gebruiken, doen dat geheel ten onrechte ‘in naam’ van een religie die zij zelf altijd zorgvuldig buiten beeld willen houden. Voor dat buiten beeld houden van godsdienst wil de Nederlandse overheid ook best wat financiële middelen vrijmaken om het als conclusie (lees: het uitgangspunt) ook nog eens te laten formuleren door wetenschappelijke onderzoekers. En ziedaar, de gesubsidieerde onderzoekers vinden het ook: godsdienst is niet het probleem. Maar klopt dat wel, vraagt Dawkins? Heeft dat radicale wereldbeeld niet veel meer met godsdienst te maken dan wij durven te denken? En is dat radicale religieuze wereldbeeld niet veel wijdverbreider dan de moderne gelovigen voor mogelijk houden? En is het ook niet veel dieper geworteld in vormen van religiositeit die we voor heel onschuldig aanzien? Natuurlijk, ik weet ook wel, misschien helpen boeken als die van Dawkins en Dennett helemaal niets. De verwijten over verlichtingsfundamentalisme zullen wel weer langs komen paraderen. Het stellen van lastige vragen zal wel verontwaardigd worden afgewezen als impertinent en nodeloos grievend (zie Dawkins in hoofdstuk 9: ‘What’s wrong with religion? Why be so hostile?’). Maar misschien kunnen sommige mensen het eenvoudigweg niet nalaten die vragen te stellen. Zelfs al helpt het niets. De Volkskrant, 11-11-2006, door Aleid Truijens Geloven is een daad van de wil Tussentitel: God is voor veel mensen de naam voor wat zij niet begrijpen Is God een hardnekkige misvatting? Paul Cliteur maakt mij met een stuk in de Volkskrant krant benieuwd naar het nieuwste boek van Richard Dawkins: The God Delusion. Daarin onderwerpt de evolutiebioloog de hypothese dat de Intelligente Ontwerper achter zijn goddelijke tekentafel hemel en aarde heeft geschapen aan een toetsing met de criteria van het mensengodje Karl Popper. Verrassende conclusie: het bestaan van God is zéér onwaarschijnlijk. Dawkins en zijn medestanders hebben groepje gevormd, de ‘brights’. Op hun website leggen ze uit waarom ze strijden tegen achterlijk geloof en bijgeloof. Het verlichtingsdenken wordt bedreigd, sombert Dawkins in zijn filmpje. Astrologie en handoplegging gaan erin als koek, maar voor true stories over het ontstaan en de ontwikkeling van het leven maakt de boekhandel nauwelijks plaats vrij. De brights hebben een nobele missie – geloof en bijgeloof richten ontegenzeggelijk schade aan. Toch doen zij denken aan het slimste jongetje in Groep 4, dat verblinde klasgenootjes uitlegt dat Sinterklaas niet bestaat. Hoe kan de goedheiligman de daden van alle kinderen in één Boek noteren? Hoe kan hij in één nacht over alle daken galopperen? Kan Zwarte Piet zich door smalle cv-buizen laten zakken? Huh? De andere 7-jarigen glimlachen. Dat hadden ze allang bedacht. Maar mét Sinterklaas is het leuker. Geloven is een daad van de wil. Iedere gelovige zal zijn schouders ophalen bij briljante kruistochten tegen God. De hypothese dat God niet bestaat is even immuun voor bewijsvoering als zijn enthousiast aangehangen tegenvoeter. Geloof bekommert zich niet om hypothesen, en eigenlijk ook niet om ‘bestaan’. Om te geloven hoef je niet het bestaan aan te nemen van een almachtige grijsaard op zijn troon, die met satanisch plezier morrelt aan de knoppen van het noodlot. Kennelijk helpt het, geloven. God is voor veel mensen de naam voor wat zij niet begrijpen. Zij vermoeden eenheid, zin en samenhang in de chaotische, wrede wereld. Af en toe menen zij van die samenhang een glimp op te vangen. Religiositeit komt vaak voort uit het besef onwetend te zijn, hoe grondig je de evolutiebiologie ook bestudeert. Ook agnosten – volgens Cliteur poseurs die lijden aan ‘denkluiheid’, vermoeden dat grote delen van het geheel buiten hun blikveld liggen. Dat is iets anders dan koketteren met een diepzinnig ‘niet weten’. Woensdagavond organiseerde de SLAA een avond ter ere van de schrijfster Hella S. Haasse. Nee, zij gelooft niet in God, vertelde ze haar gehoor. De werkelijkheid is haar zonder God al complex en raadselachtig genoeg. Toch zoekt zij in haar werk al bijna zestig jaar naar eenheid en samenhang in al het bestaande, met behulp van de verbeelding. Zij weigert te aanvaarden dat alles stom toeval is. ‘Telkens als je een klein deel begrepen denkt te hebben’, zei ze, ‘rijst daarachter een ander raadsel op, en daarachter wéér een. Het houdt nooit op, hoe oud je ook wordt. Wij weten eigenlijk heel weinig.’ Je zou Hella Haasse een agnost kunnen noemen, zoals veel kunstenaars. Kunst floreert bij twijfel, en een wijdopen bewustzijn. Alle verhalen die mensen hebben voortgebracht, in de bijbel, in de mythologie, in de literatuur, zijn een machtige triomf van de onmacht, van het prikkelende niet-weten. Wat ‘bestaat’, behalve deze computer, het theekopje in mijn hand en de hondendrol op de stoep? Het is handig om af te spreken dat er zoiets als tijd bestaat. Dan loop je elkaar niet mis bij de lunch in restaurant Dauphine. Toch kan een mens zich, ook met horloge, een losgeschoten atoom in de tijd voelen. Zodra iets is verzonnen, maakt het deel uit van de werkelijkheid. Zeus bestaat, net als Krishna, de Grote Woezel, God de Vader, de Zoon en voor mijn part zijn Neef. Allerhande trommelend opgeroepen bosgoden en regenkoningen bestaan. Zolang er hartjes vol verwachting kloppen, bestaat Sinterklaas. Ook de doden bestaan, op hun wolk, zolang iemand liefde voor hen koestert of hun ideeën levend houdt. Projecties, allemaal. Maar hun werkzaamheid is niet minder. Hun invloed zou wel eens groter kunnen zijn dan die van de nuttige abstractie – ook een afspraak – dat twee plus twee vier is. Red.: Dat geloof een invullen van onzekerheid is, is een open deur. Dat het daarmee een daad van vrije wil, rekt het begrip "vrije wil" echt te veel op - zoals Dawkins al uitgebreid heeft laten zien is geloof iets dat je alleen krijgt door besmetting, van de sociale soort - en bij besmetting komt weinig vrije wil van pas. En het artikel gaat volledig voorbij aan de praktische gevolgen van de geloofszekerheid: intolerantie, cultuurstrijd en geweld. Het artikel is dus illustratief in hoe makkelijk is intellectueel te verdwalen bij een begrip als het geloof. Je moet echt voortdurend op je hoede zijn, en scherp redeneren. De Volkskrant, 11-11-2006, column in katern Kennis door Marcel Hulspas Dawkins is dom en arrogant Het is goed om atheïst te wezen. Aldus Richard Dawkins in deze krant afgelopen dinsdag. Dawkins is weer op oorlogspad. In zijn nieuwste boek, God als misvatting, ´rekent hij genadeloos af met geloof en gelovigen´. God is een wetenschappelijke hypothese ´die met evenveel scepsis moet worden onderzocht als elke andere hypothese´, aldus Dawkins. Dat laatste heeft Dawkins alvast voor ons gedaan. Conclusie: ´de argumenten voor het bestaan van God zijn onthutsend zwak´. Dat is één probleem uit de weg geruimd. Dan de gelovigen. Voor hen heeft Dawkins een stel ´bewustmakingsboodschappen´ die hen moeten bevrijden uit ´de valkuil van de godsdienst´. De belangrijkste boodschap luidt dat de kersverse atheïst niets heeft te vrezen: ´Je kunt prima een atheïst zijn die gelukkig, in balans, moreel bewust en intellectueel voldaan is´. Het spijt me voor Dawkins maar de vraag of God bestaat is geen wetenschappelijke vraag. Een intelligentie die boven de natuurwetten staat, kan niet empirisch worden aangetoond of afgewezen. Dat heeft Spinoza drie eeuwen geleden al bewezen. Dawkins komt niet verder dan: gelovigen zeggen dat God alles heeft geschapen, maar de wetenschap heeft de oerknal ontdekt en de evolutie, dus God bestaat niet. Dat mensen compleet andere redenen hebben om te geloven (bijvoorbeeld omdat het idee hun leven en sterven zin geeft) is nog niet tot hem doorgedrongen. Iedereen die anno 2006 in God gelooft, is in zijn ogen dom of bang. Maar gelukkig is er Dawkins, uw persoonlijke verlosser. Dawkins is niet de enige die dergelijke platitudes verkoopt. De Utrechtse universiteitshoogleraar Herman Philipse doet precies hetzelfde. En het zou allemaal niet zo erg zijn, hooguit lachwekkend, als het niet schadelijk was voor de wetenschap. Want welke indruk houdt de gelovige over van een dergelijk boek? Dat wetenschappers een dom en arrogant volkje zijn. Een volkje dat denkt dat alleen zij verstand hebben van God, en dat de gelovigen wel even zal ´redden´ door hen diep te beledigen. Beste gelovigen, bij deze biedt ik mijn excuses aan voor types als Dawkins. Ik kan u verzekeren, de wetenschap zegt niets over god, daar kan zij überhaupt geen uitspraak over doen. Wetenschappers die anders beweren, verdienen het om heel hard uitgelachen te worden. Red.: Commentaar van weblogger app: 'Maar als wetenschappers niets over God kunnen zeggen, dan niet-wetenschappers toch ook niet? En waarom zijn er dan zoveel mensen die er van alles over beweren? Onbewijsbaar beweren ook nog. Je stukje lijkt logica te bevatten, maar is in feite dogmatisch.' Commentaar op weblog van IRP-hoofdredacteur: Beste gelovige, Marcel Hulspas zegt veel minder over god. Om heel precies te zijn: u zegt zelf nog veel minder over god. Van degenen die het tegendeel beweren geldt bijna zonder uitzondering dat ze leiden aan een ernstige vorm van hovaardij - de hovaardij iets over god te kunnen zeggen. Als er zoiets bestaat als een god, is "het" dusdanig anders dan wij zijn, dat enig begrip daarvan volkomen buiten ons bereik ligt - alleen al het gebruik van de term "hij" voor "god" is een blijk van dat diepe onbegrip van wat "het" is. Bij de meeste gelovigen gaat het begrip van "het" nog minder ver dan "hij", omdat ze "het" personificeren tot een soort sinterklaas. Richard Dawkins en anderen geven op hun eigen manier uiting aan dat onbegrip, en doen dus eigenlijk de enige verstandige soort uitspraken over "het". Gelukkig weet Marcel Hulspas meer, dus wilt u meer van uw god weten, raadpleeg dan Marcel Hulspas - uw orakel in zaken aangaande god. De Volkskrant, 14-11-2006, door Jos Lensink is oud-docent filosofie, RUG Ook atheïsme brengt geen betere wereld Een atheïst hoeft zich niet te schamen, maar voor triomfalisme is geen enkele reden, zegt Jos Lensink. De wereldvrede is op voorhand er beslist niet mee gered. Refererend aan zijn boek God als misvatting noodt Richard Dawkins’ pleidooi voor een atheïstische levenshouding tot enkele kritische kanttekeningen. Dawkins beschouwt het bestaan van God als een waarschijnlijkheid. Maar het is onjuist het predikaat ‘waarschijnlijk’ toe te kennen aan een bewering (stelling). Ofwel: de bewering ‘God bestaat’ is waar of onwaar; de bewering ‘God bestaat niet’ is in dat geval respectievelijk onwaar of waar. Zoals aan het bestaan van God geen waarschijnlijkheid (noch onwaarschijnlijkheid) kan toekomen, zo is de term ‘waarschijnlijk’ evenmin van toepassing op het waarheidskarakter van de bewering. Waarschijnlijkheid heeft eerder betrekking op de mate waarin we zeker weten dat een bewering waar dan wel onwaar is, verondersteld althans dat deze maat vaststelbaar is. Dus: we kunnen zeggen dat het bestaan van God noch waarschijnlijk noch onwaarschijnlijk, maar (uitsluitend) waar of onwaar is. Voor de vraag naar het bestaan van God is het van belang dat (ook) Dawkins’ (mono-)theïsme, agnosticisme en atheïsme van elkaar onderscheidt. Contrasterend met het theïsme, dat zegt ‘het is waar dat God bestaat’, en het atheïsme, dat zegt ‘het is waar dat God niet bestaat’, zegt de agnosticus, als de verpersoonlijking van het agnosticisme, niet, zoals Dawkins suggereert (‘tijdelijk agnosticisme’), dat hij (nog) niet weet of God bestaat. Met andere woorden, de agnosticus is geenszins een twijfelaar, verkeert niet in dubio en is allerminst onzeker. In tegendeel, de positie en het standpunt van de (zuivere) agnosticus is principieel en stelt dat niet kan worden geweten dat God bestaat (dan wel niet bestaat). De agnosticus beweert dus ten principale dat we niets principieels kunnen weten, dus ook niets kunnen weten van het bestaan van God. Sterker nog: de agnosticus pretendeert zelfs te weten (in te zien – Kant) dat we niet in staat zijn te weten of God bestaat of niet bestaat. Terwijl de agnosticus in Dawkins ogen het veeleer (tijdelijk) niet weet, kortom een zoeker is die soms tot het theïsme en dan weer tot het atheïsme neigt, maakt de zuivere agnosticus er aanspraak op te weten dat we niet kunnen weten of God bestaat dan wel niet bestaat. De atheïst beweert, ja, is ervan overtuigd dat God niet bestaat, aldus Dawkins. Maar evenzeer als het theïsme – de stelling dat God bestaat – vooral op geloof berust, lijkt voor Dawkins op de keper beschouwd ook het atheïsme een kwestie van geloof, dat wil zeggen, ‘vast te houden aan een overtuiging zonder afdoende reden’. Daarmee lijkt (een keuze voor) het atheïsme een irrationele keuze. Alhoewel de auteur hier terecht opmerkt dat er (ook) voor het atheïstisch standpunt geen sluitend en afdoende bewijs is, kan onder de aanname van een ontologische premisse wel degelijk van een bewijs worden gesproken. Terwijl de rede, zo stelt Dawkins terecht, nimmer kan bewijzen dat iets niet bestaat, kan ze naar mijn idee met recht en reden wel aantonen dat een transcendent wezen (God) onmogelijk is, dat wil zeggen, laten zien dat een als zodanig gedefinieerd wezen in strijd is met de fundamentele structuur van alles wat bestaat en kan bestaan (van alles wat er is). Ofschoon met dit bewijs in voldoende mate wordt aangetoond dat het atheïsme waar is en de atheïst terecht aan de schaamte voorbij mag zijn, heeft diezelfde atheïst echter weinig reden om trots te zijn: een atheïstisch universum ofwel een wereld zonder religie, dus zonder geloof in een (transcendente) God is immers geen voldoende voorwaarde, ja, wellicht zelfs ook geen noodzakelijke voorwaarde voor een betere, laat staan vredelievende wereld en gelukkiger mensen. Voor een triomfalistisch atheïsme à la John Lennons Imagine – dat zich superieur waant tegenover elk (mono)theïsme en qua naïviteit niet onderdoet voor het Franse materialisme in de 18de eeuw – is absoluut geen plaats. De atheïstische illusie dat (alleen) een atheïstische wereld een gelukkige wereld kan zijn, berust namelijk op de onjuiste (aan de monotheïstische godsdiensten zelf ontleende) veronderstelling dat politieke tegenstellingen (mede door etnische en racistische conflicten), repressie, (militair) geweld, oorlogen, et cetera, hun bron hebben in een mondiale, ideologisch-levensbeschouwelijke, in het bijzonder inter-religieuze strijd. Deze eenzijdige en in zoverre verkeerde voorstelling van zaken is niet inherent aan het atheïstisch standpunt. Het zijn eerst en vooral de (mono-)theïstische religies zelf die de wereld primair beschouwen als het strijdtoneel van de grote wereldgodsdiensten. Het komt het atheïstisch gezichtspunt ten goede als het deze veronderstelling laat vallen en zich zo de niet ongevaarlijke illusie ontneemt als zou het ‘kale en koude’ atheïsme al de redding van de mensheid betekenen. Red.: Hier staat eerst met veel dure woorden dat atheïsme ook een religie is, hetgeen onzin is, want religie moet het bestaan van iets aantonen, atheïsme hoeft dat niet. De tweede bewering is dat het ontkennen van een basis voor religie hetzelfde is als het superieur verklaren van atheïsme. Dat is niet hetzelfde, tot de atheïst dit zelf als zodanig zegt - "beter"of "waarschijnlijker" is niet hetzelfde als superieur. Dit is dus een stroman argument. De volgende bewering: dat het vooral de ( mono-)theïstische religies zijn die de wereld primair beschouwen als het strijdtoneel klopt, maar daar gaat Dawkins' boek ook over. Vele oosterse religies komen er bij vergelijking beter af. En de laatste opmerking: dat atheïsme kaal en koud is, is onzin: dat hangt er maar helemaal vanaf hoe je de zaak invult. Met hetzelfde gemak kan gezegd worden dat religie koud en kaal is: zo'n Alleenheerser op zijn koude troon, die alles bestiert. Verschrikkelijk. De Volkskrant, 16-11-2006, door Désanne van Brederode is schrijver en columnist van Buitenhof. Laat mij ook eens mogen bidden voor het eten Désanne van Brederode meent dat niet-gelovigen praktijkervaring missen op het gebied van het geloof. Inlevingsvermogen moet de kloof tussen gelovigen en niet-gelovigen dichten. Tussentitel: Richard Dawkins is een Messias van het absolute ongeloof Jezus’ opstanding is voor mij een intieme, levende waarheid De bioloog Richard Dawkins gaat er in zijn boek The God Delusion van uit dat gelovigen in de wereld de dienst uitmaken. En wel zo, dat niet-gelovigen te vuur en te zwaard worden bestreden, waardoor een groot aantal van hen zich op het tolerante standpunt stelt dat er misschien wel ‘iets’ is, en dat er aan de verschillende godsdiensten ook best wel mooie, ja zelfs zinvolle morele kanten zitten. Volgens Dawkins verloochent de agnost zichzelf, door niet onomwonden te verklaren hoe gevaarlijk om het even welke godsdienst is. Allemaal angst voor de meerderheid – en angst houdt dom. Gelukkig helpt Dawkins agnosten en relativisten uit de kast te komen. Hij neemt ze bij de hand en leidt ze weg uit hun woestijn der tolerantie, als charismatische Messias van het absolute ongeloof. Zeer zeker is zijn boek bevrijdend voor al diegenen die daar leven waar atheïsten worden gediscrimineerd of monddood gemaakt. Islamitisch fundamentalisme is eng, maar terecht besteedt Dawkins ook ruim aandacht aan wat hij noemt ‘de Amerikaanse Taliban’ – zelfs zonder zijn voorbeelden van hun fascistoïde uitsluitingsmechanismen, weet de Nederlandse lezer wat hij bedoelt. In landen waar gelovigen een meerderheid vormen en bovendien politieke macht bezitten, hebben niet-gelovigen het moeilijk. Niet begrepen worden is niet erg, maar geen kans krijgen om uit te leggen en te tonen hoe jij je leven leeft, hoe jij het zonder God kunt stellen en waarom je dat wilt, dat is verschrikkelijk. Maar gaat die wet niet op in alle situaties waar een meerderheid met macht de normen stelt? Ter illustratie: nog altijd moeten bewust kinderloze vrouwen antwoord geven op de vraag waarom ze geen moeder willen zijn. De vraag wordt hun quasi neutraal gesteld, maar er klinkt steevast in door dat de vrouw in kwestie een beetje zielig is, een niet helemaal volwaardig, egocentrisch individu dat haar belangrijkste aangeboren talent weigert te gebruiken. We belijden met de mond dat iedereen in ons deel van de wereld vrij is zijn eigen keuzen te maken, maar in de praktijk moeten kinderloze vrouwen wel redenen geven voor hun keuze en moeders niet. Immers, de meerderheid wil kinderen, de kinderwens is dus geen psychische afwijking die met een beetje therapie en zelfinzicht verholpen hoeft te worden – de biologie merkt de wens aan als nuttig. Wat je welbeschouwd ondoordacht kuddegedrag kunt noemen, wordt tot norm verheven met dank aan zoiets waardeneutraals als wetenschap. De ‘normale’ meerderheid wordt op die manier ontslagen van de plicht de eigen klakkeloze aannamen te bevragen en zich diepgaand in te leven in het alternatief: een leven zonder kinderen. Daarbij worden kinderloze vrouwen niet als serieuze gesprekspartners gezien; hun argumenten blijven hol, want uitsluitend theoretisch van aard (‘ze weet niet wat ze mist’) – een volwaardige discussie kan niet eens plaatsvinden... Toe maar! Terug naar Dawkins: ik vind het prijzenswaardig dat hij zich opwerpt als bevrijder van een atheïstische minderheid en en passant ook gelovigen dwingt bij de niet-ongevaarlijke absurditeiten van hun godsdienst stil te staan. Maar mijn ervaringen hier in Nederland zijn precies omgekeerd. Ik heb van jongs af aan geleerd mij aan te passen en in te leven in niet-gelovige mensen en beschouw de christelijke opdracht eerst de balk uit mijn eigen ogen te verwijderen voordat ik me met de splinter in andermans ogen bezighoud, als kern van mijn geloofspraktijk. Dientengevolge bid ik ook niet heimelijk dat mijn ongelovige vrienden alsnog een Goddelijk Inzicht ten deel mag vallen. Een niet-gelovige vriend in de rouw troosten met een praatje over de hemel is niet alleen misplaatst, maar ook bijzonder kwetsend. Onlangs realiseerde ik me dat zelfs de personages in mijn romans voor het merendeel ongelovig zijn. Dat ik ze niet als stumpers afschilder, en ook niet laat bekeren, is niet uit laffe aanpassingszin aan mijn lezers, maar uit een oprecht verlangen me, met opschorting van eigen oordelen, in te leven in de mensen om me heen. Dan is het soms jammer dat ik me in een gesprek met niet-gelovigen moet verdedigen voor mijn geloof, zonder dat mij eerst de vraag gesteld is: hoe beleef jij dat eigenlijk? Zelfs (of juist) hoog opgeleide atheïsten ‘weten dat namelijk al’, zoals moeders eigenlijk al weten dat bewust kinderloze vrouwen in hun hart bang zijn voor een radicaal nieuw leven waarin een ander mens op de eerste plaats komt. Waar het me om gaat, is dat geloven, net als het moederschap, een praktijk is; en dat ik in een theoretische welles-nietes-discussie niet kan tonen wat ik dagelijks probeer vorm te geven in mijn relaties met anderen. Ik mis onmiskenbaar een zuiver wetenschappelijke blik, helaas, maar niet-gelovigen missen praktijkervaring op het gebied van het geloof. Dat is op te heffen door verbeeldingskracht. En verbeeldingskracht kan pas aan het licht treden als je probeert in gedachten mee te leven. Dawkins gaat er rücksichtslos van uit dat bidden altijd is: om een gunst vragen bij een oppermacht. Dat doe ik nooit. Ik dank God. En als ik problemen heb, vraag ik niet aan Christus ze op te lossen, maar om de wijsheid om ze zelf op te lossen. Leer mij beter luisteren, vergeven, minder ijdel zijn – dat soort dingen. Niet: genees mijn tante – maar help mij haar niet uit het oog te verliezen nu ik het zo druk heb. Niet: help het lijden de wereld uit, maar: laat mij oog houden voor al die mensen die ik niet ken, waar ik zelf niets ‘aan heb’, maar met wie ik deze wereld deel. In het gebed geef ik geen verantwoordelijkheid uit handen, ik bestendig er mijn verantwoordelijkheidsgevoel mee, dat niet in slaap mag sukkelen. Ik voel me schatplichtig, niet aan een set vaste regels, maar aan de diepe ontroering die ik al als klein meisje voelde bij Jezus’ lijdensverhaal (dat mijn moderne ouders juist voor me hadden weggehouden om me niet te traumatiseren!). Voor mij is zijn opstanding geen dode letter-waarheid, maar een intieme, levende waarheid, die mijn lichaam soms tot in elke vezel doortrekt. Niettemin kan ik hartelijk lachen om grappen over de rariteiten van het geloof. Ik ga een gezellige bijeenkomst niet verstoren wanneer ik mensen weer eens clichés over godsdienst hoor verkondigen, zoals een natuurwetenschapper waarschijnlijk ook zwijgt als hij op een feestje leken dommigheden over quantumfysica hoort vertellen – borrelpraat mag. Dat zelfs mijn vrienden niet beseffen dat ik me soms gekwetst voel, begrijp ik. Dat ze nog steeds niet op het idee komen dat ik als gelovige wil bidden voor de maaltijd, vind ik jammer. Kennelijk missen ze het voorstellingsvermogen te begrijpen wat voor een ander een wezenlijke behoefte zou kunnen zijn. Ik ben niet de norm. Er is een aspect van mij, dat ikzelf juist als mijn kern ervaar, dat niet bestaat – omdat het alhier niet meer normaal is dat het nog bestaat. Ik ben nog niet voldoende geëvolueerd, sommige hersencellen bevinden zich nog in een primitief stadium, en anders heb ik een niet ongeneeslijke psychologische afwijking die er mag zijn zolang niemand er last van heeft. Begrijp me goed, een gelovige meerderheid hoef ik niet terug. Maar ik reikhals naar een wereld waarin meerderheden zich kunnen inleven in de minderheid. Voor orthodox-religieuze landen betekent dit dat ze ongelovigen serieus moeten nemen, voor geseculariseerde landen het omgekeerde. Want uit ervaring kan ik zeggen dat daar waar je oprecht inlevingsvermogen aantreft, de behoefte aan felle zelfverdediging vervalt. Het begrijpen van een totaal andere levenswijze, is bovendien niet hetzelfde als er begrip voor hebben. Ik begrijp een personage in mijn nieuwe boek, een jonge jihad-werver, heel goed en, omdat ik hem ‘geschapen’ heb, zelfs van binnenuit. Ik denk dat ik Samir A. kan begrijpen – maar ik wil geen begrip opbrengen voor zijn plannen. Iemands denkbeelden en gevoelens en praktijken na langdurig inlevingsonderzoek begrijpen, resulteert dus niet meteen in ‘besmetting’. Iemand die mij een asbak geeft, is niet per se een voorstander van roken; hij kan er ook heel erg tegen zijn en mij toch mijn keuze gunnen. U mag mijn geloof belachelijk vinden, maar laat mij ook eens mogen bidden voor het eten. En als u een stevig debat wilt, keer ik u, geheel tegen Darwins survivalwetten in, met liefde mijn andere wang toe. Red.: Desanne van Brederode klinkt als een van de betere religieuzen, die een voornamelijk persoonlijke vorm van religie aanhangen. dar is niets mis mee. Maar toch gebruik ook Van Bredeorde haar religieuze geloof als bron voor meningen als gesproken columnist. En daar ligt precies de scheidslijn - het openbare beroep op de intieme absolute waarheid. Over die grens, is het onmiddellijk heel fout. De Volkskrant, 18-11-2006, door Klaas Hendrikse, predikant in Middelburg en Zierikzee Atheïsme en geloof bijten elkaar niet Geloven in God hoeft niet te betekenen: geloven dat God bestaat. Helaas is dat nu juist wel het misverstand dat veel atheïsten parten speelt. Klaas Hendrikse, zelf dominee én atheïst, geeft een nadere uitleg. De eeuwenlange strijd tussen atheïsme en geloof wordt geleidelijk aan beslist in het voordeel van de atheïsten. Van God blijft steeds minder over, omdat steeds meer van wat vroeger aan God werd toegeschreven, door de wetenschap is achterhaald. Het lijkt een kwestie van tijd of de Big Bang en de evolutietheorie zijn wetenschappelijke waarheden geworden. Intussen, en het boek van Dawkins draagt daaraan bij, worden de laatste twijfels over het bestaan van God opgeruimd. Het einde van God, geloof en kerk is nabij. Deze redenering berust op ten minste twee misverstanden. Het eerste is dat atheïsten vijanden van het geloof zijn. Ik beschouw ze als bondgenoten in de strijd tegen bijgeloof. Tenminste, als ze zuiver op de korrel zijn. Een zuivere a-theïst, de naam zegt het al, is een niet-theïst of anti-theïst. Een theïst is iemand die gelooft in God als een persoon-achtig ‘wezen’ dat over een aantal eigenschappen beschikt, bijvoorbeeld almacht, alwetendheid, alomtegenwoordigheid et cetera. In die zin ben ik zelf atheïst: ik geloof niet dat die of enige andere God bestaat. De opvatting dat God een almachtig opperwezen is dat hemel en aarde geschapen heeft, komt nog slechts in behoudende orthodoxe kringen voor. Een moderne gelovige beschouwt dat als een door de christelijke traditie zorgvuldig in dogma’s en belijdenissen verpakt product van vroeg-christelijk bijbels misverstaan dat door de kerk tot aan de Verlichting succesvol en daarna in toenemende mate kansloos is uitgedragen. Het tweede misverstand is dat geloven in God hetzelfde zou betekenen als geloven dat God bestaat. Dat God niet bestaat, is wat ik noem een ‘zuiver atheïstisch standpunt met goede bijbelse papieren’. Het is geen belemmering om in God te geloven. Om van harte te kunnen geloven is het maar beter, of zelfs voorwaarde, dat God niet bestaat. Dat is kerkelijk gesproken een minderheidsstandpunt. Het staat ook lijnrecht tegenover wat sommige atheïsten beweren. Herman Philipse bijvoorbeeld zegt dat een gelovige (in religieuze zin) ophoudt ‘gelovige’ te zijn zodra hij de stelling dat God bestaat, niet meer aanvaardt – ook al blijft hij tot een kerkgenootschap behoren (Atheïstisch Manifest, 2004). Met alle respect, dat noem ik een vorm van ‘bastaard-atheïsme’, dat ervan uitgaat dat 21ste-eeuwse gelovigen nog in de Middeleeuwen leven. Alsof de theologie al eeuwenlang stilstaat en niet inmiddels zou hebben ontdekt dat er bijbels gesproken amper grond is voor de bewering dat God bestaat. Atheïsten nemen het met die zuiverheid sowieso niet zo nauw. Waar zij verondersteld worden niet méér te doen dan het weerspreken van een theïst, beschouwen sommigen zichzelf als originele denkers. Dat gaat alleen op voor degenen die zelfstandig op het idee zijn gekomen te gaan beweren dat iets wat niet bestaat, niet bestaat. Dat is weliswaar origineel, maar het heeft met denken niet zo veel te maken. Anderen gaan zo ver dat zij menen iets te weten over iets wat niet bestaat. Paul Cliteur, auteur van God houdt niet van vrijzinnigheid, kent zelfs de voorkeuren van de niet-bestaande Allerhoogste. Zuiver atheïsme, geloof en kerk kunnen heel goed samengaan en veel van elkaar leren. Voor de kerk zou het wel eens een zegen kunnen zijn als het wereldvreemde taalgebruik, de liturgie en allerlei andere zogenoemde vanzelfsprekendheden, geconfronteerd worden met nuchter atheïstisch verstand. Wie weet wat dood is, kan niet geloven dat de gestorven Lazarus door Jezus uit de dood is opgewekt en weer gewoon verder ging met leven. De atheïst kan ervan leren dat een mens méér is dan zijn verstand. Als hij beweert dat het onzinnig is om te bidden in de zin van je richten tot een wezen en vragen om een uitzondering op de willekeur, dan heeft hij gelijk. Als hij beweert dat bidden niets uithaalt of nergens goed voor is, dan stapt hij over de lijn: daar weet hij niets van. Net zo min als de gelovige overigens. Wie zegt ‘God laat mij niet alleen’, spreekt geen rationele afweging uit, maar verwoordt een ervaring. Die ervaring is een bron van kennis die veel meer bevat dan er verstandelijk over te zeggen valt. En bovendien: hoe vaak doen we iets, niet omdat het zo verstandig is, maar zo leuk of zo lekker. Er blijft dus lekker een irrationeel stuk waar de atheïst met zijn ratio niet komen kan. Als beide partijen achter de lijn blijven, kunnen ze samen een mooie toekomst tegemoet gaan. Dawkins schrijft: Als dit boek teweegbrengt wat ik hoop, dan zullen gelovige lezers die het openen atheïsten zijn als ze het weer neerleggen. Ik help het hem hopen. Klaas Hendrikse is predikant in Middelburg en Zierikzee, en atheïst in hart en nieren. De Volkskrant, 21-11-2006, door Cees Dekker, universiteitshoogleraar en hoogleraar in de moleculaire biofysica aan de Technische Universiteit Delft., en René van Woudenberg, hoogleraar kentheorie en ontologie aan de faculteit der wijsbegeerte van de Vrije Universiteit te Amsterdam Wetenschapper kan heel goed gelovig zijn Volgens Cees Dekker en René van Woudenberg kunnen geloof en wetenschap wel degelijk samengaan, maar laat het simplistische wereldbeeld van Richard Dawkins dat alleen niet toe. Ook zijn vertrouwen dat de wereld zonder geloof beter wordt, is naïef. Richard Dawkins, de bekende Britse wetenschapspopularisator, droomt van een wereld zonder religie. Want het is de religie die – naar zijn zeggen – verantwoordelijk is voor de belangrijkste gruwelen in de geschiedenis van de mensheid. Zijn droom van een betere wereld kan werkelijkheid worden, zo stelt hij, wanneer men religie nuchter, dat wil zeggen wetenschappelijk, bekijkt. Want dan ziet men dat religies delusions zijn, ‘hardnekkige misvattingen, volgehouden ondanks krachtig tegenbewijs, in het bijzonder als symptoom van een psychiatrische aandoening’. Of de nuchtere kijk het ook zal winnen, of gelijk hebben ook zal leiden tot gelijk krijgen, is volgens Dawkins een precaire kwestie. Want de meeste atheïsten zitten angstig in de kast, bevreesd voor de schade die een coming out hen zou kunnen berokkenen, omdat hun tegenstanders, de aanhangers van religies, goed georganiseerd zijn en een disproportionele bevoorrechting in wet en samenleving genieten. Het is daarom tijd voor een dappere atheïstische klaroenstoot, en Dawkins’ boek God als misvatting beoogt die te geven om aldus alle undercover- atheïsten uit de kast te jagen. Of hij theïsten hiermee ook op de kast krijgt, staat nog te bezien. Dawkins werkt in zijn boek met twee enorme abstracties, die van ‘de wetenschap’ en ‘de religie’, en deze twee plaatst hij diametraal tegenover elkaar. Nu is er natuurlijk het irritante feit dat vele van de grootste zegslieden van ‘de wetenschap’, Newton, Boyle, Pascal, Faraday, Einstein, diep religieus waren. Dawkins insisteert echter dat Einsteins pantheïstische eerbied voor de natuur geen enkele verbinding heeft met bovennatuurlijk geloof. Pantheïsme is echter weldegelijk een religieuze stellingname. En daarnaast, veel van de grote pioniers van de wetenschap waren orthodox gelovige christenen. En ook nu, anno 2006, zijn er leidende wetenschappers die openlijk blijk geven van hun christelijke levenshouding, recent bijvoorbeeld nog de eminente geneticus Francis Collins in zijn uitstekende boek De taal van God (Ten Have Baarn, 2006). Het hardnekkige waanbeeld van de onverenigbaarheid van geloof en wetenschap, dat de lezer door Dawkins ad nauseum wordt voorgeschoteld, verdient een vakkundige demontage. We kunnen hier slechts enkele punten aanstippen. Een gevolg van Dawkins’ abstracties is dat volkomen onzichtbaar blijft hoe divers het fenomeen ‘religie’ is. Als woordvoerders van ‘religie’ worden vrijwel uitsluitend de Amerikaanse creationisten ten tonele gevoerd, die inzoomen op de kwestie schepping versus evolutie en uiteraard opvattingen hebben die bepaald geen gemeengoed zijn onder christenen, al helemaal niet onder Europese. Als een wat genuanceerder denkend gelovige toch in het blikveld van Dawkins komt, zoals Freeman Dyson, die zegt ‘een van de vele christenen te zijn die niet bijster veel geven om de leer van de drie-eenheid, noch om de historische betrouwbaarheid van de evangeliën’, kan Dawkins dat niet accepteren. Een wetenschapper moet een atheïst zijn. Er is een oorlog tussen wetenschap en religie, aldus Dawkins. Wij menen dat wetenschap en geloof zeer wel in harmonie kunnen bestaan, maar voor Dawkins is het een strijd tussen waarheid en obscurantisme. Hij heeft weinig tot geen oog voor andere visies. Maar de werkelijkheid is heel wat breder dan zijn nauwe blik. Naar ons idee speelt er wel een conflict, niet tussen geloof en wetenschap, maar tussen twee wereldbeelden, het atheïstische beeld en een theïstische perspectief. Wetenschap en darwinisme hebben overigens ruimhartig een plaats in een christelijke wereldbeeld, en het is volledig onterecht de wetenschap automatisch te scharen aan de kant van het atheïsme. Voor een baaierd van visies die dit aantonen, verwijzen we naar het recente boek En God beschikte worm. Over schepping en evolutie (Ten Have, 2006). Het is niet zonder belang dat het idee van een strijd tussen geloof en wetenschap verschillend wordt opgevat. Voor sommigen in de VS is het een strijd tussen darwinisme, met name Spencer’s sociaal-darwinisme, de keiharde doctrine van de survival of the fittest enerzijds, en religie als een plaats waar moraal en medemenselijkheid worden hooggehouden anderzijds. Aan de Spenceriaanse versie van het darwinisme heeft Dawkins overigens zelf een substantiële bijdrage geleverd door te insisteren op de ‘zelfzuchtigheid’ en het ‘egoïsme’ van de genen. Elders, in het Midden-Oosten, staan de wetenschap en het darwinisme voor weer iets anders: voor materialisme, de harteloze levensstijl van mensen die over de Oosterse culturen heenwalsen – en waartegenover alleen een religieuze houding een werkelijk alternatief is. Dawkins is blind voor het feit dat zijn benadering de sociale strijd, waarvan hij droomt dat die zal verdwijnen, juist intensiveert door te insisteren op het conflict en zijn dédain voor de religie. Dawkins ziet religie als de oorzaak van vele van de ergste gruwelen uit de geschiedenis. Het is echter zeer de vraag of de eliminatie van religie ook de eliminatie van gruwelen betekent. In naam van het atheïstische marxisme-leninisme lieten vele miljoenen mensen het leven, als ‘mest op de akker van de toekomst’. En in naam van de wetenschap zijn eveneens gruwelen begaan, zoals het racisme in Duitsland en Zuid-Afrika aantonen. Het punt is dat ieder systeem, religieus, politiek of wetenschappelijk, gebruikt kan worden ter legitimering van kwalijke praktijken. Een ander fundamenteel probleem in Dawkins’ benadering is dat hij de wetenschap beschouwt als de enige weg naar kennis en waarheid. Hij ziet daarbij over het hoofd dat veel kennis niet het resultaat is van wetenschappelijk onderzoek. We weten allemaal dat we de grondrechten van anderen niet mogen schenden – maar niet omdat de wetenschap ons dat geleerd zou hebben. Wat Dawkins eveneens over het hoofd ziet, is dat mensen een normatief oriëntatiekader nodig hebben dat aangeeft wat belangrijk, waardevol, nastrevenswaardig en goed is – maar dat de wetenschap zulk een kader niet biedt en niet kan bieden. Die heeft zelf zo’n kader nodig. Wie dat ziet, kijkt anders naar religies die zulke kaders bieden. Tot slot: ons inziens krijgt het boek van Dawkins te veel eer en aandacht. Hij heeft zeker veel gelezen en veel gezien, maar het viel ons op hoe slecht we ons kunnen herkennen in Dawkins’ simplistische beeld van het christendom. De god die hij bestrijdt, is een stro-god die weinig te maken heeft met de God van het christendom. Het is verbazend hoe weinig Dawkins vertrouwd is met theologie en de interpretatie en interpretatiegeschiedenis van bijbelse teksten. Dawkins denkt in in oversimpele abstracties – wat de dingen misschien wel prettig overzichtelijk, maar niet waarheidsgetrouw maakt. Red.: Dekkers eerste argument: er zijn beroemde wetenschappers die gelovig zijn. Dit argument deugt niet, omdat er geen enkele aantoonbaar verband is tussen hun geloof en hun wetenschappelijke prestaties. Misschien waren ze zonder geloof wel vel verder gekomen. Argument 2: Dawkins heeft te weinig oog voor de variëteit is religie. Weerlegging: dan is het aan Dekker c.s. die elementen aan te dragen die wel met wetenschap overeenkomen. Dekker c.s. hebben vele pogingen gedaan, en niets weten te vinden (want dat is hetzelfde als het aantonen van "schepping"). Argument 3: Zonder geloof is er qua moraal alleen het survival of the fittest. Weerlegging: deze website beidt heel veel moraal, zonder survival of the fittest. Zie ook de werken van Frans de Waal, die het bestaan van het begrip moraal bij apen heeft aangetoond Argument 4: In de naam van atheïsme en de wetenschap zijn in ook ellende begaan (Hitler, Stalin, Apartheid), net als in naam van het geloof. Weerlegging: zowel Hitler, Stalin als de Afrikaanders begingen misdaden uit hoofde van een ideologie, en niet uit hoofde van atheïsme of wetenschap. Religie is fout omdat het een ideologie is, maar dat betekent niet dat het de enige ideologie is. Religie is alleen fouter, omdat het zich beroept op een niet-humaan, absoluut gezag. Dientengevolge zijn die andere ideologieën verdwenen, maar die van religie nog niet. En richt het nog steeds schade aan. Argument 5: Wetenschap is niet de enige bron naar kennis en waarheid. Weerlegging: Dat klopt, misschien. Maar die andere mogelijke bronnen van kennis en waarheid, bijvoorbeeld intuïtie hebben ook niets aantoonbaars met religie te maken. Argument 6: Dawkins ziet een te simpele religie. Weerlegging: Is hetzelfde als argument 2. En tenslotte over de vorm, onderstaande reractie: De Volkskrant, 25-11-2006, ingezonden brief van F. Steutel (Eindhoven) Geloof Het is altijd wat gênant als geleerden discussiëren over geloof. Omdat niemand weet waar het over gaat en alles al honderd keer is gezegd, is het nog vervelender dan verkiezingsretoriek. Gelovigen zijn meestal wat kwaadaardiger dan atheïsten. De heren Dekker en Van Woudenberg (Forum, 21 november) beschrijven de argumenten van tegenstanders met woorden als `naïef`, `simplistisch`, `waanbeeld` en `nauwe blik`; de medestanders worden versierd met woorden als `genuanceerd`, `uitstekend`, `eminent` en `vakkundig`. Er is niets nieuws onder de zon. De heren hielden zich beter bij de wetenschap. De Volkskrant, 24-11-2006, door Piet Hein Donner, voormalig minister van Justitie. De ‘platte aarde’ van Dawkins Gelovigen en atheïsten zitten vast in hun eigen werkelijkheid. Zij lijken op twee echtelieden die uit elkaar zijn gegroeid, meent Piet Hein Donner. Tussentitel: Wetenschappers verklaren slechts deel van de werkelijkheid Mij is gevraagd om in achthonderd woorden te reageren op het boek God als misvatting dat vermoedelijk meer dan 120 duizend woorden bevat. Ik kan dus niet op alles ingaan. Dat hoeft ook niet, want het betoog laat zich als volgt samenvatten: ‘Als er een God is, moet ik hem kunnen begrijpen; ik begrijp Hem niet, dus bestaat Hij niet.’ Natuurlijk zegt Dawkins dat ingewikkelder. Hij stelt: ‘Het bestaan van God is een wetenschappelijke hypothese als alle andere’, om vervolgens te concluderen: ‘Gods bestaan of niet-bestaan is een wetenschappelijk feit dat het universum betreft, een zaak die zo niet in de praktijk, dan toch in principe moet zijn vast te stellen. En zelfs als het bestaan van God nooit met zekerheid wordt bewezen of weerlegd, de beschikbare bewijzen en redeneringen zullen hoe dan ook een inschatting van de werkelijkheid van zijn bestaan opleveren die bij lange na de 50 procent niet benadert.’ Dawkins is atheïst en dat wil hij weten ook. Dat mag. Ieder heeft zo zijn eigen geloof, dat wil zeggen: ieder heeft uitgangspunten die men voor waar houdt of bewezen acht, hoewel men ze niet ziet of met zijn rede kan vatten. Bij Dawkins is dat de zekerheid dat wat we niet ‘zien’ of kunnen bewijzen of redelijk verklaren, niet bestaat. Hij duldt daarbij ook geen ander geloof naast het zijne. Atheïsme is de enige waarheid; het zal bewijzen dat geloof in God dom, belachelijk en gevaarlijk is. Dat ‘bewijs’ bestaat uit een ordinaire omkering van de bewijslast. Het komt erop neer dat God niet bestaat omdat Hij niet nodig is om de werkelijkheid van Dawkins wetenschappelijk te verklaren en Dawkins niet overtuigd is van de door hem geselecteerde argumenten van anderen. Het is als het debat van iemand die alleen ziet met iemand die alleen hoort: ‘wat u ziet bestaat niet, want ik hoor het niet – wat u hoort bestaat niet, want ik zie het niet.’ Daar gaat de discussie over: wat is werkelijkheid en hoe komen we tot de waarheid daaromtrent. In alle eeuwen en op alle plaatsen hebben mensen ‘ervaren’ deel te zijn van een omvattender werkelijkheid, waarvan de natuurlijke, menselijke ervaringswereld deel uitmaakt. Maar steeds zijn er ook mensen geweest volgens wie die natuurlijke, menselijke ervaringswereld en wat daar rationeel uit af valt te leiden, de hele werkelijkheid is. Het zijn tegengestelde systemen van ervaren en denken die, ieder vanuit de eigen werkelijkheid, het eigen gelijk niet kunnen bewijzen noch het ongelijk van de ander. Het zijn twee geloven. Het is net zo onoplosbaar als de ruzie tussen twee echtelieden die uit elkaar gegroeid zijn en elkaar over en weer verwijten: ‘jij bent veranderd’. Misschien wordt het zo duidelijker. Stel u een wereld voor waarin mensen alle menselijke vermogens hebben behalve het gezichtsvermogen. Uiteraard beseffen ze niet, dat ze wat missen. Stel, er zijn in die wereld een paar mensen die wel wat zien; die vertellen van kleur, wolken, licht. Zullen de anderen dat niet afdoen als fantasie? ‘Wat is dat zien; dat kennen we niet, wat bewijst het, we hebben het niet nodig om onze wereld te verklaren.’ Zo is de discussie tussen Dawkins en mensen die in God geloven. Dawkins’ argument is: ‘Jullie zien een hersenschim. God is een product van de hersens, want in mijn werkelijkheid zie ik hem niet.’ De werkelijkheid die Dawkins zonder God denkt te kunnen verklaren, is overigens alleen de werkelijkheid van fysische, chemische en biologische processen en verschijnselen. Want voor de verklaring van de menselijke werkelijkheid heeft hij God en godsdienst onmiddellijk nodig; althans als het gaat om de negatieve kanten daarvan. Dawkins heeft wat dat betreft een wat eenzijdige blik. Hij ziet de splinter van godsdienst overal, maar de ‘balk’ van de wetenschap niet – het feit dat in de afgelopen eeuw vermoedelijk meer mensen zijn omgekomen in naam van wetenschappelijke theorieën (marxisme, communisme, rassentheorie) dan in alle eeuwen voordien in naam van godsdienst. Want die menselijke samenleving, met zijn goede en slechte kanten, laat zich niet verklaren zonder godsdienst. De cultuur waaruit humanisme, Verlichting en westerse wetenschap zijn voortgekomen, is ondenkbaar zonder het christendom. We proberen die cultuur nu wel met ons verstand vanuit de mens te verklaren. Maar dat blijft onbevredigend want dan komen we niet verder dan procedurele waarden en formele criteria (democratie, gelijkheid, het positieve recht). Als de echte waarden in de knel dreigen te komen, wordt ook uit de meest ongelovige hoek geroepen dat we de joods-christelijke waarden van onze cultuur moeten beschermen. Uit het voorgaande zal duidelijk zijn dat ik niet bovenmatig onder de indruk ben van het boek van Dawkins. Wie zich een paar uur wil ergeren, moet het zeker kopen. En dan gaat het nog niet eens om de ongefundeerde beweringen over God en met name het christendom, maar om de schrijfstijl, de selectieve argumentatie en de betoogtrant. Een voorbeeld is zijn bewijs dat geen wetenschapper in God gelooft; hij laat een eigen selectie van wetenschappers de revue passeren om vervolgens te concluderen dat degenen van hen die zeggen te geloven dat of niet echt menen of geen echte wetenschapper zijn. Als dat wetenschap is, kan ik mij voorstellen dat je God niet kunt bewijzen. Red.: Alleen al de titel en tussentitel geven blijk van sterk onbegrip: in de relatie tussen godsdienst en ratio, godsdienst en atheïsme, staat de godsdienst, natuurlijk, aan de kant van de platte aarde, als was het alleen maar op historische gronden. De tussentitel (alleen in de webversie) is een voorzet voor een standaardtruc: de omkering: Godsdienstigen verklaren de hele werkelijkheid. Het is volkomen duidelijk dat de eerste uitspraak zinnig is, en de tweede niet. Een ander gat in Donner's verweer wordt geschoten hier: De Volkskrant, 28-11-2006, ingezonden brief van Martin Lamboo (Alphen a/d Rijn) Bonte stoet In zijn kritiek op het boek God als misvatting van atheïst Richard Dawkins, houdt Piet Hein Donner een hartstochtelijk pleidooi om ook zaken die buiten `de werkelijkheid van fysische, chemische en biologische processen en verschijnselen` vallen serieus te nemen (Forum, 24 november). Dat is uiteraard zijn goed recht, maar de oud-minister ziet daarbij een belangrijk ding over het hoofd. Namelijk dat hij niet alleen ruimte biedt aan het mogelijke bestaan van zijn geliefde monotheïstische God der Mannenbroeders, maar tevens de deur wagenwijd openzet voor al even fijnzinnig besnaarde tirannen als Wodan, Jupiter en Baäl, met in hun gevolg een bonte stoet van kabouters, feeën, elfjes, aard- en watergeesten. Toegegeven, het leven zou er wellicht een stuk aardiger op worden, doch het lijkt me verstandiger de verklaring voor al dit soort waarnemingen te laten in de enige tak van wetenschap waar ze thuishoort, de psychiatrie. De Volkskrant, 23-12-2006, interview door Yvonne Zonderop. ‘Wij willen de maatschappelijke kramp over religie verlichten’ Secularisatie is geen onomkeerbaar proces, stellen Wim van de Donk en Petra Jonkers. Al verloren traditionele godsdiensten terrein, religie is een blijvend fenomeen. De overheid moet daarnaar handelen. Tussentitel: ‘Mensen oordelen over religie en kerk, niet gehinderd door enige kennis’ Is religie terug? De helft van de Nederlanders noemt zich tegenwoordig religieus. Maar religieus is niet hetzelfde als godsdienstig, laat staan als kerkelijk. De een wendt zich tot www.moederoverste.nl, de ander zoekt zijn heil bij rent-a-priest. Religie transformeert, schrijft de Amerikaanse godsdienstsocioloog Alan Wolfe in de bundel Geloven in het publieke domein die de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) dinsdag presenteerde. De bundel is een ruime verkenning van nieuwe ontwikkelingen in religie. Individualisering, globalisering en technologische verandering laten ook in religie hun sporen na, blijkt uit bijdragen van diverse auteurs uit binnen- en buitenland (zie kader). Het is tijd voor nieuwe bezinning, vinden WRR-voorzitter Wim van de Donk en wetenschappelijk medewerker Petra Jonkers. Als de kerk verandert en de staat verandert, verandert ook de scheiding tussen kerk en staat. Dat heeft gevolgen voor de verhoudingen in het publieke domein. Van de Donk, tevens hoogleraar bestuurskunde in Tilburg, geeft met deze verkenning zijn visitekaartje af. Zelf van katholieke huize stoort hij zich aan het gebrekkige begrip voor religie dat de liberale spraakmakende gemeente vaak tentoonspreidt. Van de Donk wil laten zien dat religieuze ontwikkelingen er wel degelijk toe doen, ook in een schijnbaar geseculariseerd land als Nederland. Een kwart van de Nederlanders is kerkelijk. Nog een kwart hangt een of andere vorm van ongebonden spiritualiteit aan. Is dat laatste ook religie? Van de Donk: ‘Dat is een lastige vraag, net als: wat is politiek? Is wat de vakbond doet politiek of alleen wat in het parlement gebeurt? Zulke discussies spelen zich ook af onder theologen. ‘Bij nieuwe religie het gaat voor een deel om buiten zintuiglijke, zogeheten transcendente ervaringen. Dat lijkt op oude religie. Maar voor een deel gaat het ook om een soort levensbeschouwelijke leefstijl met rituelen. Is dat ook religie? En zo ja, moeten we haar dan beschermen?’ Jonkers: ‘In de VS is een mooi boek verschenen van de theologe en juriste Sullivan. Zij beschrijft mensen die op basis van verschillende godsdiensten zo’n beetje hun eigen religie hebben samengesteld. Maar als ze op basis van de vrijheid van godsdienst bepaalde rechten claimen, komen ze in de problemen. Dogmatische religies laten zich veel gemakkelijker beschermen, want daar zitten instituten en leerregels achter. Naarmate religie diffuser wordt, laat zij zich moeilijker beschermen. De rechter moet als eerste vaststellen: is er wel sprake van religie. Wie ga je daarvoor raadplegen?’ Neemt onderwijl het belang van de ouderwetse kerk af? Van de Donk: ‘Dat staat nog te bezien. Het aantal kerkgangers is de laatste decennia scherp gedaald, maar lijkt zich nu te stabiliseren. Door de vergrijzing zal het aantal traditionele kerkleden verder dalen, maar tegelijkertijd komen nieuwe kerken op. Er worden kerken gebouwd in de stad, veel door Pinkstergemeenten, andere evangelische kerken, vaak ook migrantenkerken. Dat is in tijden niet gebeurd! Het beeld is complex. Het oude maakt niet alleen plaats voor het nieuwe; ook binnen het oude verandert van alles.’ God versplintert, schreef Kees Kraaijeveld vorig jaar januari in het Betoog. Van de Donk: ‘Mmm, ja, althans, diegenen die denken wat met hem te hebben. Of God zelf versplintert, hebben we in ons onderzoek niet kunnen vaststellen.’ Alan Wolfe beschrijft in de bundel hoe God in de VS voor steeds meer mensen de rol vervult van companion, van levenscoach. God als alternatief voor Oprah. Jonkers: ‘We zitten in een fase van verpsychologisering van religie. In Nederland zie je dat terug in discussies over geestelijke verzorging. Een geestelijk verzorger is iemand die de goede vragen stelt op het goede moment. Hij hoeft niet per se het juiste geloof aan te hangen, als hij iemand maar goed begeleidt bij lastige processen. Er zijn steeds meer pastores die zeggen: iedereen die ik bij een ziekbed aantref, bied ik mijn diensten aan. Pastores onderling discussiëren over de vraag: wie treedt nu op namens wie? Van de Donk: ‘Die vraag speelt op veel meer maatschappelijke terreinen: wie treedt er nu eigenlijk op namens wie? De versplintering, de liquid society, zoals Zygmunt Bauman dat noemde, is een van de hoofdaders van de maatschappelijke ontwikkeling. Dat heeft zijn weerslag op religie. De kerken zijn niet de enige klassieke instituties die in wild water terechtkomen. Kijk maar naar vakbonden, politieke partijen.’ In Nederland wordt heel clichématig gedacht over godsdienst, vinden sommige auteurs. Van de Donk: ‘Daarom hebben we deze verkenning gemaakt. De WRR is er ook voor de taboes. Wij hebben de luxe niet gevangen te worden door de krampen van de publieke opinie, zoals sommige politici of media. Dit is een agenderende verkenning die probeert de ongemakkelijke stilte te doorbreken. Ik heb wel eens iemand horen zeggen dat je in Nederland gemakkelijker praat over seks dan over religie. ‘Een mooi voorbeeld van die kramp hoorde ik van een wethouder, die vertelde hoe de ambtenaren haar post van de kerk kwamen brengen. De envelop was niet opengemaakt met als argument: we hebben een scheiding van kerk en staat. De secularisering is een soort self-fulfilling prophecy geworden: we denken dat religie niets meer voorstelt, dus we doen er ook maar niets aan.’ Bepaalde generaties hebben er wel degelijk met enthousiasme afscheid van genomen. Het Journaal toonde een vijftigjarige mevrouw die toekeek bij de demonstratie tegen het boerka-verbod laatst in Den Haag. Ze begreep er niets van. Ze zei: ‘Ik heb me juist bevrijd, ik lig topless op het strand. Heerlijk!’ Van de Donk: ‘Emancipatie en individualisering zijn natuurlijk fundamentele processen geweest. Sommigen noemen dat inderdaad bevrijding, maar ik zet daar mijn vraagtekens bij. We zeggen dat we allemaal autonome figuren zijn die alleen maar doen wat we willen. Dat beeld klopt voor geen meter, alleen geloven we het graag. Is dat nu bevrijding? ‘Tegelijkertijd bespeur ik een opleving van belangstelling voor filosofie. Dat heeft met elkaar te maken. Er is een soort culturele crisis in de samenleving. We ontdekken dat we niet alleen nu leven. In die zin is religie terug. Dat betekent niet dat religie de vorm aanneemt van een regelsysteem dat ons gaat vertellen wat we allemaal precies moeten doen en laten. Die maatschappelijke positie heeft religie niet meer. Maar toch blijken meer mensen open te staan voor wijze raad dan sommigen dachten.’ Mensen die in de afgelopen jaren de erfenis van de Verlichting benadrukten zijn eigenlijk een beetje ouderwets? Van de Donk: ‘Dat gaat ver. Maar je kunt misschien wel zeggen dat Verlichting meer een soort van belichting was. Voltaire had het christendom ook niet afgezworen, dat vergeten we weleens. ‘De stroming die de Verlichting benadrukt was de laatste jaren heel dominant in het publieke debat, dat is waar. De achterlijkheid van religie is neergezet in de context van de opkomende islam. Daarbij deed men net alsof mensen in dat soort samenlevingen veel dommer zijn. Ik heb mij wel eens gestoord aan het weinig ontwikkelde van die discussie.’ Marcel Gauchet, een geestverwant van u, zei onlangs: religieuze tolerantie is belangrijk, maar we moeten wel staan voor onze principes, zoals vrijheid van meningsuiting. Jonkers: ‘Ook sommige religieuze genootschappen bepleiten dat.’ Van de Donk: ‘Het is allemaal heel subtiel en gevoelig. Persvrijheid is geen pestvrijheid, heb ik wel eens gezegd. Maar een auteur als Borgman schrijft in onze bundel: ja, het is heel belangrijk, je moet kunnen kwetsen, dat is ook in het belang van religie zelf. ‘Het zou interessant zijn om een aantal affaires te onderzoeken. Dan kom je op de zogenaamde neutraliteit van de overheid. Wat verstaan we daaronder precies? Godsdienstsocioloog Casanova heeft erop gewezen dat de staat sommige groepen wel degelijk vertelt wat je moet vinden. De SGP is bijvoorbeeld zijn subsidie kwijtgeraakt omdat ze een standpunt inneemt dat buiten de wet is verklaard. Dat is heftig, dat gaat ver.’ Veel inwoners van Nederland willen verder gaan en het bijzonder onderwijs afschaffen. Van de Donk: ‘Dan bedoelen ze eigenlijk dat onderwijs op een bepaalde manier zou moeten worden gegeven. Dat het ene mensbeeld beter is dan het andere.’ Is dat zo? Veel voorstanders van de afschaffing zeggen: bijzonder onderwijs oké, maar waarom moet de overheid dat doen? Van de Donk: ‘Omdat het gaat om de vrijheid een grondrecht werkelijk gestalte te geven. Wij helpen op die manier allerlei maatschappelijke groeperingen een deel van hun ideeën te verwezenlijken. Jonkers: ‘In Frankrijk is het onderwijs afgeleid uit een burgerschapideaal. Stel nu dat we in Nederland zouden streven naar louter openbaar onderwijs, daar valt best iets voor te zeggen. En stel dat je een paar zuilen weghaalt, houd je dan hetzelfde soort onderwijs over als in Frankrijk? Of moet je eerst een nieuw ideaal ontdekken op basis waarvan je het onderwijs vormgeeft? Dat is een interessante kwestie. Dan kom je op vragen als: wat is precies neutraliteit? Dat is veel meer dan het wegnemen van bepaalde religieuze aspecten.’ Van de Donk: ‘Hoe veel verschil kun je hebben, daar gaat dit debat eigenlijk om. En wat moet de gemeenschappelijke noemer zijn? Een argument tegen bijzonder onderwijs is dat het leidt tot segregatie. Dat zou betekenen dat landen zonder bijzonder onderwijs dat probleem niet kennen. Niet dus. Blijkbaar zit het in iets anders. Als iemand als Herman Philipse zegt dat je moet voorkomen dat er achterlijkheid in die arme kinderhoofdjes wordt gepompt, vind ik dat zelf een behoorlijk achterlijk argument. ‘Het begrip neutraliteit wordt vaak verward met wat de meerderheid van de samenleving in de wet heeft vastgelegd. We hebben geleerd minderheden daarin een eigen plaats te geven, dat is een prudent systeem. Ik ben erg gehecht aan die variëteit en vrijheid. Die geeft uiteindelijk betere voorwaarden voor een vitale samenleving dan een meerderheidsdwang van wat we moeten vinden. ‘Veel mensen oordelen over religie en kerk, niet gehinderd door enige ervaring en kennis. Dat beeld heeft zich vastgezet in de samenleving. Ook doordat de media worden gedomineerd door hoogopgeleide groepen die zijn opgegroeid in de jaren ’60 en ’70.’ Als je bent opgevoed met: de kerk is monolithisch, de paus is onfeilbaar en meneer pastoor heeft altijd gelijk… Van de Donk: ‘Zo werd er vroeger ook aangekeken tegen meneer Philips van de grote industriële organisatie. Begrijp me goed, ik doe niets af aan dat beeld. Dat was er, dat heeft zich vastgezet. Alleen is dat beeld blijven hangen. Onderwijl ontwikkelen zich weer allemaal nieuwe praktijken. ‘Het instituut katholieke kerk is erg hiërarchisch, maar als je goed naar die traditie kijkt zie je allerlei variëteiten en vormen van debat. De wat spottende toon bijvoorbeeld over de onfeilbaarheid van de paus is vaak een malicieuze lezing van iets dat ingewikkelder in elkaar steekt. Veel van zijn uitspraken zijn een codificatie van een bottom up-proces geweest. Als je kijkt hoe dat eeuwenlang gegaan is, dat is veel subtieler en genuanceerder. Jonkers: ‘Het feit dat je grote moeite hebt met bepaalde bijdragen van religies doet er niet aan af dat in de botsing iets nieuws kan ontstaan. Mede vanwege de moeite die kerkgenootschappen hadden met euthanasie is er meer aandacht gekomen voor palliatieve zorg. Er is dus een tegenreactie gekomen die positief uitpakt. Dat is toch intrigerend.’ Sommige auteurs verwachten meer levensbeschouwelijk leiderschap van de burgers dan van de overheid. Jonkers: ‘Op dit terrein zijn er ontzettend veel initiatieven, ook op internet. Daar doet de overheid maar weinig aan toe of af. Je ziet ouders zelf actie ondernemen om bijvoorbeeld de segregatie in het onderwijs te bestrijden. Je ziet thuisonderwijs, je ziet op internet allerlei kerkgenootschappen zich profileren. Je ziet burgers initiatieven nemen om waarden te herijken, toe te eigenen, opnieuw vorm te geven, gebruik te maken van de verwarring. Dat is het spannende van deze tijd.’ Is dit een reactie op het nadrukkelijke liberalisme van de afgelopen jaren? Van de Donk: ‘Bolkestein zei al heel vroeg: het liberalisme veronderstelt een aantal deugden. Hij is toen weggehoond door de mensen die vooral gezellig zichzelf wilden zijn. De verkiezingsuitslag kun je in elk geval duiden als: er zit een grens aan de notie van de eigen verantwoordelijkheid. De mens heeft twee oriëntaties: op de eigen ontwikkeling en op de gemeenschap. Van dat gemeenschapsdenken moeten we meer werk maken. De nadruk ligt nu op broederschap. ‘Tegelijkertijd moeten we niet denken dat we de blik gezellig naar binnen moeten richten en moeten denken dat Nederland niet meer bij de rest van de wereld hoort. Dat is bloedlink. De gemeenschap is ook de wereldgemeenschap. Ik ben blij met die maatschappelijke signalen die erop duiden dat we meer voor elkaar willen zorgen, maar ik zou het eng vinden als zich dat gaat vertalen als een blik naar binnen. We kunnen niet los van de wereld zeggen: we willen het zus en zo en we houden alles wat we hebben.’ Dat vergt een internationaal georiënteerd gemeenschapsdenken. Van de Donk: ‘Exact. En daarin is een ruime traditie voorhanden, zou ik zeggen, maar die moet je alleen willen zien. De katholieke kerk, bijvoorbeeld, is al eeuwen een expert in internationaal gemeenschapsdenken. Laten we dat maar eens hardop zeggen.’ Tussenstukken: Religie geeft geen identiteit meer, de zingeving is privé Geloven in het publieke domein is geen beleidsadvies met een duidelijke conclusie. Het lijvige boekwerk leest als een zoektocht naar de gevolgen van veranderingen in religie en samenleving. Een breed scala aan auteurs stelt vast dat ondanks de voortschrijdende modernisering religie niet is verdwenen, al verandert er wel van alles. De bundel bevat ook een onderzoek van Gerrit Kronjee (WRR) en Martijn Lampert (Motivaction) naar de leefstijl van diverse religieuze en niet-religieuze groepen in Nederland. Daaruit blijkt dat een meerderheid van de bevolking zich als religieus bestempelt. Kronjee en Lampert onderscheiden drie groepen religieuzen. De grootste groep is die van de ‘ongebonden spirituelen’ (26 procent). Dat zijn mensen tussen de 35 en 49 jaar, meer vrouwen dan mannen, vaak iets hoger opgeleid, veel lezers van de Volkskrant en NRC Handelsblad. Ze zijn sociaal, pragmatisch en intuïtief. De tweede groep naar omvang zijn de Christenen (25 procent). Ook hier betreft het vaker vrouwen, veelal boven de 50 jaar. Ze wonen meestal buiten de stad en lezen een regionaal dagblad of Trouw. Ze zijn vroom, bescheiden en gematigd. De derde groep religieuzen zijn de moslims (3 procent). Deze groep is jonger, veelal tussen de 15 en 35 jaar, van Turkse of Marokkaanse afkomst, wonend in de Randstad. Ze horen tot de lagere sociale klasse en lezen vaak Spits, Metro en AD. Ze zijn vroom, tolerant en gevoelig voor familiereputatie. Verhoudingsgewijs scoren ze laag op zelfbeschikking. Ook de niet-religieuzen vallen in drie groepen uiteen. De grootste groep bestaat uit niet-religieuze niet-humanisten (18 procent van de bevolking). Dit zijn veelal laag en middelbaar opgeleide mannen met uitvoerende functies. Ze kijken commerciële televisie en lezen Voetbal International of Veronica Magazine. Ze zeggen nergens in te geloven, zijn nihilistisch, weinig tolerant en niet betrokken bij de samenleving. Daarna komen de niet-religieuze, gematigden (16 procent). Dit is de meest algemene groep. Veel VVD’ers, minder CDA’ers. Vinden plezier, gezelligheid en lol belangrijk. Zijn gericht op de nabije vrienden en familie, hardwerkend, ambitieus, hedonistisch, niet erg tolerant. De niet-religieuze humanisten(12 procent) zijn hoger opgeleid, zijn vaker alleenstaand of gescheiden, wonen vaak in de stad en werken veelal fulltime. Ze luisteren naar Radio 3, gaan naar cabaret, zijn internationaal georiënteerd. Lezen Volkskrant, NRC, het Parool, hechten aan zelfbeschikking. Ze zijn meer sociaal en moreel gericht dan de gematigd humanisten, open minded, tolerant. Volgens de onderzoekers zijn niet-religieuzen veel materialistischer en individualistischer ingesteld dan religieuzen. De markt en de beleveniseconomie zijn hun kader voor zingeving. Maar op de vraag wat het leven zin geeft, scoort ‘de nabije ander’ het hoogste onder alle Nederlanders tezamen, gevolgd door God, Allah of de idee dat er meer is tussen hemel en aarde. Plezier, geluk of gezondheid scoren lager. Religie geeft geen duidelijke maatschappelijke identiteit meer, schrijven Kronjee en Lampert. De zingeving is geprivatiseerd en gekoppeld aan een bepaalde leefstijl. Zie verder www.wrr.nl Wim van de Donk 1962 geboren te Veghel (Brabant) 1987 studeert af in politieke wetenschappen en bestuurskunde in Nijmegen 1997 promoveert in Tilburg 2003 (januari)lid WRR 2004 (september) voorzitter WRR Van de Donk is tevens hoogleraar bestuurskunde in zijn woonplaats Tilburg. Hij is getrouwd en heeft twee dochters. Petra Jonkers 1973 geboren te Muiderberg 1991 begint studie politicologie in Leiden, later Heidelberg 1997 aio en docent rechtssociologie Nijmegen 2003 promotie in de rechtsgeleerdheid, Tilburg 2004 adviseur Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO), nadien stafmedewerker WRR Petra Jonkers woont samen in Den Haag. De Volkskrant, 27-12-2006, door Rein Zunderdorp, voorzitter van het Humanistisch Verbond. Humanisme is voor velen morele bron Niet de toenemende religiositeit onder burgers geeft hoop, maar het feit dat steeds meer mensen zich baseren op humanistische waarden in hun leven, zegt Rein Zunderdorp. Opvallend vindt hij dat bijgeloof nu ook telt als geloof. De voorzitter van de WRR, Wim van de Donk, beschrijft in zijn interview met de Volkskrant van 23 december de religie als underdog die zich op wonderbaarlijke wijze weer naar boven vecht. Hij signaleert een gebrekkig begrip van religie bij de ‘liberale spraakmakende gemeente’ en vraagt zich af of emancipatie en individualisering wel tot bevrijding van het individu hebben geleid. Bovendien neemt hij waar dat de Verlichtingsstroming heel dominant is in het publieke debat en daarbij de achterlijkheid van religie proclameert. Vanuit deze underdogperceptie wil hij aantonen dat een verheugende opleving van religies is waar te nemen in een ‘schijnbaar geseculariseerd’ Nederland. Uit de WRR-verkenning blijkt dat de helft van de Nederlanders zichzelf als religieus beschouwt. Dat aantal is nog nooit zo laag geweest en dus geen teken van herleving. Bovendien is de helft daarvan niet-kerkelijk, maar heeft eigen reli-varianten ontwikkeld, die voorheen door de kerken vaak als bijgeloof werden beschouwd. Nu gelden ze als bewijs van de herleving van religie. Ik wil niets afdoen aan het belang van de verkenning van de WRR en van de betekenis van bezinning en verdieping in onze materialistische samenleving. Maar laten we ons wel op feiten baseren. De positie van godsdiensten is in ons land relatief sterk. Confessioneel onderwijs wordt volledig door de overheid bekostigd, een groot deel van het gesubsidieerde maatschappelijk middenveld is van kerkelijke oorsprong, wij worden bij de gratie Gods en met een jaarlijkse bede geregeerd, godsdienstvrijheid wordt vergaand gegarandeerd. De door Van de Donk gewraakte uitspraken over de achterlijkheid van religie worden slechts sporadisch door leden van de ‘elite’ geuit. Het klopt dat zij die dat wel deden veel publiciteit kregen, vooral omdat zij bedreigd respectievelijk vermoord werden. Daarmee is het geen overheersende trend, integendeel. Naar mijn mening is zowel het beeld van de religie als underdog, als dat van de wonderbaarlijke wederopstanding overdreven. De werkelijke risico’s en kansen zou ik anders formuleren. Volgens het onderzoek van Motivaction in de WRR-verkenning vormt de grote (18 procent) en wellicht groeiende groep ‘niet-religieuze, niet humanistische’ mensen een maatschappelijk risico. Zij hebben een nihilistische kijk op het leven, kiezen voor zichzelf, zijn weinig tolerant, koesteren weinig ‘hogere’ waarden en staan wantrouwend in het leven. Boze buitenstaanders zou je kunnen zeggen. Zij verstoren de leefbaarheid in hun directe omgeving en zijn vatbaar voor politiek extremisme. Een ander risico, in de verkenning niet behandeld, vormen de religieuze (islamistische) fundamentalisten waarover de AIVD tegenwoordig vrij openhartig rapporteert. De groep is klein, maar niet verwaarloosbaar en gijzelt in feite grote groepen immigranten en speelt de boze buitenstaanders in de kaart. Het opleven van deze specifieke vorm van religiositeit is natuurlijk geen goede ontwikkeling. Maar de verkenning bevat ook goed nieuws. Zo hanteert 80 procent van de bevolking, in meer- of mindere mate en met uiteenlopende voorkeuren, een waarden- en normenpatroon dat voorbij gaat aan hedonisme, eigenbelang en materialisme. Die meerderheid is bezig met morele vraagstukken, met zingeving, probeert zo richting te geven aan het eigen leven, de relatie met zijn naasten en zijn rol in de samenleving. Volgens de WRR-verkenning doet globaal een kwart van de bevolking dat vanuit een christelijke overtuiging, 3 procent uit een niet-christelijke wereldgodsdienst, een kwart uit ongebonden religieuze overtuigingen en 28 procent vanuit een ‘niet-religieuze, humanistische’ overtuiging. Het is opvallend dat verder geen aandacht wordt besteed aan die niet-godsdienstige humanistisch georiënteerde groepen en hun levensovertuiging. Zo ontstaat een eenzijdig beeld: alsof religies een monopolie hebben op moraliteit – dat zal de wetenschappelijke raad toch niet bedoelen. Nu weet ik wel dat de mensen die tot die 28 procent behoren zichzelf lang niet altijd humanist noemen, laat staan dat zij lid zijn van het Humanistisch Verbond. Zij worden in het onderzoek zo aangeduid omdat zij de humanistische waarden blijken te delen. Er zijn dus meer bewust levende en verantwoorde burgers in dit land dan religieus geïnspireerden. Niet zozeer de toenemende belangstelling voor religie geeft nieuwe hoop, maar de groeiende aandacht voor levensbeschouwingen, godsdienstige en seculiere. Laten we blij zijn dat het humanisme voor een groeiende groep seculiere burgers een aantrekkelijke levensbeschouwing blijkt te zijn, die bijdraagt aan verantwoorde morele keuzen en die de samenleving bij elkaar kan houden. De Volkskrant, 30-12-2006, door Michaël Zeeman, correspondent van de Volkskrant te Rome, en columnist. Atheïst heeft de waarheid niet in pacht De stelling dat de wereld er zonder godsdienst beter voor zou staan, is hoogst betwistbaar, betoogt Michaël Zeeman Tussentitel: Het atheïsme is niet alleen een kritiek, maar ook een politieke ideologie Als God alziend, alwetend, alomtegenwoordig en almachtig is – en wat heb je aan een god die in een van die vaardigheden tekort schiet? – dan is de vraag onontkoombaar waarom Hij niet ingrijpt en Richard Dawkins het zwijgen oplegt. De evolutie-bioloog Dawkins is in het jaar dat morgen eindigt met zijn boek The God Delusion (God als misvatting) een kruistocht tegen de godsdienst begonnen, een kruistocht uit naam van een op gezond verstand berustende vorm van wetenschappelijkheid. ‘God’ is naar zijn diepste overtuiging een misleidend idee, dat met nuchtere argumenten en vooral op grond van de door de organische natuurwetenschappen verworven inzichten eenvoudig te weerleggen valt. Dawkins heeft er veel succes mee, vooral onder de ongelovigen die zijn heilsboodschap hartstochtelijk omhelzen, al moet ik nog zien of er één gelovige is die na lezing van Dawkins’ boek zijn bijbel, koran of thora-rol bij het oud papier legt. De ongelovigen zelf, ondertussen, triomferen: het is alsof Dawkins hun laatste onrustige twijfels wegneemt, hen helpt hun onvermogen te overwinnen om hun emotionele afkeer van godsdienstigheid en godsgeloof te motiveren; hij onderbouwt hun overtuigingen met terugwerkende kracht. Dawkins krijgt daardoor iets van een verlosser, een trooster. Als je de devote bijval leest die zijn boek oogst in artikelen en op websites, is het eerder alsof God er een concurrent bij kreeg dan dat Hij een fatale tegenstander trof. De soms onuitgesproken en dikwijls wel degelijk uitgespelde claim is, dat dit het laatste woord is in de inmiddels enkele eeuwen oude twist tussen gelovigen en ongelovigen: tegen Dawkins en de zijnen zou net zomin verweer mogelijk zijn als eertijds tegen de paus of de synode. Het atheïsme is bon ton geworden. Daar zit een onbesuisde waarheidsaanspraak in, die niet alleen verklaard kan worden uit de uitdagende toon waarop en de vaak dwingende logica waarmee Dawkins zijn betoog opbouwt. Die aanspraak wil, dat niet alleen de verklarende kracht van de godsdienst waar het om natuurverschijnselen gaat – wonderen versus wetten, creationisme versus darwinisme – het moet afleggen tegen die van de natuurwetenschap, maar dat ook de morele ambities en pretenties en de maatschappelijke functies van de godsdienst uiteindelijk een voze belofte zijn, een die op zinsbegoocheling en geraffineerde misleiding berust. Het atheïstische vertoog betwist daarmee de pluriformiteit van morele aanspraken, de veelsoortigheid van antwoorden en de bronnen daarvoor die mensen verzonnen hebben of geconstrueerd om in het reine te komen met de ambigue kwesties van hoop en wanhoop, zinloosheid en zingeving, die hen levenslang bezighouden. Het intrigerende is, dat het triomfantelijke optreden van het wetenschappelijk gemotiveerde en vanuit scepsis beargumenteerde atheïsme zich aandient juist op het moment dat het politieke debat wereldwijd voor het eerst in lange tijd in termen van religie, ja, in de termen van een godsdienstoorlog wordt gevoerd. De Koude Oorlog van de tweede helft van de 20ste eeuw is voorbij; daar is echter geen vrede voor in de plaats gekomen, maar een godsdienstoorlog, al dan niet vermeend, al dan niet zo benoemd om andere motieven te verheimelijken. Het atheïsme strijdt, zo bezien, een goede strijd, namelijk tegen de wereldwijde gewelddadigheid: niet het christendom of de islam zullen de vrede brengen, maar de wetenschap en het atheïsme. Het is daardoor niet alleen een kritiek en een levensovertuiging, maar ook een politieke ideologie. Een wereld en een samenleving zonder godsdienst staan er beter voor dan die mét. Het is de vraag of dat waar is en of dat niet de diepere drijfveren miskent van ieder godsgeloof, van zingeving tot identiteitsverstrekking, van troost en vooral van morele pluriformiteit en ambiguïteit ten overstaan van de schamele waarheden van politiek en wetenschap. Sinds de Verlichting en de opmars van de democratie – sinds individualisering en secularisatie een zekere ontvoogding hebben bewerkstelligd – is het historische spectrum aan zingevingsstrategieën immers uitgebreid met die van de politieke ideologie, of die nu de natie of een ander uitgesproken ideologisch stelsel betreft. Traditioneel hebben mensen in godsdienst, kunst en wetenschap antwoorden gezocht op lastige vragen. De 19de en 20ste eeuw hebben daar de politieke religie aan toegevoegd. In het hedendaags atheïsme lijken drie daarvan samen te komen, want erg kunstzinnig kun je de manifestaties daarvan bezwaarlijk noemen. Maar die symbiose komt op een merkwaardig tijdstip, namelijk op het moment dat het geloof in het zingevende vermogen van politiek en wetenschap danig toegetakeld is. Politiek is onvermogen geworden: zo de vertrouwde ideologieën al niet zijn versleten, dan zijn hun pretenties aanmerkelijk bijgesteld. Wetenschap is veelal hogere twijfel, de gevolgen ervan in de techniek hebben Faustiaanse dreiging gekregen. Het toenemend vermogen van de wetenschappen om materiële problemen op te lossen, lijkt gelijk op te gaan met het onvermogen immateriële vragen te beantwoorden – terwijl die vragen tegelijkertijd penibeler worden. Het complement van de enorme duidingen op wereldpolitieke schaal in termen van godsdienst, principiële overtuiging en godsdienstoorlog – het verspreiden van democratie is een vorm van missiewerk geworden – is te vinden in wat de jongste verkenning van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in Nederland, Geloven in het publieke domein, aanwijst als de nieuwste ontwikkeling in individuele gelovigheid (het Betoog, 23 december). De modernisering van de samenleving en het wereldbeeld hebben niet de onstuitbare secularisatie gebracht die daarvan werd verwacht. Integendeel: de gebondenheid aan een kerkgenootschap met uitgesproken godsdienstige, ethische en sociale overtuigingen mag teruggelopen zijn, daar is een hang naar ‘spiritualiteit’ voor in de plaats gekomen. Modernisering en secularisatie zijn twee verschillende fenomenen, die weliswaar met elkaar kunnen samenhangen maar die geenszins onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. ‘Zingeving’ is een behoefte die niet bevredigd wordt door kennis en welvaart alleen. Zij huist op een ander niveau. ‘Stel je een wereld zonder religie voor’, schrijft Dawkins. ‘Stel je voor dat er geen zelfmoordterroristen waren, geen 11/9 en geen 7/7, geen kruistochten, geen heksenjachten, geen opdeling van Brits-Indië, geen Israëlisch-Palestijnse oorlogen, geen bloedbaden onder Serviërs, Kroaten en moslims, geen vervolging van joden als christusmoordenaars, geen ‘onlusten’ in Noord-Ierland, geen religieus geïnspireerde eerwraak (...) Stel je voor dat er geen Taliban zijn die oeroude beelden opblazen, geen openbare onthoofdingen van godslasteraars, geen afranselingen van vrouwen voor het vergrijp dat er een centimetertje van hun huid is getoond.’ De implicatie is duidelijk: zonder al die demonstraties van gelovigheid zou de wereld een paradijs zijn. De ware zondeval van de mensheid ligt niet aan hun eten van de verboden vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad, maar juist aan hun gehoorzaamheid aan een godsdienst. Zou hij het werkelijk geloven? Ik wil hier, tegenover dit retorisch geweld, niet de lijst aanleggen van buitengewoon verdienstelijke bijdragen van verscheidene godsdiensten aan de geschiedenis – van sociale zorg tot verpleging, van het stimuleren van de wetenschap en het aanleggen van bibliotheken tot het onderhouden en doorgeven van immense delen van de cultuurgeschiedenis. Het volstaat enkele seconden te overwegen of het slechts de godsdienst is die mensen motiveert tot hun gewelddadigheid en kwaadaardigheid, tot hun onverdraagzaamheid en vernielzucht. Zou Dawkins werkelijk nooit gehoord hebben van de grote, wetenschappelijk gegrondveste politieke stelsels van de 20ste eeuw, van communisme tot fascisme, en hun ongehoord miserabele successen? Op een van de talloze websites waarop wordt gedebatteerd over de vreugden en triomfen van het atheïsme – en dus over Dawkins’ boek – wordt de vraag gesteld, waarom wonderbaarlijke, van God gegeven genezingen steevast op tamelijk vage kwalen betrekking hebben en er bijvoorbeeld nooit door een wonder een geamputeerd been weer aangroeit. Als het God ernst zou zijn met Zijn wonderen, redeneren de atheïsten, is het dan niet veel efficiënter in te grijpen in een onomstotelijk vaststaand lichamelijk ongemak dan in onbestemd leed waarop de medische diagnostiek meestal al is afgeketst? Het grappige is dat juist dit sarcastische voorbeeld de tweespalt op scherp zet. Want stel dat iemand van wie ooit een been is afgezet op een ochtend, na eindeloos bidden en godvruchtig leven, zou vaststellen dat zijn stomp ineens weer was begonnen aan te groeien en dat zich, vele gebeden en onthoudingen van zondige handelingen verder, inderdaad in de lege spookruimte van zijn vroegere been opnieuw een fris en gezond been zou hebben gevormd, zouden de atheïsten dat dan, na zorgvuldige orthopedische controle, als een onomstotelijk bewijs van goddelijk ingrijpen zien? Welnee. Terwijl de zojuist weer gerepareerde beenlijder zingend en dansend over het Sint-Pietersplein zou gaan, op de nieuwe voet gevolgd door horden verbaasde gelovigen en evenzovele ongelovige Thomassen die hem op zijn tenen zouden willen trappen en in zijn kuiten zouden willen knijpen, zouden de atheïsten als bezetenen in de weer zijn om een rationele, mogelijk zelfs biologische en door allerlei orthopedisch chirurgen onderschreven verklaring te vinden voor het vermeende wonder. Zoals wie een wonder wil zien dat wonder vaststelt in verschijnselen die sceptici voor triviaal, onverklaarbaar of frauduleus beschouwen, zo zal wie geen wonderen wil zien ook niet rusten voordat hij het vermeende wonder heeft weten te verklaren. Het meningsverschil wordt niet beslecht door een gebeurtenis. Vergelijk het met het bizarre Breaking the Spell: Religion as a Natural Phenomenon, het boek dat de Amerikaanse denker Daniel C. Dennett, ook al zo’n proselyt van het atheïsme, eerder dit jaar publiceerde. Dennett meent het probleem van de gelovigheid en de spanning tussen biologische inzichten en godsdienstige overtuigingen te hebben opgelost, door de godsdienst te bestempelen als een goed verklaarbare fase in de evolutie van de mens. Zijn onderneming doet onweerstaanbaar denken aan die van de 19de-eeuwse lekenprediker en bioloog Philip H. Gosse. Deze was zo geschrokken van de vondsten van fossielen van oeroude dieren in de aarde, vondsten die de bijbelse datering van de schepping tegenspraken, dat hij in zijn boek Ompahlos trachtte aan te tonen dat God die dingen had verstopt om wankelmoedige gelovigen in het Victoriaanse Engeland op de proef te stellen. De opvattingen van Gosse, zo curieus en gedateerd als zij zijn, zijn niet per se maffer dan die van Dennett: waar de een probeerde de evolutie op Gods rekening te schrijven, probeert de ander God op de rekening van de evolutie te krijgen. Er is slechts een kenmerkend verschil, en dat is het verschil in waarheidsaanspraak. Gosse is een gelovige: hij kan niet bewijzen wat hij zegt, hij kan slechts zijn overtuiging zo goed mogelijk motiveren. Dennett is weliswaar ook een gelovige, maar hij claimt dat zijn geloof helemaal geen geloof is maar aantoonbaar en onomstotelijk waar. Waar de geschiedenis van de moderne wetenschap begint met de systematische twijfel te stellen tegenover het rotsvaste weten van de godsdienst, stelt het huidige, wetenschappelijk gemotiveerde atheïsme de onaantastbare zekerheid van wat ten slotte een overtuiging is. De gelovige lijkt daarmee te worden afgetroefd. Die had het echter over iets anders. Het is in de miskenning van het onderwerp – zingeving in plaats van zekerheid – en de ontkenning van de functie van godsdienst dat de morele onverdraagzaamheid van het nieuwe atheïsme zichtbaar wordt. Het politieke onvermogen de autonome drijfveren van godsgeloof te onderkennen en te erkennen, culminerend in de misvatting dat vooruitgang en secularisatie onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, heeft ons op wereldschaal de pijnlijke onzin van de ‘godsdienstoorlog’ opgeleverd en op kleinere schaal het onvermogen steekhoudend te reageren op de opkomst van de islam. Het pedante en triomfalistische atheïsme zal dat slechts versterken, want het predikt een vrijwel communistische onverdraagzaamheid jegens andersdenkenden en andersvragenden. Daarom zal Hij zich wel stil houden. Religie in de samenleving Richard Dawkins schreef met The God Delusion een van de meest besproken boeken van dit jaar. Onder de kop God vs Science wijdde Time op 13 november een omslagverhaal aan de strijd van de Britse evolutionair bioloog tegen het geloof in elke bovennatuurlijke god. De Nederlandse editie, in de vertaling van Hans van Riemsdijk, verscheen onder de titel God als misvatting bij Nieuw Amsterdam. Op de Forum-pagina’s van deze krant werd het boek bediscussieerd door onder anderen Désanne van Brederode, Paul Cliteur, Cees Dekker, Piet Hein Donner en Theodore Dalrymple. Alle bijdragen zijn na te lezen op www.nieuwamsterdam.nl. De WRR-verkenning Geloven in het publieke domein verscheen op 19 december. De Amsterdamse burgemeester Job Cohen kreeg het eerste exemplaar. Zie hiervoor het Betoog van23 december en de reactie van het Humanistisch Verbond op de Forum-pagina van 27 december. Red.: De allereerste aanpak is weer dezelfde als bij Donner: keer het even om. Dan luidt de kop: De religie heeft de waarheid niet in pacht. En laat dat nu precies zijn wat ze wel pretendeert. Dus de atheïst mag de waarheid niet in pacht hebben, de gelovige wel. Daarmee lijkt de mogelijkheid tot debat al meteen uitgesloten, maar voor de volledigheid zullen we Zeemans's andere denkfouten ook langsgaan. "Dawkins oogst werkt als oogst sterke bijval, werkt als verlosser, een trooster." Tsja. Typisch verwijt uit de mond van een gelovige, want dat zijn precies de zaken die men van het geloof verwacht. Dit is geen kritiek, maar kinnesinne. "Het atheïsme betwist de morele pluriformiteit en de ambigue antwoorden van mensen om in het reine te komen met kwesties van hoop en wanhoop, zinloosheid en zingeving." Een gotspe. Al die antwoorden komen uiteindelijk neer op één enkel ding: het is Gods wil. Daar zit bijzonder weinig pluriformiteit in. In het Griekse pantheon der goden zit oneindig veel meer pluriformiteit dan in de monotheïstische godsdiensten. Alle franje eromheen is veroorzaakt door de enorme tegenstellingen tussen deze eenzijdige, monomane, verklaring, en de pluriformiteit van de wereld. Dan volgt een herhaling van het argument van Dekker en Van Woudenberg: in naam van het atheïsme zijn net goed goed misdaden begaan als in naam ven het geloof. Een kopie van het antwoord aldaar: zowel Hitler, Stalin als de Afrikaanders begingen misdaden uit hoofde van een ideologie, en niet uit hoofde van atheïsme of wetenschap. Religie is fout omdat het een ideologie is, maar dat betekent niet dat het de enige ideologie is. Religie is alleen fouter, omdat het zich beroept op een niet-humaan, absoluut gezag. Dientengevolge zijn die andere ideologieën verdwenen, maar die van religie nog niet. En richt het nog steeds schade aan. Volgt een fantasie dat de atheïsten het niet zouden geloven als god werkelijk een wonder liet zien. Dat is weer een gotspe: religieuzen geloven de atheïsten nog niet, ondanks miljoenen malen herhaalde vragen om een wonder te laten zien, waarop geen wonder kwam. Dan een wat anders geformuleerde versie van de Donner variant: geloof in de evolutie is hetzelfde als geloof in het geloof. Weer een tsja. Dat gebruikt twee heel verschillende definities van geloof: en geloof gebaseerd op fossielen in de grond, en een gebaseerd op ... (fossielen in het hoofd, is men geneigd te zeggen), dogma, zullen we maar invullen. Het eerste is verzonnen achteraf, na aanschouwing van de werkelijkheid, het tweede ging eraan vooraf - een notoir onbetrouwbare aanpak. "De gelovige wordt daarmee afgetroefd", klaagt Zeeman nog. Ten derde male een tsja: die had dan maar een betere aanpak moeten kiezen. Tenslotte wordt er tussen neus en lippen door nog even bestreden dat er zoiets als een godsdienstoorlog bestaat (al the opvallend kan niet, want de hoeveelheid historisch bewijs is overweldigend), en dat het atheïsme de schuld is van het gebrek aan antwoord op de islam. Alsof het niet de christen zijn die op het ogenblik samenheulen met de islam, ten einde een s nieuwe strijd tegen het atheïsme te beginnen, zoals Zeeman zelf ampel laat zien. Ook de Volkskrantlezer voelde zich door Zeeman aangesproken. Onderstaand een paar reacties die het triviale niveau van Zeeman's denken illustreren. Daaropvolgend een uitgebreidere repliek. De Volkskrant, 02-01-2007, ingezonden brief van Hans Hoes (Amsterdam) Atheïsme Anders dan Michaël Zeeman beweert, zijn atheïsten (uitzonderingen daargelaten) helemaal niet onverdraagzaam jegens andersdenkenden (Het Betoog, 30 december). Van mij mag Zeeman zijn zingeving zoeken in welk godsgeloof dan ook, zolang ik mij maar mag houden bij ‘de schamele waarden van politiek en wetenschap’. De problemen ontstaan pas, wanneer bepaalde religieuze groeperingen een leidende, sturende rol krijgen in het publieke domein. Wellicht kunnen wij daar binnenkort een praktijkvoorbeeld van zien als de ChristenUnie het voor het zeggen krijgt, een politieke partij die mordicus tegen euthanasie en abortus is. Hoezo onverdraagzaamheid? De Volkskrant, 06-01-2007, ingezonden brief van Herman Verhagen (Garrelsweer) Sinterklaas Bij het lezen van de reactie van Michael Zeeman op het boek God als misvatting van Richard Dawkins (het Betoog, 30 december) dacht ik terug aan het moment in mijn kindertijd waarop ik in het reine moest komen met de onvermijdelijke waarheid dat Sinterklaas niet bestond. Onvermijdelijk, omdat mijn eigen moeder het zelf vertelde. Geschokt en verdrietig was ik en boos. Boos op haar. Weg was de bron voor zingeving aan mijn bestaan. Waarom nog braaf zijn als Hij toch niet bestond? Waarom fijn best doen als Hij mij aan het einde van het jaar toch niet zou belonen voor mijn goede gedrag? Hoe kon de koude wetenschap van Zijn afwezigheid ooit de warmte van mijn geloof in Hem vervangen? Hoe kon mijn behoefte aan zingeving aan mijn kwajongens,bestaan nu nog worden bevredigd? . Gelukkig had mijn alwetende vader de oplossingvoor mijn existentiële probleem: onze lieve Heer. De Volkskrant, 02-01-2007, door Bart Tromp, bijzonder hoogleraar in de theorie en geschiedenis van de internationale betrekkingen aan de Universiteit van Amsterdam. Religies hebben nooit gelijk Godsdienst kan niet louter een individuele zaak zijn, luidt het nieuwe mantra – religie is ook iets voor het publieke domein, voor de politiek en de overheid. Bart Tromp ziet graag onderstreept dat de staat de wet stelt, niet de gelovigen. Tussentitels: Religies verstikken het individu en hebben een verscheurende werking Atheïsten verbranden geen boeken, verbieden geen exposities Maart vorig jaar leverde minister voor Ontwikkelingssamenwerking Agnes van Ardenne (CDA) een opmerkelijke bijdrage aan de Arabische krant Asharq Al-Awsat. Van Ardennes onderwerp was de commotie over de in een Deense krant verschenen spotprenten over Mohammed. Zij hekelde voor dit publiek niet de onverdraagzaamheid van islamitische zeloten, die zich maar al te graag wilden laten kwetsen door tekeningen die ze nooit hadden gezien. Nee, volgens haar ging het hier om een ‘botsing tussen de seculiere en de niet-seculiere wereld’. ‘Intrinsiek gevaarlijk’ achtte zij ‘fundamentalistische secularisten’ die loochenden dat ‘culturen en religies de voornaamste bindende factoren van onze tijd zijn’. Deze ‘fundamentalistische secularisten’ – die vormden het probleem! In eerdere publieke uitingen gaf de bewindsvrouw hoog op van ‘de religieuze factor in ontwikkelingssamenwerking’, bij lezing moeiteloos te vervangen door ‘de culturele factor’, ‘de etnische factor’, ‘de klimaatfactor’ of ‘de factor bijgeloof’. Daarna volgde steevast geklaag over de vijandigheid die godsdienst in de Nederlandse politiek ten deel zou vallen. Zulke geluiden zijn de laatste tijd in frequentie en volume toegenomen, waarbij zich een eigenaardig bondgenootschap aftekent. Katholieken en protestanten trekken op met islamieten, of liever gezegd: de eersten verschuilen zich achter de pretenties van de islam. De mantra die men steeds weer hoort, is ‘dat het toch niet zo kan zijn dat religie in de publieke en politieke sfeer gereduceerd wordt tot een louter individuele zaak’. Tijdens de Kerstdagen hoorde ik op Radio 1 deze mantra met vanzelfsprekende nadruk naar voren brengen door achtereenvolgens kardinaal Simonis en de komende en gaande burgemeester van Nijmegen, Guusje ter Horst en Thom de Graaf. Geen van de drie deed een poging uit te leggen wat wij ons moeten voorstellen als religie georganiseerd ruimte krijgt in de politiek. Maar onbestemdheid is het kenmerk van deze mantra, die zaterdag ook door Michaël Zeeman nog eens naar voren werd gebracht (het Betoog, 30 december). Ook Zeeman postuleert dat zingeving van het menselijk bestaan een religieus monopolie is. En hij miskent volkomen dat advocaten van het atheïsme geen ander wapen hanteren dan woorden en argumenten. Er zijn geen atheïsten die toneelstukken willen verbieden, tentoonstellingen en kerken sluiten, boeken verbranden en schrijvers vermoorden, omdat zij zich in hun heilige atheïsme gekwetst voelen; er zijn geen atheïsten die eisen dat echte atheïsten atheïstische hoeden, petten of dassen dragen, alleen atheïstisch voedsel en drank gebruiken, en dat andersdenkenden zich aan deze eisen aan moeten passen. Steeds weer worden in dit ontbrekende debat – want wie is de tegenstander? – twee zaken door elkaar gehaald: het feit dat religie een maatschappelijk verschijnsel is en de opvatting dat religie maatschappelijk goed of nuttig is. Feit en norm hebben echter niets met elkaar te maken. Wie hoog opgeeft van het samenbindend vermogen van religies, zou ook oog moeten hebben voor de verstikkende werking ervan op individuen binnen één geloof, net zo goed als voor hun verscheurende werking, nu dagelijks gedemonstreerd door het elkaar afslachten van soennitische en sji’itische volgers van de islam in Irak. Maar daarover hoor ik de vrienden van religie niet. Opmerkelijk is wel hun sinistere ondertoon ten opzichte van niet-gelovigen. De schrijver Jan Siebelink juicht in interviews de door hem – op grond van het verkoopsucces van zijn laatste boek – veronderstelde aanstaande herkerstening van Nederland toe. Want zonder geloof in God denken de mensen maar dat ze alles mogen doen. We zijn terug bij Dostojewski’s De Gebroeders Karamazow: als er geen god is, is alles mogelijk. De God van Siebelink is de God uit Brechts Driestuiverroman: ‘God ziet alles. Hij ligt dag en nacht op de loer.’ Ook de nieuwe, mede op een zo te zien ondraaglijk oppervlakkig onderzoek van Motivaction gebaseerde WRR-publicatie Geloven in het publieke domein suggereert dat mensen zonder religie moreel slechter zijn dan anderen. Maar geen enkele Amerikaanse uitgever wil een boek publiceren waarin wordt aangetoond dat er in de VS een positief verband bestaat tussen religiositeit en de frequentie van moord, tienerzwangerschap en abortus. En is het niet opmerkelijk dat de twee westerse politici die het meest ostentatief met hun geloof te koop lopen, George Bush jr en Tony Blair, met valse voorwendsels en klinkklare leugens tegenover hun burgers een oorlog zijn begonnen die al vele tienduizenden mensen het leven heeft gekost? Daarover naar verantwoording gevraagd, beroepen zij zich op God. Die kennen zij blijkbaar. Niet zijn gebod. Alleen dit voorbeeld al zou degenen die een ‘terugkeer’ van godsdienst in de politiek voorstaan een toontje lager moeten doen zingen. Maar in dit offensief lijkt het er vooral om te gaan de georganiseerde godsdienst een geprivilegieerde (en gesubsidieerde) plaats in het publieke domein te verschaffen – daar komt de gewenste ‘omgekeerde doorbraak’ feitelijk op neer. De WRR-publicatie is een zogeheten ‘verkenning’, in afwachting van een verzoek van de regering, of een eigen initiatief op dit terrein, om tot een officieel rapport te komen. Gezien de overdadige omvang van de verkenning – ruim 500 pagina’s, zonder personenregister – is het te hopen dat het zover niet komt. Vooral omdat het ook hier ontbreekt aan enige bepaling van wat nu eigenlijk het probleem is als het gaat om de verhouding tussen staat en godsdienst. Wat willen de WRR en voorzitter Wim van de Donk nu eigenlijk ‘agenderen’? In het paginagrote interview met hem en een stafmedewerker (het Betoog, 23 december) wordt dat geenszins helder. Ook hier weer vage praatjes dat godsdienst toch echt wel belangrijk is, met een ondertoon van verongelijktheid en wat wrok tegen ‘de jaren zestig en zeventig’. Maar geen enkele omschrijving van het politieke probleem dat aan de orde zou moeten worden gesteld. Toch is de WRR niet een (godsdienst)sociologisch onderzoeksinstituut, maar een advieslichaam van de regering. De huidige situatie is deze. Iedereen kan aan het politieke en publieke debat deelnemen, ongeacht geloof of de afwezigheid daarvan. Dat iemand daarbij wordt geïnspireerd door zijn of haar geloof, doet niet ter zake. Een beroep op een religieuze overtuiging als zodanig heeft in de publieke sfeer echter geen enkele overtuigingskracht voor degenen die deze overtuiging niet delen. Al helemaal is er geen sprake van dat zo’n standpunt respect verdient, omdat het op een godsdienstige overtuiging is gebaseerd. Want respect voor andermans overtuiging impliceert dat je deze niet deelt, maar kan kritiseren als je deze serieus neemt. Een voorbeeld van hoe het niet kan, werd een tijdje geleden gegeven door de fractievoorzitter van de ChristenUnie, André Rouvoet. Het siert hem dat hij als enige tot nu toe de mantra over religie in de publieke ruimte concretiseerde. Hij noemde namelijk als voorbeeld van godsdienstvijandigheid in de Tweede Kamer de kritiek op de minister van Onderwijs, Maria van der Hoeven (CDA), toen die zich aanhanger had getoond van de gedachte dat aan de schepping een intelligent design ten grondslag ligt. Hopelijk was dit alleen maar een blunder van de geliefde parlementariër. De aanhangers van intelligent design beweren immers dat het hier helemaal niet om een religieus geloof gaat, maar om een wetenschappelijke theorie. Als het gaat om de scheiding tussen kerk en staat wordt deze nu algemeen – zie ook Zeeman – gezien als een uitvloeisel van de Verlichting, die wetenschap en godsdienst zou hebben gescheiden. (Dit is overigens een misvatting.) Ook in de kolossale verkenning van de WRR ben ik niet de eigenlijke redengeving van deze scheiding tegengekomen. Die valt af te leiden uit de etymologie van het begrip ‘politiek’. Toen in de 16de eeuw Frankrijk werd verscheurd door burgeroorlogen tussen protestanten en katholieken, nam een groep staatsgeleerden het standpunt in dat de integriteit van de staat het gelijk van welke religie ook overtrof. De voornaamste van hen was Jean Bodin, die deze opvatting uiteenzette in zijn Les six livres de la république (1576). Deze geleerden werden mikpunt van spot en haat en kregen de scheldnaam les politiques. Dat woord verbreidde zich. De eerste staatsman die als politique bekend kwam te staan was Willem van Oranje. Ruim een halve eeuw later vervolgde de Engelse politiek filosoof Thomas Hobbes het argument van Bodin. In zijn Behemoth (postuum verschenen in 1681) legde hij de oorzaak van de Engelse Burgeroorlog bij het conflict tussen religies die ieder voor zich het absolute gelijk opeisten. Zijn remedie was dat voortaan de staat uit moest maken welke religie wordt geaccepteerd, op basis van politieke, niet op basis van theologische argumenten. Non veritas, sed auctoritas facet legem (Niet de waarheid maar het gezag stelt de wet.) Hier vindt de scheiding tussen kerk en staat zijn oorsprong en grondslag: in het verzekeren van een vreedzame samenleving, waarin niet de aanhangers van de ene godsdienst met absolute aanspraken hun religieuze gelijk in een politiek – die ook alle andere burgers treft – kunnen omzetten. In plaats van de scheiding tussen kerk en staat is het daarom juister te spreken van de scheiding tussen staat en godsdiensten. In de loop van de eeuwen is de scherpte van dit probleem afgenomen door de aanvaarding, impliciet door protestantse kerkgenootschappen, expliciet door de katholieke kerk, van levensbeschouwelijk pluralisme, dat wil zeggen het opgeven van de pretentie van het absolute gelijk. Het hedendaagse probleem is dat dit niet geldt voor de islam, zolang deze religie geloofsuittreding niet aanvaardt. Toch is de aanvaarding van levensbeschouwelijk pluralisme de enige basis voor samenleven in staatsverband. De Volkskrant, 06-01-2007, ingezonden brief van Anton Mullink (Haarlem) Als we doodgaan, zijn we er geweest Religies hebben nooit gelijk, schreef Bart Tromp (Forum, 2 januari). Ooit zei mijn moeder: jij leest te veel. Zij beweerde eigenlijk: denk niet na, gebruik je verstand niet, neem klakkeloos aan wat de pastoor zegt. Religies stimuleren onderwerping, volgzaamheid, en onredelijkheid (niet alleen in de islam). Het geloof is mij met de paplepel ingegeven, en ik sloeg pastoors zo hoog aan, dat ik besloot ook voor dat beroep te kiezen. Ik studeerde filosofie en theologie, maar twijfelde steeds sterker aan het bestaan van buitenaardse wezens als God, engelen, en andere gefantaseerde figuren. Als we doodgaan, zijn we er geweest. Het leven houdt eens gewoon op. Toch werd ik franciscaan, maar , trad na enkele jaren uit, omdat ik atheïst was geworden. Een dierbaar familielid gaf te kennen, dat hij mijn uittrede erger vond dan wanneer ik dood zou zijn gegaan. Als een eenvoudige katholieke gelovige tot dit soort radicale uitspraken kan komen, dan geeft dat te denken. Wat zou het een perspectief bieden als de meerderheid van , de gelovigen een voor de hand liggende bekering tot atheïsme zou aandurven. Nederland en de wereld zouden er menselijker gaan uitzien. En laten andere 'afvallige ambtsdragers' eens uit de kast komen. Stel je eens voor: geen kerken meer, geen moskeeën, geen synagoges, geen besnijdenis (kindermishandeling) meer. Geen boerka's meer, maar ook geen Ku Klux Klan-achtige puntmutsen voor bisschoppen. Geen bijzonder onderwijs; wat een zegen. De wereld is beter af zonder god en religie. De Volkskrant, 06-01-2007, ingezonden brief van Mariska Jansen (Franeker) Barmhartigheid Het is allemaal echt niet zo moeilijk, met of zonder godsdienst als hobby (Geachte redactie, 28 december). Gewoon, heel simpel, de zogenaamde 'zeven werken van barmhartigheid' proberen na te leven. Ik noem ze nog even, want niemand blijkt ze nog te kennen: laaf de dorstigen, voed de hongerigen, kleedt de naakten, herberg de daklozen, verzorg de zieken, bezoek de gevangenen en begraaf de doden. En niet alleen rond de Kerstdagen! Ook handig als alternatieve kieswijzer: zo klaar. Red.: Zo simpel is het: het ware geloof houdt zich niet bezig wat met voorschriften voor anderen, maar met wat de gelovige zelf kan doen. En op dat niveau is er niets mis met geloof. Alle uitleg van de Zeeman's en dergelijke is alleen maar nodig omdat de gelovige met anderen bemoeit. Wat uit de hele discussie tot nu toe als belangrijkste kenmerk naar voren komt is dat de argumenten van de gelovigen zo ontstellend zwak zijn. De enige goede kanten aan het geloof die men kan aanwijzen, zijn de morele richtlijnen voor de gelovigen zelf. En dat wordt dan nog voornamelijk door het gewone publiek gedaan en niet door de deskundigen die veel uitgebreider het woord krijgen. Dat kan bijna niet anders dan samenhangen met de maatschappelijke positie van de deskundigen: bijna allemaal zijn het mensen met een of andere vorm van macht, al was het maar van die van toegang tot de media. En daar waar het misgaat met religie is in eerste instantie zodra ze zich gaat bemoeien met anderen, met de maatschappij, maar vooral natuurlijk als ze zich gaat bemoeien met de macht, dat wil zeggen: als we te maken krijgen met gelovigen met macht in de maatschappij - want er bestaat geen abstracte maatschappelijke macht - macht wordt altijd gedragen door machtigen. Het voornaamste bezwaar tegen religie, de vermenging ervan met maatschappelijke macht, blijft dus huizenhoog overeind staan, en is nog steeds voldoende aanleiding om religie als verschijnsel te wantrouwen en te bestrijden. In de woorden van nog een ingezonden briefschrijver: De Volkskrant, 28-12-2006, ingezonden brief van Paul Vonk (Haarlem) Religie De laatste weken lees je her en der dat het religieus beleven weer toeneemt. Een verontrustende zaak, denk ik. Wat is religie? Ik zie alleen maar gehannes en gehaspel tussen mannen en vrouwen en ik hoor rare liedjes over God die de wereld redt. Zinloze plichtpleging, leeg ritueel, slecht gefundeerde leefvoorschriften, een hoop onzin bij elkaar. Terreur en ongelijkheid, ook dat nog. Religie staat rede en ratio in de weg en de naastenliefde is vaak ver te zoeken. Voor simpele en doordachte naastenliefde, het enige belangrijke wat religie te bieden heeft, is de religie niet nodig. Normen en waarden vinden hun weg toch wel, en er ontstaat altijd weer een evenwicht. De religie de wereld uit, te beginnen in Nederland, zou ik zeggen! Gaan we zelf weer gezond nadenken, met het – door God gegeven? – verstand. Dat zou een zegen zijn! Volkskrant-weblog, 02-01-2007, door Victor Onrust Is Michaël Zeeman een gelovige ? "Atheïst heeft de waarheid niet in pacht" zegt Michaël Zeeman in de Volkskrant van 20 december. Alsof die dat ooit beweerd zou hebben. Ik kan MZ in zijn bespreking van Dawkins een hoop nageven. Niet in de laatste plaats omdat door een schrijfwijze als die van Dawkins in "God als misvatting" (hier te lande door Herman Philipse en in Frankrijk door Onfray's "Atheologie" vertegenwoordigd) ongeveer 0 religieuze mensen van hun geloof zullen vallen. Op een cruciaal punt gaat MZ echter de mist in, of beter, trekt hij een bekend soort mist op: "Het is in de miskenning van het onderwerp - zingeving in plaats van zekerheid - en de ontkenning van de functie van godsdienst dat de morele onverdraagzaamheid van het nieuwe atheïsme zichtbaar wordt. Het politieke onvermogen de autonome drijfveren van godsgeloof te onderkennen en te erkennen….." Hier wordt de categorie "zingeving" (en in het verlengde daarvan normen en waarden en godsdienst) als buiten de orde voor een (wetenschappelijke) discussie apart gezet. En wordt elke methode van zingeving in principe van gelijke kwaliteit geacht. Zingeving op het individuele vlak kan een heel praktische aangelegenheid zijn. Daar heb je geen godsdienst of theorie voor nodig. Alleen voor zingeving van "het (menselijk) leven" als abstracte categorie zul je hogere machten moeten inroepen. Het is voor velen moeilijk te aanvaarden dat "het leven" geen zin heeft, anders dan het leven zelf. Dit nu is meestal een conclusie die voor seculieren nogal voor de hand ligt. Mensen die dit "onverdraaglijk" vinden zullen al snel meningen die aan de fundamenten van deze zingeving knagen "onverdraagzaam" vinden. Het is niet prettig als je de grond onder de voeten wordt weggeslagen. Als inleiding op deze manoeuvre schakelt MZ van Dawkins over naar Dennett. De manier waarop hij diens standpunt "uiteenzet" en daarna even af denkt te kunnen slachten is ronduit abject. Het zou kunnen dat hij dit overgeschreven heeft van Leon Wieseltier’s boekbespreking in de New York Times Book Review. Lees daar dan maar eens Religion and science: a reply to a right-wing attack on philosopher Daniel Dennett van James Brookfield op na. Zingeving en ook religie leent zich, zoals alle zieleroerselen, uitstekend voor een wetenschappelijke beschouwing. Dat dit niet of nauwelijks gebeurt heeft naar mijn mening alles met politiek te maken. Godsdienst is opium van het volk. Blijft de grote vraag (waarin de auteur zichzelf buiten schot houdt): Is Michaël Zeeman een gelovige ? Misschien is hij te lang in Rome verbleven. Vandaag Bart Tromp in de VK tegen MZ. Ook heel goed. Maar hij miste wel dit punt. Vandaar toch. De Volkskrant, 14-03-2007, door Amanda Kluveld, historicus, en Rozemarijn Schalkx, publicist. Disneyreligie als topsport De Onderwijsraad wil meer aandacht voor religie, maar heeft geen oog voor de netelige kanten daarvan, menen Amanda Kluveld en Rozemarijn Schalkx. Tussentitel: Religie zal de problemen op etnisch gemengde scholen niet oplossen Het aantreden van het nieuwe kabinet gaat gepaard met een opmerkelijke opleving van de overtuiging dat religie heilzaam is voor democratie en samenleving. Eind vorig jaar verscheen het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) Geloven in het publieke domein. Daarin wordt gesteld dat de overheid zich actief moet bemoeien met de manier waarop burgers zin geven aan hun leven. Diezelfde overheid zou bovendien levensbeschouwelijke en religieuze bijdragen aan het publieke debat moeten faciliteren en financieren. De meeste auteurs van het WRR-rapport, bijna allen belanghebbenden op de levensbeschouwelijke markt, delen de visie dat burgers die vanuit een religie of levensbeschouwing zin geven aan hun leven beter voor de democratie zijn dan mensen die dat niet doen. Niet-humanistische/niet-religieuze burgers worden door de raad gekenschetst als wantrouwend, vatbaar voor extreme visies en potentieel gevaarlijk in verslechterende economische omstandigheden. Bewijzen voor dit alles geeft de WRR niet. De raad verwijst slechts naar een mager onderzoekje van bureau Motivaction over zingevingstijlen in Nederland. De WRR is niet het enige overheidsadviesorgaan dat uitgaat van de onbewezen heilzaamheid van religie en de even onbewezen schadelijkheid van mensen die zich daar niet mee inlaten. Vorige week publiceerde de Onderwijsraad De verbindende schoolcultuur waarin het draait om de vraag: ‘Hoe op etnisch gemengde scholen een schoolcultuur tot stand kan komen die de verschillende etnische groepen verbindt, waarin alle leerlingen zich herkennen en waaraan leerlingen met verschillende etnische achtergronden een constructieve bijdrage kunnen leveren.’ Hoewel in de adviesvraag religie en levensbeschouwing nauwelijks genoemd werden, kiest de Onderwijsraad er toch voor het antwoord mede op dat terrein te zoeken. Zo wordt de minister geadviseerd de ontwikkeling te stimuleren van zogenoemde profielscholen waar ‘veel aandacht wordt besteed aan levensbeschouwing en godsdienst’ en ‘religie als bindmiddel centraal’ staat. Deze scholen zouden vergelijkbaar zijn met de zogeheten Landelijk Overleg Onderwijs en Topsport of LOOT-scholen die topsportende leerlingen ondersteunen. Religie als topsport. Je moet er maar opkomen. Wat moeten we ons bij het curriculum van zo’n profielschool voorstellen? Openbare scholen kunnen ‘aansluiten bij een actieve interpretatie van de eerbiediging van ieders levensbeschouwing en godsdienst’, terwijl confessionele scholen aandacht kunnen besteden aan ‘de confessie waaruit de school in het verleden is voortgekomen’ en aan ‘andere levensbeschouwingen en godsdiensten die op de school vandaag aanwezig zijn’. Behalve naar topsportscholen verwijst de Onderwijsraad naar scholen die thans overheidsgeld krijgen om zich op het gebied van kunst en cultuur te profileren. Is het de bedoeling van de Onderwijsraad dat leerlingen van de beoogde nieuwe profielscholen met de frequentie en intensiteit van topsporters tijdens een training, bezoeken brengen aan kerken, moskeeën, mormonen, Jehova’s en vrijmetselaars? Onderscheidt de beoogde profielschool zich van een cultuurschool omdat in plaats van het museum de moskee wordt bezocht, in plaats van het theater de Heilige Mis, in plaats van de kunstworkshop een buitenschoolse auralezer? Het rapport vermeldt dat leerlingen op de profielschool moeten leren dat er overeenkomsten bestaan tussen verschillende godsdiensten en dat ze dus veel gemeen hebben met leerlingen van een ander geloof. Bedoelt de onderwijsraad daarmee de overeenkomsten in de visie op de vrouw in de verschillende wereldgodsdiensten? De afkeuring van homoseksualiteit in zowel de Bijbel als de Koran? Die problematiek komt niet aan de orde. De Onderwijsraad gaat uit van een Disneyversie van religie: ondanks de verschillen die wij voorzichtig benoemen, lijken we uiteindelijk allemaal op elkaar. It’s a small world after all. Met deze ongeproblematiseerde benadering van religie en levensbeschouwing wordt voorbijgegaan aan het bestaan van radicale en ondemocratische stromingen binnen religies en de heikele kwesties die deze met zich meebrengen. De vergelijking met andere profielscholen gaat zonder meer mank. Religie en levensbeschouwing zijn van een heel andere orde dan sport of kunst. Met de laatste twee onderwerpen is de scheiding van kerk en staat bijvoorbeeld niet in het geding. Overtuigende argumenten voor de noodzaak van aparte profielscholen levensbeschouwing/religie worden in De verbindende schoolcultuur niet gegeven. Het is de raad zelfs niet gelukt om een enkel wetenschappelijk onderzoek te noemen dat zijn visie ondersteunt. Het blijft slechts bij de constatering dat kennis van religie en levensbeschouwing een verrijking kan zijn. Met dat laatste kan iedereen het wel ongeveer eens zijn. Maar kennis van alle Nederlandse vogelsoorten, traditionele macramépatronen of de ingrediënten van een 24-delige Indische rijsttafel kunnen een mensenleven ook verrijken. Dat betekent nog niet dat die kennis door de staat gestimuleerd, gesubsidieerd en gefaciliteerd moet worden. Overdracht van basale kennis over religie en levensbeschouwing vindt bij ongeveer 70 procent van de scholen geïntegreerd plaats in het curriculum. Dat is voldoende. Niets wijst er op dat een grotere nadruk op kennis van en ervaringen met religie en levensbeschouwing zodanig verrijkend werkt dat hierdoor, als door een wonder, de problemen op scholen met een etnisch gemengde leerlingenpopulatie worden opgelost. Het geloof in een dergelijke heilzaamheid van religie is het sterkst opkomende geloof in hedendaags Nederland. Terug naar Religie en ratio , Psychologie lijst , Psychologie overzicht , of naar site home . |