Houding top V, netwerken: de behoudzucht

Een van de meest op de voorgrond tredende kenmerken van een langer bestaand gesloten netwerk is dat van behoudzucht. Ook in dit opzicht is Engeland het klassieke voorbeeld, maar in Nederland zijn er overeenkomstige periodes geweest. Het patroon is dat een periode van groei en/of bloei vaak opgevolgd wordt door een periode van stagnatie, veroorzaakt door de geslotenheid van de top aan de macht gekomen in de periode ervoor. Onder een analyse met betrekking tot onze huidige situatie:


De Volkskrant, 24-06-2006, door Jaap van Duijn, voormalig chief investment officer van Robeco en oud-hoogleraar economie.

Nieuwe regenten moeten zich meer bekommeren om de samenleving

Tussentitel: Wie rijk geworden is, heeft veel te verliezen

De Nederlandse elite leeft in een nieuwe pruikentijd, dat leidt tot een behoudzuchtig land waarin nog maar weinig wordt ondernomen, waarschuwt Jaap van Duijn.

Het opvallendste kenmerk van de top 200 van invloedrijkste Nederlanders van de Volkskrant is dat ze zo weinig invloed hebben. Invloed hebben in het Nederland van 2006 betekent wat mij betreft: de uitkomst beïnvloeden van de discussies over de toekomst van de AOW, de arbeidsmarktparticipatie van allochtone Nederlanders, de ruimtelijke inrichting van een overvol Nederland, de kwaliteit van het openbaar vervoer, de kosten van de zorg. Kortom, kwesties die er voor Nederland en de Nederlanders toe doen.
Het gros van de vele mannen en de paar vrouwen van de top 200 doet niet mee aan die discussies en een aantal van hen wenst er ook niet aan mee te doen. Zo verklaarde een van hen tegenover het Financieele Dagblad (16 mei 2006): ‘In juni sluit ik dit kantoor. Het eerste wat ik doe is het opzeggen van het Financieele Dagblad. Ik wil er niets meer mee te maken hebben. Het is mijn wereld niet meer.’ Aan het woord was ‘supercommissaris’ Aad Jacobs, nummer 3 op de lijst van invloedrijkste Nederlanders.
    De top 200 is tot stand gekomen door middel van een netwerkanalyse. Wat dus in kaart is gebracht, is het old boys network. A ziet B bij ING, en B zit weer met C in de Raad van Toezicht van het Concertgebouw, waar ze D ontmoeten, die toevallig net op zoek is naar een geschikte commissaris. De leden van deze netwerken zijn tamelijk conventioneel denkende mensen. Mannen of vrouwen met sterk afwijkende opvattingen vind je er niet onder, want die worden niet gevraagd. Een outsider als Pim Fortuyn zou het nooit tot de top 200 hebben gebracht, maar hij had in zijn eentje wel meer invloed dan de 200 bij elkaar.
    Dat het zo werkt met de netwerken, is niet erg. Het gebeurt internationaal, het gebeurt op plaatselijk niveau, het gebeurt nu en het gebeurde vroeger. Overal waar besturen of raden via coöptatie worden samengesteld, zoeken mensen in de kring van bekenden naar aanvulling.
    Dat er dus een bestuurlijke elite is, is niet bijzonder. In 1968 hadden we de 200 van Mertens en nu hebben we de 200 van de Volkskrant. De vraag is nu: hoe is het gesteld met déze lichting? Zoals Amerikaanse honkbalfans de verschillende New York Yankees-teams door de geschiedenis heen vergelijken, en er geen team is dat kan tippen aan de Yankees van 1927, zo kunnen ook de generaties bestuurlijke elites worden vergeleken. Is de kwaliteit van de lichting 2006 beter dan die van de lichting 1968? Of van de wederopbouwlichting uit de jaren vijftig? Hoeveel richting geven ze aan denken en doen in Nederland? Zijn ze eigenlijk wel betrokken bij de maatschappij? Zijn het niet meer, in de woorden die deze krant (10 juni) ook gebruikte, de ‘regenten van de nieuwe pruikentijd’: behoudend, teruggetrokken, de eigen (financiële) belangen nastrevend, en de maatschappij de maatschappij latend?
    Naar mijn opvatting vertoont onze tijd vele overeenkomsten met de periode die na de Gouden Eeuw volgde, en die afhankelijk van het geschiedenisboek dat men raadpleegt, als de eeuw van verval, de zilveren eeuw, de regententijd of de pruikentijd wordt aangeduid. Wij hebben in de tweede helft van de 20ste eeuw onze eigen ‘gouden eeuw’ beleefd – een periode waarin de materiële welvaart meer toenam dan in de 300 jaar daarvoor. Bij onze gouden eeuw valt de echte zelfs in het niet. Om dit met getallen te duiden: tussen 1600 en 1672, de echte Gouden Eeuw dus, steeg het inkomen per hoofd in Nederland met ongeveer 60%. Laat het in het rijke gewest Holland verdubbeld zijn. Tussen 1950 en 2005 is het inkomen per hoofd hier echter met 260% gestegen! Tegenover een verdubbeling in meer dan 70 jaar staat dus een stijging met een factor 3,6 in 55 jaar.
    Als de welvaartssprong van de 17de eeuw allerlei reacties teweegbracht, met als gevolg economische stagnatie, zou men dan na de welvaartsexplosie van de 20ste eeuw niet iets dergelijks moeten verwachten? Ik zou denken van wel.
    Er blijken bij nadere bestudering inderdaad veel overeenkomsten te zijn tussen de 18de eeuw en het huidige tijdsgewricht. Ik noem de twaalf die mijns inziens de belangrijkste zijn:

Behoudzucht na een periode van sterke groei
Na een welvaartsexplosie wordt het belangrijker om de verworven welvaart vast te houden dan om risicovolle veranderingen na te streven, die misschien tot meer welvaart zullen leiden. De maatschappij wordt behoudender.

Concurrentie uit lagelonenlanden
Zowel toen als nu gingen arbeidsplaatsen verloren door concurrentie uit lagelonenlanden. De dreiging kwam in beide gevallen uit het Oosten: toen Duitsland, nu Oost-Europa en Oost-Azië.

Arbeidsmarktinflexibiliteit
In de 18de eeuw bleek het vrijwel onmogelijk de lonen te verlagen. Het gevolg was een fenomeen dat we ook nu zien: hoge werkloosheid in combinatie met starheid om de lonen daadwerkelijk te verlagen.

Gastarbeiders doen het vuile werk
Net als nu, waren ook in de 18de eeuw Nederlanders niet of nauwelijks te porren voor zwaar of onaangenaam werk , zoals weven en turfsteken. Ondanks de hoge werkloosheid moesten daarvoor seizoenarbeiders uit Munsterland en Westfalen worden aangetrokken. Zij waren de 18de-eeuwse voorlopers van de Poolse aspergesteker.

Geringe arbeidsmarktparticipatie
Na de Gouden Eeuw trok de bovenlaag van de maatschappij zich terug uit het economisch proces. Men vestigde zich in de buitenplaatsen nabij de grote steden en leefde van het vermogen of van ambten, waarvan de inkomens gegarandeerd waren. De mogelijkheden van vervroegd uittreden zijn in onze tijd niet langer alleen voorbehouden aan de elite. De buitenplaatsen van toen zijn nu de tweede huizen in Frankrijk, Spanje en Italië.

Emigratie
Ondernemende jonge Nederlanders trokken in de 18de eeuw naar landen met betere economische vooruitzichten. Dat gebeurt nu weer.

Gebrek aan ondernemerschap
De ondernemers van de Gouden Eeuw werden de regenten van de 18de eeuw. In onze tijd zijn de ondernemers van de wederopbouwgeneratie vervangen door managers. Net als de regenten zijn de managers meer gericht op procesbeheersing dan op ondernemen en vernieuwen. ‘Control’ heeft de plaats ingenomen van ondernemerschap.

Regulering die vernieuwing in de weg staat
De arbeids- en productmarkten van de 18de eeuw waren streng gereguleerd. Die regulering had als oorspronkelijk doel kwaliteitsbewaking. Maar uiteindelijk belemmerden de vele regels efficiencyverbetering en vernieuwing. Voor wat betreft de vele eisen die gesteld worden aan producten en aan arbeidsomstandigheden wijkt onze tijd weinig af van de 18de eeuw. In beide gevallen is het resultaat verstarring.

Risicoaversie
Wie rijk geworden is heeft veel te verliezen. Zowel de 18de eeuw als de huidige periode kenmerken zich door een sterke mate van risicoaversie. In de 18de eeuw belegden rijke particulieren hun vermogens vooral in laagrentende obligaties. Nu zien we, na de beursval van 2000-2003, bij pensioenfondsen – overigens op instigatie van de toezichthouder – ook weer een beweging richting vastrentende waarden, nota bene op een moment dat de kapitaalmarktrente zich nabij een historisch laagtepunt bevindt.

Export van kapitaal
Omdat er binnenlands onvoldoende aanwendingsmogelijkheden voor risicodragend vermogen waren, werd in de 18de eeuw in toenemende mate in het buitenland belegd. Zoals met Nederlands kapitaal nu de ‘emerging markets’ worden gefinancierd, zo werd in de 18de eeuw de ‘emerging market’ van toen, Groot-Brittannië, aan kapitaal geholpen. Met Hollands geld werd de Industriële Revolutie gefinancierd.

Toenemende inkomensongelijkheid
Naarmate het economisch verval van de Republiek langer aanhield, werd de sociale cohesie minder, brokkelde de solidariteit tussen de verschillende klassen af en liepen de inkomensverschillen op. De toplaag van regenten bekommerde zich uitsluitend nog om de eigen baantjes en de eigen inkomens, die ver uit de pas liepen met wat de burgerij kon verdienen. Een dergelijke ontwikkeling zien we ook bij de elite van nu. Ook zij wenden zich van de rest van de maatschappij af. Hun exorbitante inkomensstijgingen, waarover in eigen kring wordt beslist, staan in schril contrast tot de reële inkomensdalingen, waar gewone werknemers in de afgelopen vier jaar mee zijn geconfronteerd.

Verschuiving van industrie naar financiële dienstverlening
Terwijl hele onderdelen van de Nederlandse industrie (met de textiel als de voornaamste) na de Gouden Eeuw wegkwijnden, was er één sector die groeide: de financiële dienstverlening. Hetzelfde zien we nu weer. Delen van de industrie (waaronder wederom de textiel- en kledingindustrie) krimpen in absolute zin, en de werkgelegenheid in de industrie in zijn geheel is sinds 2000 meer gedaald dan in welke naoorlogse periode ook. Maar de financiële dienstverlening is een echte groeisector. De lonen zijn er hoger dan in enig andere bedrijfstak. Financiële dienstverlening als groeisector past bij een renteniersnatie.

Zijn de 200 old boys & girls van nu als de regenten van toen? Andere tijden, andere gewoonten, maar omdat de leden van al die raden, netwerken en eetclubjes per definitie de heersende opinies vertegenwoordigen, kunnen we niet anders dan vaststellen dat zij representatief zijn voor wat Nederland geworden is: een welvarend, maar risicomijdend, behoudzuchtig land, waarin wel veel ‘beheerst’ wordt (onder andere door de Raden van Toezicht waarin de leden van de top 200 zo rijk vertegenwoordigd zijn), maar nog maar weinig ondernomen wordt.
    Dat laatste is ook de belangrijkste conclusie van de onlangs verschenen studie van het Centraal Bureau voor de Statistiek, ‘Het Nederlandse ondernemingsklimaat in cijfers’, geschreven in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken: ‘weinig ondernemers en weinig innovatie’.
    Hoewel ik meen dat de invloed van de top 200 helemaal niet zo groot is, gaat het netwerk uitgerekend wel over een ontwikkeling, die maatschappelijk voor grote ergernis en verontwaardiging zorgt: de al jaren aanhoudende exorbitante inkomensstijgingen aan de top, die de Nederlandse elite de facto zichzelf heeft toegekend. We moeten inderdaad teruggaan tot de pruikentijd om een tijdvak te vinden waarin de inkomensontwikkelingen binnen de Nederlandse samenleving zo uiteen zijn gaan lopen als in de laatste tien jaar het geval is geweest. Het ‘samen de schouders eronder’ van de naoorlogse wederopbouwperiode is vervangen door het ‘ieder voor zich’ van onze tijd.
    Met een samenleving die naar dit motto handelt, kan het niet goed aflopen. Dat deed het in de 18de eeuw ook niet. Meer besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid en meer interesse in sociale cohesie zou deze lichting van de top 200 niet misstaan.

Tussenstuk:
De top 200 van de Volkskrant
De Nederlandse bestuurlijke elite is een keurig, bedaagd en nogal eenzijdig samengesteld gezelschap. Dat leerde het onderzoek van de Erasmus Universiteit en de Volkskrant naar de invloedrijkste personen. De top 200, aangevoerd door no. 1 Elco Brinkman, is een politiek verkaveld netwerk dat zich goed op zijn gemak voelt in het polderlandschap. Maar hun neiging om de weg van de minste weerstand te kiezen, leidt gemakkelijk tot stagnatie, waarschuwt econoom Jaap van Duijn. Hij betwijfelt of het old boys network werkelijk informele macht uitoefent. Maar de parallellen met de 18de eeuw vindt hij frappant en zorgwekkend. Een nieuwe pruikentijd dient zich aan. Het motto ‘samen de schouders eronder’ is vervangen door ‘ieder voor zich’. De ‘200 van de Volkskrant’ moeten hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen.


Terug Naar Houding top I ,  Houding top V ,  Sociologie lijst , Sociologie overzicht  , of naar site home .
 

[an error occurred while processing this directive]