Belastingmoraal
|
11 feb.2005; rev. feb.2010 |
De regelgeving en uitvoeringspraktijk rond het verschijnsel van belastingen
behoren tot de belangrijkste sociaal-maatschappelijke indicatoren, en wel om
minstens tweede zeer goede redenen: de gegevens zijn uitstekend
kwantificeerbaar, en het gaat over de maatschappij als geheel.
Het eerste kwantificeerbare en onbetwistbare gegeven is dat van het algemene
niveau van directe belastingen. Welk percentage van zijn inkomen moet een
gemiddelde burger aan belasting betalen? En direct daaraan vast zit een
eventuele afhankelijkheid van dat percentage van de hoogte van het inkomen:
betaalt iedereen hetzelfde percentage of verandert (meestal: stijgt) het met de
hoogte van het inkomen.
Deze cijfers voor belasting over het inkomen moeten aangevuld worden met
eventuele indirecte belastingen, zoals de BTW, die geheven wordt over uitgaven.
Dit soort percentages is voor iedereen hetzelfde.
Het tweede essentiële soort gegeven, iets minder vast dat het eerste, is in
welke mate de burgers aan hun belastingverplichting voldoen. Bij de directe
belastingen is dit wat duidelijker, omdat de theoretische opbrengst, aan de hand
van het bruto nationale product, kan worden vergeleken met de werkelijke. Dat
geeft ook weer een percentage, wat dus een uitdrukking is de directe
belastingontduiking, of andersom: de betalingsgeneigdheid.
De indirecte belastingen zijn ook te ontduiken aan de aanbieders kant, door
verkopen of economische activiteiten in het algemeen gewoon niet op te geven.
Dit heet tezamen de "zwarte economie". Omdat deze economie zwart is, is de
omvang ervan moeilijker vast te stellen,maar aan de hand van schattingen andere
economische gegevens en combinaties ervan (de belastingdienst ging bijvoorbeeld
op een gegeven moment gewoon de inkoop van papieren zakjes bekijken om
patatverkopers te belasten; en dat kan je bijvoorbeeld ook doen in de opgaven
van de papierenzakjes fabrikant). De omvang van de zwarte economie ten opzichte
van de witte is natuurlijk ook weer een maat voor betalingsgeneigdheid.
De hoogte van de belastingen en de mate van ontduiking zijn natuurlijk ook
weer afhankelijk van elkaar. Naarmate de belasting hoger is kan je verwachten
dat er ook meer ontduiking komt. Dit is een derde soort gegeven, dat je kan
aanduiden met de term "belastingweerstand". De belastingweerstand kan je ook
uitdrukken in een getal, door de de belastingontduiking,zeg 20procent,te delen
door het belastingpercentage, zeg 30 procent. Wat in dit geval dus een weerstand
oplevert van 0,66. En er is nog een tweede gegeven: hoeveel de
belastingontduiking toeneemt met een gegeven verhouding van het
belastingpercentage - stel je verhoogt de belasting met 5 procenten en de
ontduiking neemt toe met 10 procent. Die levert een weerstand op van 2. De eerste
soort weerstand is de statische weerstand, de tweede is de dynamische- of
grensweerstand. Dat laatste getal geeft ook aan of belastingverhoging effectief is:
als de extra ontduiking groter is dan de extra opbrengst, dan heeft het duidelijk geen
zin om de belastingen te verhogen.
Het sociologische belang van deze cijfers is dat belastingen de moderne vorm
zijn van de taken die vroeger vervuld werden door liefdadigheid en bedeling. En
nog verder terug het ordinaire individuele bedelaarschap. Wat op zich weer
afstamt van nog primitiever gedrag, want in ieder geval onder mensapen is
bedelgedrag onmiskenbaar waarneembaar. Waaruit in alle gevallen ook onmiddellijk
volgt dat er een merkbaar deel van de groep tot geef-gedrag bereid is, anders
had de eigenschap van het bedelen zich niet ontwikkelt.
Waar het dus een gedachte zou kunnen zijn dat iedereen tegen alle belastingen
en alle belastingverhoging is (zonder belastingverhoging geen belastingen, want
we zijn echt begonnen met nul), kan dat dus niet het geval zijn: er zijn
aanzienlijke aantallen en groepen mensen vóór het betalen en verhogen van
belastingen. De bereidheid tot het betalen van belastingen is dus de
sociologische versie van de individuele neiging tot "delen", oftewel: sociaal
gedrag. En omgekeerd: de weigerachtigheid is hetzelfde als het "voor zichzelf
houden", oftewel: asociaal gedrag.
De algemeen neiging tot het betalen van belasting is datgene dat men
terugvindt in de gegevens van de statische en dynamische belastingweerstand.
Deze gegevens laten voor de betrokken maatschappij of cultuur de mate tot
bereidheid tot sociaal gedrag zien. Of als je het in nog wat algemener termen
wilt formuleren: de mate van beschaving => .
Voor alle duidelijkheid: dit niet samengevat worden in een simpel adagium van
de soort: hoe meer belasting er betaald wordt, hoe beter of beschaafder de
maatschappij. Een tweede doel van het heffen van belastingen is een vorm van
herverdeling van inkomen. En dus neemt de noodzaak tot herverdeling toe met de
mate van inkomensverschillen. Als iedereen zou verdienen waar hij recht op heeft
op grond van zijn maatschappelijke bijdrage, wat we hier meritocratie noemen
,
was er geen belasting nodig, behalve voor degenen die niet of slechts deels
kunnen werken. Dit is in Nederland slechts een deel van de belastingopbrengst.
Maar wat dus wel geldt is dat de mate van statische en dynamische
belastingweerstand een maat is voor het sociale klimaat en de verdere kwaliteit
van een beschaving. Dat is ten duidelijkste te zien door dit soort gegevens uit
te zetten naar regio - binnen Europa loopt het van noord naar zuid: hoe
noordelijker, hoe hoger de belastingen, hoe lager de belastingontduiking en de
zwarte economie, en andersom: hoe zuidelijker, hoe lager de belastingen, hoe
hoger de ontduiking, hoe groter de zwarte economie - tegelijkertijd is
overbekend: hoe noordelijker, hoe socialer de maatschappij
. En
voor de wereld als geheel geldt een overeenkomstig patroon
.
Tot nu toe hebben we de zaak van de belastingmoraal bekeken op de grootste
schaal. De cijfers op het niveau van landen (en culturen) zijn echter
gemiddeldes over diverse groepen met diverse belangen en diverse belastingmoraal
- de landelijke moraal is het het resultaat van de interacties tussen deze
groepen en hun belangen. Wil je van het niveau van constateringen naar dat van
verklaringen, dan komen deze interne processen in beeld.
Omdat belastingen gaat over de herverdeling van verkregen gelden, is het
eerst noodzakelijk een paar opmerkingen te maken over hoe geld wordt verkregen
(en wat het is), oftewel, over economie. Geld staat voor door arbeid of
anderszins geleverde bijdragen aan de maatschappij, en voor zover het daar niet
voor staat, staat het voor niets - is speculatie, windhandel,
tulpenbollenhandel, of hoe het in diverse tijden en omstandigheden genoemd is =>
. Afgekort: geld is arbeid of oplichting.
De mate waarin geld arbeid of oplichting is, hangt sterk af van de soort
bijdrage die de betrokkenen aan de maatschappij leveren: hoe concreter die
bijdrage, hoe meer geld gelijk is aan arbeid. Hoe abstracter die bijdrage, hoe
meer geld is aan oplichting. Wat je, om de zaak te simplificeren, kan opdelen in
drie maatschappelijke groepen: degenen die materiële of aanverwante zaken
bijdragen, degenen die die proces aansturen of anderszins van vrijgesteld zijn,
en degenen die de baas zijn over degene die aansturen => (basis economie).
Met deze indeling in de hand zou je denken ook meteen te kunnen zeggen hoe de
belastingmoraal verschilt over de maatschappelijke groepen: de meest productieve
hebben het meeste bezwaar, en de onduidelijk of niet-productieven het minste.
Wat hier zo neergeschreven is als een vorm van ironie, omdat iedereen weet dat
het precies andersom is.
Als je de zaak zo expliciet aan de orde stelt, zijn er natuurlijke de nodige
leden van de laatste twee groepen die in de verdediging gaan en stellen dat ze
zo veel belasting betalen, zeg over een inkomen van twee ton een totale
hoeveelheid van één ton - "Ik betaal een ton aan belasting en dat is veel en
veel te veel!"
De vergissing die hierin steekt is dat het inkomen van twee ton een vorm van
geld is,en dat geld bestaat uit twee dingen: arbeid/bijdrage en oplichting.
Gemiddeld genomen bedraagt bij het soort werk dat in onze maatschappij, een
niet-meritocratische maatschappij, leidt tot een inkomen van twee ton, de
component oplichting veel meer dan de component arbeid/bijdrage. Stel
bijvoorbeeld dat de component aan oplichting een ton bedraagt, en de hoeveelheid
bijdrage dus ook een ton. Bij betaling van een ton aan belasting, wordt er over
de maatschappelijke bijdrage dus netto nul euro belasting geheven - alleen de
ton aan oplichting wordt gecompenseerd.
== meritocratische maatschappij: geen belasting nodig (want iedereen krijgt
wat hem toekomt). Hoge belasting gevolg van niet-meritocratie (kapitalisme) en
poging tot correctie. Werkt niet vanwege morele aspecten: onderbetaalden voelen
zich miskent, overbetaalden voelen zich "koning". ==
De simpele behandeling splitst de groep in drie soorten: zij die wel belasting
willen betalen (de socialen), zij die wel belasting willen betalen maar het
huidige niveau te hoog vinden (de twijfelaars), en zij die geen belasting willen
betalen (de egoïsten).
De omvang van de verschillende groepen hangt in principe af van de hoogte van de
belasting. Maar voor belastingen tussen zeg 30% en 70% lijkt er weinig variatie,
en een ruwe schatting van hun omvang ligt volgens de redactie ergens in de buurt
van respectievelijk 25%, 50%, en 25%. Aangezien tussen 30% en 70% vrijwel alle
belastingen liggen, kunnen we voorlopig even van de genoemde groottes uitgaan.
Een praktische aanwijzing voor de genoemde getallen ligt in het feit dat in de
tijd dat in Amerika de belasting rond de 30% lag en in Europa, meer specifiek
Nederland, rond de 70% (voor de hoogste tarieven), de houding tegenover
belasting in de twee streken vrijwel dezelfde was.
De groep van socialen is hier verder niet van belang, daar heeft niemand last
van. De groep van de egoïsten is ook van minder belang, die zijn heel
moeilijk te verbeteren
. Waar het om gaat is de grote groep in het midden, omdat
ze grootste is en het meest te beïnvloeden.
De groep in het midden zegt geen bezwaar te hebben tegen belasting betalen, maar
alleen moeite te hebben met de hoogte ervan (een uitgebreid en doorberedeneerd
voorbeeld hier
). Maar deze uitspraak klopt niet met
de constatering dat de verdeling tussen sociale, twijfelaars, en asocialen over
een groot bereik van belastingheffing ongeveer gelijk is. Het betekent dat als
je belasting verlaagt van 70 naar 60%, er ongeveer twijfelaars zijn (en evenveel
socialen en asocialen maar dat is hier onbelangrijk). En als je de belasting
verlaagt van 60% naar 50%, er nog steeds evenveel twijfelaars zijn. Enzovoort
tot je in de buurt van de 30% komt, waarna de omvang van de groep begint te
slinken, tot aan het punt van 0% belasting
Aangezien de overwegingen in alle situaties hetzelfde zijn, lijkt het niet
waarschijnlijk dat de samenstelling van de groepen sterk wijzigt. Degenen van de
twijfelaars die zeggen dat ze belasting te hoog vinden, hebben het dus niet over
10% minder maar over tientallen procenten minder. En een deel van de groep stopt
pas met twijfelen, dat wil zeggen: klagen over de hoogte van de belasting, tot
de hoogte ervan tot vrijwel niets is geslonken. Die laatste groep behoort in
feite niet tot de twijfelaar, maar tot de asocialen
Waar we hier dus mee te maken hebben is met het fenomeen van het sociaal gewenst
praten of denken. In de psychologie en sociologie is dit een bekend fenomeen,
waarmee bij allerlei onderzoeken goed rekening gehouden moet worden – in de
praktijk blijken mensen heel wat minder sociaal te handelen dan ze zeggen, en
dus denken te zijn.
Toegepast op de groep twijfelaars over belastingheffing, lijkt een schatting van
fifty-fifty, ook weer afgaande op allerlei sociale uitingen, alleszins redelijk.
Dat betekent dat deze groep in feite asocialen zijn, maar dit met behulp van het
argument: op zich vind ik het niet erg, maar ik vind het wat teveel, proberen te
verbergen. Met de Griekse term voor verbergen, worden dat hier crypto-asocialen
genoemd.
De samenstelling van de verschillende groepen is zonder nader onderzoek
gemakkelijk te bepalen uit gewone conversaties, en de cliëntele
van de belastingadviseurs. De socialen bestaat voornamelijk uit de lagere
inkomens en de groepen in de sociale beroepen als onderwijs, zorg en dergelijke.
De groep van belasting-asocialen bestaat voornamelijk uit twee groepen: de
hogere inkomens en de kleine zelfstandigen; deze gevallen worden apart
behandeld. De groep van twijfelaars is diverser, maar met een nadruk op de
middeninkomens en ondersteunende beroepen.
De belastingmoraal varieert dus voornamelijk door de houding van de
tussengroep van twijfelaars. Omdat de belastingmoraal een van de belangrijke
factoren is die de onderlinge solidariteit en daarmee de kwaliteit van de
samenleving bepalen, is de belastingmoraal van de twijfelaars van groot belang
voor de samenleving. Een van de praktische illustraties hiervan is te vinden in
de Amerikaanse staat Californië: door referenda is
daar een dusdanig laag belasting-tarief afgedwongen, dat een groot aantal
fundamentele maatschappelijk voorzieningen in gevaar is gekomen. De oorzaak dat
in de Verenigde Staten de groep van twijfelaars voor het grootste deel uit
crypto-asocialen bestaat. De taak voor de Nederlandse en Europese samenlevingen
is om dit verschijnsel zo veel mogelijk uit te bannen.
Naar Houding top II
, Sociologie lijst
, Sociologie overzicht
, of site home
.
|