Gelijkheid en ongelijkheid |
13 jul.2003 |
Zijn mensen fundamenteel gelijk of ongelijk? Over deze vraag is al veel
gediscussieerd, en net als bij vrijwel alle andere vragen is het antwoord hier niet zwart-wit,
en net
als bij vrijwel alle andere vragen is het antwoord afhankelijk van de context
waarin ze
gesteld wordt.
Maar, ook net als in vrijwel andere alle kwesties, zijn er wel antwoorden te
geven die
de werkelijkheid goed benaderen. Het antwoord op de vraag of de mensen
fundamenteel gelijk of ongelijk zijn, luidt: voor iedere waarnemer van buiten zijn ze
grotendeels gelijk. Het simpelst wordt dat geïllustreerd door de problemen
die buitenstaanders hebben met het
onderscheiden van de individuen van een ander ras: al die ... lijken op elkaar; vul maar in:
Chinezen,
negers, blanken, enzovoort. En daar komt bij dat algemeen erkend wordt dat wat
hier
omschreven wordt als ras in feite over kleine verschillen gaat. Vanuit het
standpunt van
een echt ander ras, zeg van een andere planeet, moeten de mensen wel als twee
druppels
water op elkaar lijken.
De mensen zijn dus fundamenteel gelijk, fundamenteel hier betekenende dat dat
het eerste uitgangspunt is. Op dat fundamentele eerste uitgangspunt kunnen dan
natuurlijk nog allerlei nuances worden aangebracht, maar het blijft het
uitgangspunt. Komen we er met de nuances niet uit, dan vallen we terug op het
uitgangspunt. een voorbeeld zijn de behoeftes aan voedsel, onderdak, en
veiligheid, of de equivalenten hiervan in geld
. Die zijn voor ieder mens gelijk, en in dit maatschappelijk
opzicht behoren alle mensen fundamenteel gelijk te zijn.
Deze conclusie is bereikt door van buitenaf te kijken naar het verschijnsel mens
als
geheel. Als het een zwart-wit waarheid zou zijn, kon je een enkel mens nemen, en
de
mensheid in zijn volledigheid beschrijven door dit ene enkele exemplaar volledig
te
doorgronden. Het laatste is niet waar, omdat het eerste niet waar is. Mensen
zijn
grotendeels gelijk voor de externe waarnemer, omdat er een aantal fundamentele
overeenkomsten zijn. Maar bovenop die fundamentele overeenkomsten staat een
grote
hoeveelheid secundaire en hogere eigenschappen waarin de individuen kwantitatief
en
kwalitatief verschillen. Kwantitatief omdat de ene mens een bepaalde eigenschap
sterker
kan hebben dan de ander, en kwalitatief omdat die verschillen soms zo groot zijn
dat je
dat dat kan samenvatten als: wat de een heeft, heeft de ander niet.
Een van de betere gereedschappen om een glijdende schaal als boven in te schatten, is het bepalen
van de
eindpunten van de schaal. Wat betreft de gelijkheid hebben we één
eindpunt al gehad: dat van de externe gelijkheid. Het andere eindpunt is dat van
de
ultieme subtiele verschillen in eigenschappen van mensen. Dit is het rijk van de
individuele emoties, het waarderen van schoonheid en lelijkheid, liefde en haat,
en te veel andere zaken om maar te beginnen met opsommen. Het is volkomen duidelijk
dat
hier geen enkel mens gelijk is, en dat er wat dat betreft een fundamentele ongelijkheid bestaat
tussen alle
mensen.
Kortom: als in een politieke of sociale discussie de vraag naar de gelijkheid van mensen
opduikt, is de eerste stap om te bepalen op welk niveau de discussie zich afspeelt:
dat van
fundamentele niveaus als huisvesting of voedsel, of van detailniveaus als
religie of
persoonlijke smaak. Afhankelijk van dat antwoord verschilt de uitkomst van de vraag naar
de gelijkheid.
Het voorgaande lijkt een vanzelfsprekendheid. In de praktijk is dit verre van
het geval.
De gebruikelijke gang van zaken is dat mensen een standpunt innemen op grond van
algemene, meer abstracte politieke of filosofische overwegingen: "Ik ben links,
dus ik
denk dat alle mensen gelijk zijn", "Ik ben rechts, dus ik vindt dat alle mensen
ongelijk
zijn". Meestal worden deze meningen niet zo expliciet uitgesproken, maar de
combinatie
van overige meningen komt neer op deze conclusie. Linkse mensen zijn er lang van
uitgegaan dat misdadigers goede mensen zijn die misleid zijn, en vinden nog
steeds dat
iedereen dezelfde opleiding moet krijgen - rechtse mensen vinden dat de degenen
die
toevalligerwijs meer capaciteiten mee hebben gekregen van minder bedeelden
gebruik en
misbruik mogen maken.
Hoe kan het nu beter? De eindpunten zijn duidelijk: gelijkheid voor alle
fundamentele
zaken, en ongelijkheid voor al het persoonlijke. Maar wat is nu fundamenteel, en
wat is
persoonlijk? Natuurlijk zal hierover ook discussie ontstaan, en moeten er
misschien
voorlopige keuzes gemaakt worden. Die keuzes worden vergemakkelijkt door het in
zichzelf
besloten feit dat politieke en maatschappelijke discussies meestal gaan over
gemeenschappelijke zaken. En hoe gemeenschappelijker, hoe fundamenteler:
iedereen kan
zonder een piano, maar niemand kan zonder voedsel. En hoe gemeenschappelijker,
hoe
belangrijker - de uitkomst lijkt natuurlijk sterk op de bekende behoeftepiramide
van Maslow
(Wikipedia).
Men kan er voor de belangrijke maatschappelijke discussies bij twijfel dus
gevoegelijk van
uitgaan dat het een kwestie van gelijkheid betreft. En als meest verstrekkende
toepassing: het is waanzin om salariëring te
baseren op de smaak of voorkeur van een-of-ander individu, de toevallige baas - daar moeten voor
iedereen
geldige regels voor opgesteld worden.
Naar Competitie en
samenwerking
, Sociologie lijst
, Sociologie overzicht
, of site home
.
|