Bronnen bij Klassenstrijd: ontslagbescherming

Ontlslagbeschemring is een zaak van de sociale maatschappij. De rabiate neoliberalen van de economie-redactie van de Volkskrant zijn er dus rabiaat tegen. Wat ze inpakken in mooie kreten als "Geen ontslagbescherming maar baanbescherming" (de Volkskrant, 30-01-2007, door Frank van Alphen):
  Alternatief voor ontslagbescherming is nog vaag
 
Analyse | De vakbonden staan pal voor de ontslagbescherming voor oudere werknemers. Een achterhoedegevecht of zijn ouderen echt het haasje als de ontslagvergoeding sneuvelt?


De ontslagbescherming kan bij het oud vuil. Deze bescherming biedt geen werkelijke bescherming. Immers, als een werkgever van een werknemer af wil, dan lukt het op den duur toch wel.
    En – ernstiger, volgens velen – het huidige ontslagregime werkt verstikkend op de flexibiliteit van de arbeidsmarkt voor oudere werknemers. Hoe ouder de werknemer, hoe minder beweeglijk hij wordt op de arbeidsmarkt. Logisch, want hij verspeelt zijn opgebouwde ontslagbonus als hij op latere leeftijd overstapt naar een andere baan.
    Dit stelt de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringbeleid (WRR) in het rapport Investeren in werkzekerheid dat vandaag verschijnt. Het rapport is een ongevraagd advies aan het toekomstige kabinet over de hervorming van de arbeidsmarkt.
    Het ontslagrecht is een van de weinige onderwerpen waarover de direct betrokkenen – de werkgevers en de vakbonden – het niet eens kunnen worden. In de Sociaal-Economische Raad (SER) is het een hoofdpijndossier geworden.
    De WRR ziet de afschaffing van de ontslagvergoeding niet als kostenbesparing voor bedrijven. Het uitgespaarde geld moet worden ingezet om werknemers voor te bereiden op een nieuwe baan. Vergeet je oude baan, denk aan je volgende baan, is de optimistische boodschap van het adviesorgaan.
    De WRR schaart zich in het aanzwellend koor van lieden die vinden dat de Nederlandse ontslagbescherming niet meer van deze tijd is.
    De ondernemersorganisatie VNO-NCW verkondigt het al jaren: werknemers ontslaan is in Nederland duur en ingewikkeld (zie inzet). Aan de linkerzijde van het politieke spectrum is ook GroenLinks overstag. De partij ziet het verminderen van de ontslagbescherming als de manier om de zogeheten outsiders (vrouwen, flexwerkers, allochtonen en lager opgeleiden) de arbeidsmarkt op te trekken.
    Onlangs liet het ministerie van Financiën de Franse arbeidsmarkteconoom Gilles Saint-Paul overkomen die iets soortgelijks beweerde. ‘Hoe kun je iets beschermen dat helemaal niet jouw is? Banen zijn niet van werknemers, maar van bedrijven.’
    Zodra de ontslagvergoeding onder vuur ligt, komen FNV, CNV en MHP in het geweer. Handen af van die bescherming, is de standaardreactie van de bonden. Het is de enige bescherming die oudere werknemers hebben. Zodra die wordt geschrapt, zullen bedrijven massaal ouderen dumpen. Dan ontstaat een nieuwe groep outsiders volgens de bonden: werkloze ouderen waarvan bekend is dat hun kansen op de arbeidsmarkt nihil zijn.
    De bonden zien, net als de WRR dat het onvermijdelijk is dat baanzekerheid moet plaatsmaken voor werkzekerheid. Dat betekent dat werkgevers, werknemers en overheid serieus werk moeten maken van het inzetbaar en weerbaar maken van werknemers.
    Dit is allerminst een nieuwe constatering. Toch is juist op dit punt in de praktijk nauwelijks vooruitgang geboekt.
    Er zijn weinig werkgevers te vinden die werknemers die ze kwijt willen, echt helpen bij het vinden van een andere baan. De WRR kent wel een paar voorbeelden bij KPN en ABN Amro.
    Niet toevallig zijn die fraaie voorbeelden te vinden bij grote bedrijven. Hoe het bij het midden- en kleinbedrijf moet worden geregeld, is niet duidelijk. Termen als branche-overschrijdende projecten en regionale arbeidsmarkt kunnen niet verhullen dat de administrateur die zijn baan bij een groothandel kwijtraakt, weinig kan verwachten van zijn baas.
    Hier hebben de bonden een punt. Zolang voor een grote groep werknemers baanzekerheid een begrip is met maar weinig betekenis, zal de vakbeweging de bestaande ontslagbescherming niet loslaten.

Tussenstuk:
Dienstjaren zijn een kostbaar bezit
■  Dit jaar worden circa honderdduizend werknemers ontslagen. De helft via het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI). De andere helft van de werkgevers stapt naar de kantonrechter.
■  De CWI-route is goedkoper omdat de werkgever geen ontslagvergoeding hoeft te geven. Deze route is minder snel dan de gang naar de rechter.
■  Bij de kantonrechter wordt bij bepaling van de hoogte van de ontslagvergoeding de kantonrechtersformule gehanteerd. Die komt grofweg neer op een maandloon per dienstjaar. De dienstjaren tussen de 40 en 50 zijn goed voor 1,5 maandsalaris per jaar. Boven de 50 telt elk gewerkt jaar dubbel.
■  Voorbeeld: bij een werknemer van 52 jaar met 17 dienstjaren geldt: aantal dienstjaren = (5x1) + ( 10x1,5) + (2x2) = 24. Deze werknemer krijgt bij ontslag twee jaarsalarissen mee.
■  De kantonrechtersformule geldt niet alleen voor individuen die via de rechter worden ontslagen. De formule is ook leidraad voor sociale plannen die worden afgesproken bij reorganisaties.

Een tegegeluid (de Volkskrant, 02-03-2007, van verslaggever Frank van Alphen):
  Hoogleraar Erik de Gier waarschuwt voor de risico's van de overgang van de verzorgingsstaat naar de participatiemaatschappij

‘De traditionele werknemer krijgt het zwaarder’

Hoogleraar arbeidsmarktbeleid Erik de Gier voorziet moeilijke tijden voor traditionele werknemers. Ze zijn onvoldoende voorbereid op de flexibilisering van de arbeidsmarkt.


De socioloog Erik de Gier is donderdag geïnaugureerd als hoogleraar arbeidsmarktbeleid aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In zijn rede waarschuwde hij voor de risico’s van de overgang van de verzorgingsstaat naar wat ‘de participatiemaatschappij’ wordt genoemd.
    ‘Grote groepen, zoals lager opgeleiden en traditionele kostwinners, zullen hun zekerheden zien afkalven. Ze zullen zich meer moeten inspannen om bij te blijven op de arbeidsmarkt. Probleem is dat ze vaak de vereiste vaardigheden niet hebben’, aldus De Gier.
    Onder druk van vergrijzing, individualisering en immigratie heeft de verzorgingsstaat zijn langste tijd gehad. Allerlei adviesorganen voor de regering, zoals de Sociaal-Economische Raad, het Centraal Planbureau en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, voorzien een maatschappij waarin de werknemer meer eigen verantwoordelijkheid krijgt voor zijn loopbaan.
    De werknemer van de nabije toekomst moet zijn weerbaarheid vergroten, hij moet zich voorbereiden op meer baanwisselingen en kan alleen in noodgevallen terugvallen op sociale voorzieningen. In de participatiemaatschappij ligt de nadruk op betaalde arbeid, werken naar vermogen en productiviteit.
    ‘De versoepeling van de ontslagbescherming is onafwendbaar bij deze overgang’, zegt De Gier. ‘De verhouding tussen werknemer en werkgever wordt nu eenmaal losser. Minder ontslagbescherming hoort bij een flexibeler arbeidsmarkt. De arbeidsmobiliteit zal verder toenemen.’

Welke groepen hebben moeite met de overgang naar een ander type arbeidsmarkt?
‘Werknemers in meer traditionele sectoren, zoals de industrie, zullen het zwaarder krijgen. Zij missen vaak de vaardigheden om makkelijk over te stappen naar een andere baan of een andere sector. Voor langdurig werklozen die nu al ver verwijderd zijn van de arbeidsmarkt wordt het helemaal moeilijk. Zij hebben vaak geen of een gebrekkig opleiding. Ze zullen meer in de wind komen te staan.’

Zijn er ook werknemers die profiteren van de overgang naar een flexibele arbeidsmarkt?
‘De zogeheten creatieve klasse – denk aan werknemers in de media en de ict – hecht veel minder aan vaste contracten. Het zijn vaak jonge werknemers met een goede opleiding. Zij vinden het vaker wisselen van baan juist prettig. In die sectoren zie je hoe die maatschappij eruit gaat zien. Er is bijvoorbeeld een toename van het aantal soorten arbeidscontracten, en velen verhuren zich als zelfstandigen.’

Hoe valt te voorkomen dat traditionele groepen het niet redden op de arbeidsmarkt nieuwe stijl?
‘Het is de uitdaging voor de politiek, werkgevers en vakbonden de traditionele werknemer en langdurig werkloze niet kwijt te raken bij de overgang naar een andere type samenleving. Werkgevers zullen hun werknemers ook helpen bij het aanleren van vaardigheden die niet direct betrekking hebben op het werk. Dat kun je afdwingen door werkgevers die meer werkloosheid genereren meer te laten betalen aan de WW.
    ‘Verder moet meer verantwoordelijkheid voor arbeidsmarktbeleid worden overgedragen naar gemeenten. Veel van deze problemen concentreren zich immers in de stedelijke gebieden. Grote steden kunnen hun arbeidsmarktbeleid koppelen aan welzijns-, cultuur- en veiligheidsbeleid. Ze moeten gesubsidieerde brugbanen creëren om uitsluiting te voorkomen. Die banen moeten een brug slaan tussen werkloosheid en de arbeidsmarkt.’

Dat doet denken aan gesubsidieerde stadswachten. Zijn dat soort banen dat wel een duurzame oplossing?
‘Je moet optimistisch blijven. We zullen op zoek gaan naar best practices, geslaagde praktijken. Zo kunnen steden veel van elkaar leren. Verder verwacht ik veel van meer differentiatie, meer onderscheid, op de arbeidsmarkt. Aan de onderkant van de arbeidsmarkt is meer bescherming nodig dan aan de bovenkant.’

Welke rol kan een hoogleraar arbeidsmarktbeleid hierin spelen?
‘De laatste jaren hebben economen het debat over het sociaal-economisch beleid gedomineerd. Sociologen kunnen daar zinvolle zaken aan toevoegen, omdat ze anders kijken naar de wereld. Ze letten op de langetermijneffecten voor bepaalde groepen. Daar moet je rekening mee houden als je wilt dat de overgang naar de participatiemaatschappij efficiënt, effectief en rechtvaardig zal zijn. We willen niet alleen onderzoeken, maar ook adviseren.’

Tussenstuk:
Erik de Gier
1948 geboren
1987 promoveert aan de UvA op sociale zekerheid
2005 directeur ITS, het sociaal-wetenschappelijk instituut van de Radboud Universiteit

Uit de mond van de deskundige zelve (de Volkskrant, 12-06-2007, door Erik de Gier)
  Werkende arme gruwt van soepeler ontslagrecht

Het ontslagrecht is het pijnpunt van de naderende participatietop. Vakbonden, werkgevers en politiek worden het maar niet eens over het al dan niet versoepelen van de mogelijkheid werknemers te ontslaan. Het onderwerp lijkt de lakmoesproef te zijn geworden voor de richting van het arbeidsmarktbeleid. Des te spijtiger dat alleen de economische vraag onderwerp van gesprek is. Is het ontslagrecht zo star dat het participatie en toetreding tot de arbeidsmarkt verhindert? Dat antwoord is minder relevant dan het antwoord op de vraag naar de sociale gevolgen van eventuele versoepeling van het ontslagrecht.
    Der Spiegel meldde onlangs het ontstaan van een nieuwe onderklasse in Duitsland. Dat zijn geen langdurig werklozen, maar zeven miljoen opgeleide industriearbeiders. Deze groep zag zijn netto besteedbare inkomen de afgelopen jaren dalen. Tegelijkertijd zag deze groep, lang de ruggengraat van de Duitse maatschappij, de salarissen van hun bazen fors stijgen. Bovendien is hun werkgelegenheid steeds vaker verplaatst naar India en China. Deze ontwikkeling vindt in alle westerse industrielanden plaats.
    Er ontstaat een nieuw, gefrustreerd subproletariaat van working poor. Ze werken in de industrie, maar ook in de dienstverlening. Mensen die ‘insider’ lijken, want in het bezit van een vaste baan en beschermd door het ontslagrecht, maar die zich steeds meer ‘outsider’ voelen. In Nederland gaat het om een grote groep mensen. Hun sentiment kan niet genoeg onderkend worden, zeker gelet op de Fortuynrevolte vijf jaar geleden.
    In het publieke debat bestaat het op zijn minst onvolledige beeld dat de generatie van veertigers en vijftigers, de insiders, de arbeidsmarkt verstopt omdat onvoldoende flexibel is. Dat beeld voedt de discussie over het ontslagrecht. De overgang van verzorgingsstaat naar participatiemaatschappij zou betekenen dat we overstappen van baan- naar werkzekerheid. Dat idee hebben veel ‘insiders’ niet, en daar hebben ze nu gelijk in. De outsiders zouden jonge, goed opgeleide mensen zijn die moeilijk werkzekerheid bereiken. Werkelijk? Ik erken de problemen van tijdelijke contracten, maar veel twijfel over hun toekomst hoeven ze niet te hebben.
    Wel helpt versoepeling van het ontslagrecht de echte outsiders, langdurig werklozen en allochtonen, niet. Reïntegratie en scholing wel. Versoepeling van het ontslagrecht sterkt de working poor in hun idee dat zij de nieuwe outsiders zijn. Laat deze problematiek niet het stiefkindje worden bij het debat over de toekomst van de arbeidsmarkt.

Erik de Gier  is hoogleraar comparatief arbeidsmarktbeleid aan de Radboud Universiteit. Dit artikel is een bewerking van een bijdrage aan een debat in LUX in Nijmegen.

De GroenLinkse visie (de Volkskrant, 13-06-2007, column door Eveline Tonkens)
  Gegijzeld door sociale partners

Wat is dat toch voor rare neiging van veel politici om het primaat van de politiek van tafel te vegen als het over de arbeidsmarkt gaat? De PvdA wil zich alleen achter een voorstel voor de participatietop scharen als de werkgevers en de werknemers het eens zijn. Hoezo gaan de werkgevers en werknemers daar over? We hebben die lui toch niet gekozen? Hoe is mogelijk dat die zelf benoemde machthebbers het politieke debat over werkgelegenheidsbeleid gijzelen en zo de participatietop blokkeren? Laten ze hun plaats kennen, net als andere clubs in Nederland die wel polderende invloed hebben, maar geen gijzelingsmacht.
    Is die gijzelingsmacht ook de reden dat de discussie over de arbeidsmarkt zo verstard is en vooral over details gaat? Moeten we daarom al blij zijn als de PvdA voorstelt de ontslagvergoeding in de (semi-)publieke sector te beperken tot 90.000 euro? Dat had toch allang geregeld moeten zijn? Natuurlijk moeten werkgevers in scholing investeren, zoals het CDA betoogt! Scholing had al lang een dagelijkse gewoonte van werkgevers en werknemers moeten zijn.
    Intussen blijven diezelfde werkgevers en werknemers decennialang aan de macht. Zo veel aaneengesloten regeringsmacht is een schande voor de democratie. Zelfs een dictator is doorgaans korter aan het roer. Als deze schaduwministers hun macht willen behouden, moeten wij burgers ze ten minste kunnen kiezen. Bij zo veel politieke macht hoort fatsoenlijke tegenmacht. Hopelijk stemmen we ze dan even weg. Een tijdje in de oppositie werkt doorgaans louterend.
    Laat in hun plaats een paar frisse lieden naar de arbeidsmarkt kijken. Wat zijn de echte problemen? Niet het ontslagrecht op zich, maar het hele systeem eromheen. Ten eerste de toenemende waterscheiding tussen vaste en tijdelijke krachten en de groei van de laatste categorie. Massa’s werknemers in de zorg en het onderwijs – vooral de jongeren, tijdelijke krachten en laatst binnengekomen – zijn of worden dit jaar ontslagen en op verslechterde contracten weer aangenomen, voor hetzelfde werk, maar bij andere werkgevers en dus met onnodige pensioenbreuken en verloren rechten op bijvoorbeeld ouderschapsverlof.
    Stop die loze onzekerheid en het zinloos gesleep met werknemers, cursisten en patiënten.
    Stel alle pensioenfondsen open voor iedereen, zodat ook flexibele werknemers een fatsoenlijk pensioen kunnen opbouwen.
    Ook de lage arbeidsparticipatie en arbeidskansen van oudere werknemers is een groot probleem. Boven de 55 werkt een kwart van de beroepsbevolking. Oorzaak is een combinatie van discriminatie, te hoge lonen in verhouding tot de arbeidsproductiviteit, dure ontslag- en prepensioenregelingen en te lage (pre)pensioenleeftijden. Met dat totaalpakket verlenen we steun aan het zinledig thuiszitten, terwijl we werkzoekenden gigantisch in de steek laten. Vooral lager opgeleide 50-plussers die de moed hebben te solliciteren, worden nu beloond met een bombardement aan afwijzingen.
    Als werkgevers en werknemers een paar jaar in de oppositie nadenken over hun verlammend conservatisme, kan de vers gekozen ploeg deze voorstellen uitwerken. Een: weg met de flexwet, die tijdelijke werknemers maar in de weg zit. Bedoeld om te beschermen, jaagt hij slechts talloze mensen na drie jaar de WW in, omdat de werkgever ze niet voor vast wil of kan aannemen. Laat langere tijdelijke contracten gewoon toe, te beginnen bij de hoge inkomens. Geef alle hoge inkomens een tijdelijk contract van vijf jaar. Verlenging mag eindeloos, bij voldoende functioneren. Zo dicht je de waterscheiding tussen gevestigden en buitenstaanders en komt een eind aan goudgerande bonussen voor niet-functionerende toplieden.
    Twee: ga over op demotie-beleid. Oudere werknemers zijn te duur in verhouding tot hun productiviteit. Hun salaris stijgt, terwijl hun productiviteit en levenskosten dalen. Zet de salaristop tussen de 40 en 50 jaar, als werkenden het productiefst zijn en de hoogste kosten maken. Laat het salaris daarna meedalen met de productiviteit, zodat ze weer aantrekkelijker worden voor werkgevers. Verplicht die werkgevers, in ruil, tot een bepaald percentage oudere (en allochtone, vrouwelijke en gehandicapte) werknemers.
    Geef iedere veertiger een paar jaar betaald om- of bijscholingsverlof. De tramconducteur kan dan hovenier worden en de wiskundelerares kunstenaar. Onbetaalbaar? Niet als voorgaande voorstellen worden uitgevoerd en we doorwerken tot zeker 68 jaar.
    Deze voorstellen zijn niet meteen uitvoerbaar. Maar zonder vergezichten is beleid richtingloos.

Hier de neoliberale ploertenchef zelf (de Volkskrant, 16-06-2007, column door Frank Kalshoven):
  Balkenende IV: Na 127 dagen ligt er een kleurige folder

Tussentitel: Drie feitelijke stellingen; voldoende om afscheid te willen nemen van dit kabinet

‘De verzameling lachebekjes uit de krant van woensdag’, concludeerde ik in februari, verwijzend naar een portrettengalerij van nieuwe bewindspersonen, ‘wacht dus een zwaar voorjaar. Honderd dagen om het beleid concreet te maken én zaken te doen. In de krant van 2 juni (over vijftien weken, 105 dagen) neem ik mijn pet diep af als het is gelukt.’
    Afgezien van het uitstel – het is 16 juni en het ‘beleidsprogramma’ werd pas jongstleden donderdag gepresenteerd – is vandaag dus de dag om mijn pet af te nemen. Ik had het graag gedaan, maar Balkenende IV maakt het onmogelijk: het honderddagen-plan is grandioos mislukt.
    Het beleidsprogramma Samen werken, samen leven is niets meer of minder dan een kleurenfolder, vaardig samengesteld door de firma Eden Design en Communication uit Amsterdam. Geen middel is onbenut gelaten om er een lekkere productie van te maken: vrijstaande beelden van echte mensen die al dan niet via tekstballonnetjes leuke dingen zeggen, grafiekjes, tekstboxen, tussenkopjes, een fotoband boven in de pagina’s met beeld van de werkbezoeken van de regeringsploeg, genummerde ‘doelstellingen’, hier en daar een geinige toptien, quotes uit het coalitieakkoord. Vakwerk.
    Maar er staat niets in.
    In het voorwoord geven premier Balkenende (CDA) en de vice-premiers Bos (PvdA) en Rouvoet (ChristenUnie) ‘namens het kabinet’ drie voorbeelden van wat ‘de dialoog met de samenleving’ heeft opgeleverd: een meldpunt voor gestolen fietsen; de maatschappelijke stage benutten om jongeren in te zetten als buddy bij inburgering; meer ruimte om er via de bijzondere Bijstand voor te zorgen dat in gezinnen met schoolgaande kinderen een pc voorhanden is.
    Hoe belachelijk kan een kabinet zichzelf maken? Niet dat het per se slechte ideetjes zijn (ook niet per se goede trouwens), maar tot welk niveau is het landsbestuur gezonken – een paar honderd miljard euro per jaar onder beheer, ruim honderdduizend rijksambtenaren op de loonlijst – als de premiers, beide vicepremiers en het kabinet zich gaan bezighouden met een meldpunt voor gestolen fietsen?
    Van dit alles kun je nog zeggen, met heel veel goede wil: vorm is van belang, communicatie is van belang, het zijn tastbare voorbeelden die iedere Nederlander kan begrijpen. En dat zou ik best hebben willen schrijven als het kabinet daarnaast gewoon zijn – nota bene zelf opgelegde – werk had gedaan: het regeerakkoord concretiseren en daarover afspraken maken met de relevante spelers op de diverse beleidsterreinen.
    Geen woord. Als het om de inhoud gaat, is ten opzichte van het regeerakkoord alleen hier en daar een komma verschoven en een letter rechtgezet, terwijl er geen aanwijzingen zijn dat de relevante spelers ergens voor hebben getekend en dat er draagvlak voor hervorming is gecreëerd. U en ik weten: met de belangrijkste partners is nog niet eens een afspraak gemaakt voor een datum voor de Participatietop. En overigens blijft, aldus het gememoreerde voorwoord, het coalitieakkoord van 7 februari gewoon van kracht. Het beleidsprogramma is dus inhoudsloze vorm.
    Wat moeten we met zo’n kabinet?
    Deze week werd van verschillende kanten nog weer eens gezegd – en dat kan niet vaak genoeg worden gedaan – dat Balkenende IV de echte beleidsproblemen weigert aan te pakken. De economen Roel Beetsma en Bernard van Praag hekelden in een stuk in NRC Handelsblad het kabinetsbeleid. En de Raad van Economisch Adviseurs (van het parlement) deed iets soortgelijks. De economen, onder voorzitterschap van Kees Koedijk, schreven: ‘Het kabinet creëert een warm gevoel, terwijl moeilijke dossiers waarin gevestigde belangen een hoofdrol spelen – vooral de woningmarkt, de arbeidsmarkt, de AOW-gerechtigde leeftijd, en de pensioenen – onaangeroerd blijven.’
    Samenvattend zijn er dus drie stellingen van feitelijke aard van toepassing op het kabinet-Balkenende IV: 1. Het laat de moeilijkste dossiers bewust liggen. 2. Het maakt geen concrete afspraken met maatschappelijke partners, al heeft het zich dat voorgenomen. 3. Het presenteert een vrolijke folder als serieus beleidsprogramma.
    Het lijkt me voldoende om afscheid te willen nemen van dit kabinet. Het is niet praktisch, het is politiek ondenkbaar (de meeste partijen zijn vooral bezig met zichzelf), het zal niet gebeuren. Maar als dit kabinet ‘de komende 1.360 dagen’ (aldus het voorwoord) op een zinvolle manier wil regeren, zal er veel moeten veranderen. Veel meer inhoud, en laat die folders maar zitten.

Deze economen zijn als de supermarktmanager die personeel van 18 jaar oud ontslaat, omdat die van 16 jaar goedkoper zijn.

Wat gajes uit de politiek (de Volkskrant, 30-10-2007, door Fatma Koser Kaya):
  Bescherm werknemers niet te veel

We zijn onze voorsprong op het gebied van arbeidsproductiviteit kwijtgeraakt. Daarom moet het ontslagrecht worden aangepast, vindt Fatma Koser Kaya.


‘We begrijpen het niet’, zeggen de grote vakbonden over de voorstellen van minister Donner over het ontslagrecht. CNV-voorzitter Paas en FNV-voorzitter Jongerius betoogden de afgelopen dagen dat de modernisering van de arbeidsmarkt geen enkel doel dient (Forum, 16 en 24 oktober). Ook de PvdA is dit standpunt toegedaan. Modernisering van het ontslagstelsel zal er volgens hen alleen toe leiden dat we te maken krijgen met een andere groep werklozen.
    Uit de economische literatuur kan inderdaad niet eenduidig worden afgeleid dat de werkgelegenheid zal toenemen door een modernisering van de arbeidsmarkt. De bonden en de PvdA maken zich er echter wel gemakkelijk vanaf door hun betoog daartoe te beperken.
    Er zijn namelijk wel degelijk principiële en economische redenen om het ontslagrecht te moderniseren. Voor mij is de belangrijkste reden om de arbeidsmarkt te moderniseren dat nieuwkomers op de arbeidsmarkt (‘outsiders’) minder rechten hebben dan anderen. Als bijvoorbeeld een bedrijf in de rode cijfers komt worden mensen met een tijdelijk contract er als eerste uitgegooid, zonder dat zij hiervoor enige compensatie krijgen. Ik vraag mij af of dat fair is. Veel jongeren die net van school komen beginnen met tijdelijke contracten. Zij hebben ambitie en zijn bereid zich met een hele hebben en houwen in een nieuwe baan te storten. Waarom zouden zij altijd het onderspit moeten delven, als er ontslagen vallen?
    Bovendien kondigen veel bedrijven direct een sollicitatiestop aan, als ze moeten bezuinigen. Dat is chic Nederlands voor: er komt geen nieuwe werknemer meer bij. Hierdoor hebben de nieuwkomers op de arbeidsmarkt geen kans. Dat zou op zich te rechtvaardigen zijn, als alle werknemers binnen het bedrijf beter zouden zijn dan de sollicitanten die zich melden. Iedereen die om zich heen kijkt op zijn werkplek, weet echter dat er op elke afdeling wel iemand is die de sfeer en het werktempo naar beneden haalt. Daarom vraag ik de vakbonden en de PvdA: is het fair om deze slecht presterende werknemers altijd meer rechten toe te kennen dan de outsiders?
    Een modernisering van de arbeidsmarkt zorgt dus voor gelijke rechten en plichten voor alle werknemers, wat de ontplooiingsmogelijkheden voor outsiders aanzienlijk vergroot. Er is echter ook een groot economisch voordeel waarover Paas en Jongerius niet praten in hun artikelen: een toename van de arbeidsproductiviteit.
    In de vroege jaren ’80 lag de Nederlandse arbeidsproductiviteit 15 procent boven die van de VS, maar inmiddels liggen de VS 10 procent op ons voor, omdat Amerikaanse bedrijven nieuwe technologieën eerder overnemen en bovendien creatiever en innovatiever zijn dan hun Nederlandse evenknieën. Dit komt onder meer doordat Amerikaanse bedrijven eerder reorganiseren. Nederlandse bedrijven reorganiseren door het starre ontslagrecht vaak later, maar uiteindelijk kost het net zo veel banen als in de VS, terwijl innovatie uitblijft.
    Ook missen we nu veel kansen die de globalisering ons biedt: outsiders, zeker als ze net van een opleiding afkomen, brengen de nieuwste technologieën met zich mee en zijn creatiever, energieker en meer gedreven om nieuwe ideeën uit te werken. De Raad van Economische Adviseurs en de OESO brachten deze tekortkoming van de Nederlandse arbeidsmarkt ook al naar voren.
    De vakbonden bekijken de arbeidsmarkt vanuit hun positie, vanuit de positie van de oudere werknemers. Als liberaal bekritiseerde ik dat en koos ik de kant van de nieuwkomers op de arbeidsmarkt, omdat ik sta voor gelijke uitgangsposities en dus gelijke rechten. Mijn laatste argument overstijgt deze tweedeling echter: een stijging van de arbeidsproductiviteit is een gedeeld belang van iedereen. Nederland staat immers aan de vooravond van de vergrijzing en daarom moeten we doelbewust sturen op een verhoging van onze inkomsten. Een overgang van een verzorgingsstaat naar een participatiestaat helpt hierbij.
    Jong, oud, allochtoon, autochtoon, vrouw, man, iedereen wil dat we de komende decennia goed onderwijs kunnen betalen voor onze kinderen en dat we onze ouderen met het gepaste respect kunnen verzorgen. De huidige starheid op de arbeidsmarkt zorgt ervoor dat Nederland veel inkomsten misloopt, wat er samen met de vergrijzing en de verhoging van de overheidsuitgaven door Bos toe leidt dat dit soort voorzieningen onder druk komen te staan. Er zijn dus grote voordelen aan een modernisering van de arbeidsmarkt, maar die moet je wel durven zien. Daarom vraag ik de PvdA en de bonden de modernisering van de arbeidsmarkt niet langer te blokkeren.

Fatma Koser Kaya is arbeidsjurist en Tweede Kamerlid voor D66.

GroenLinks heeft dezelfde positie (zie het stuk van GL Eerste Kamerlid Eveline Tonkens; zie ook hier ), en geeft ook haar voornaamste beweegreden toe: onder de "buitenstaanders" zijn veel allochtonen, dat "is discriminatie" en veroorzaakt onrust, dus moeten allochtonen makkelijker aangenomen kunnen worden, dus moeten "binnenstaanders is blanke Nederlanders" makkelijker ontslagen kunnen worden. Natuurlijk noemen ze in hun publicaties alleen het "er moeten meer allochtonen aangenomen worden" deel, maar de rest zit er onlosmakelijk aan vast.
    Dat D66 hetzelfde vindt, is niet meer dan volstrekt logisch, aangezien zowel GroenLinks als D66 fel voorstander van globalisering en multiculturaliteit zijn, en in feite de vertegenwoordiging van de intellectuele middengroepen vormen.

Nu het gezonde verstand (de Volkskrant, 06-07-2007, van verslaggever Douwe Douwes):
  Niemand wil 55+’er in dienst nemen

Meeste werkgevers zien oudere als kostenpost | Vergrijzing blijft probleem.


De meeste werkgevers in het bedrijfsleven en bij de overheid zitten niet te wachten op oudere werknemers. Uit een grootschalig onderzoek van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) blijkt dat nog geen tiende van de werkgevers serieus pogingen onderneemt om mensen van boven de 55 in dienst te nemen.
    Een iets groter deel probeert zijn oudere werknemers tot aan hun pensionering aan de slag te houden, maar dat is nog steeds slechts 12 procent van het geheel. Een meerderheid is er geen voorstander van dat werknemers na hun 65ste blijven werken. Ouderen worden door veel werkgevers vooral gezien als een kostenpost.
    Volgens het NIDI werken maatregelen die tot doel hebben oudere werknemers te ontzien averechts. Veel cao’s bevatten bepalingen waardoor ouderen bijvoorbeeld meer vakantiedagen krijgen. Dat maakt ze minder goed inzetbaar, en verhoogt de kosten.
    De opvattingen uit het onderzoek zijn opmerkelijk omdat de meeste werkgevers zich goed bewust zijn van de voor de komende jaren voorspelde krapte op de arbeidsmarkt. Drie op de vier onderzochte organisaties noemt de vergrijzing een probleem. Van de werkgevers denkt 61 procent dat het tekort aan arbeidskrachten op termijn problematisch wordt, maar de meesten denken dat het best op te kunnen lossen door jongere werknemers vaker of efficiënter in te zetten. Ongeveer 20 procent van de Nederlanders tussen de 60 en de 65 jaar werkt, wat internationaal gezien weinig is.
    Het onderzoek van het NIDI is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Economische Zaken. Een van de speerpunten van het kabinet is oudere werknemers langer aan het werk te houden. Op de participatietop vorige week is met werkgevers en werknemers afgesproken om met fiscale maatregelen – en ruimere mogelijkheden voor deeltijdpensioen – meer ouderen aan de slag te helpen.
    Minister Van der Hoeven van Economische Zaken noemt de uitkomsten van het onderzoek zorgwekkend. ‘Dit moet veranderen’, aldus de minister. ‘De ambitie moet zijn is dat het weer normaal wordt om tot 65 jaar door te werken.’

De gewone Nederlander laat zich ook niet universeel door het gajes van de elite in de luren leggen (de Volkskrant, 31-05-2007, ingezonden brief van Peter de Jong (Zeist)):
  Ontslagrecht

Waarom moet het ontslagrecht op verzoek van het bedrijfsleven worden versoepeld, als dit bedrijfsleven zich steeds minder om de werknemers bekommert (Economie, 30 mei)?
    Geld speelt natuurlijk een steeds belangrijker rol, gezien de recente gebeurtenissen rond grote overnames en het veronachtzamen van het personeel. Voeg daarbij de genante zelfverrijking van bestuurders (salarisverhogingen, optieregelingen) en het onderdrukken en negeren van salariswensen van het personeel, zogenaamd ‘om de concurrentiepositie niet in gevaar te brengen’, dan is het bedrijfsleven toch al ruim op zijn wenken bediend.
    Nu dan weer een aantasting van de rechten van werknemers terwijl tegelijkertijd wel van hen verwacht wordt dat ze zich blijven inzetten voor en betrokken voelen bij het bedrijf. Een tegenstelling die zich vroeger of later tegen deze bedrijven moet keren.

Of in de "woorden" van de cartoonist (de Volkskrant, 09-07-2007, door Peter de Wit):

En (de Volkskrant, 01-11-2007, door Ronald Dekker, arbeidseconoom):
  Te veel fictie in debat ontslag

In het debat over ontslagrecht winkelen voorstanders van versoepeling nogal eenzijdig in de economische literatuur.
     De hoop van minister Donner dat werkgevers sneller personeel aannemen als ze weten dat ze er gemakkelijker vanaf kunnen en de voorspelling dat meer mensen blijven hangen in tijdelijke baantjes, kunnen niet gestoeld zijn op onderzoek. Net zo min als zijn angst voor de positie van ouderen, langdurig werklozen en arbeidsgehandicapten wanneer het ontslagrecht níét wordt versoepeld.
    Tientallen jaren empirisch arbeidsmarktonderzoek laten keer op keer zien dat versoepeling van het ontslagrecht niet leidt tot meer werkgelegenheid of lagere werkloosheid. Eind 2006 is dit nog bevestigd in een uitgebreide studie van het Centraal Planbureau (CPB). Verder laat recent onderzoek voor Nederland zien dat tussen 1991 en 2001 jaarlijks 25 tot 30 procent van alle werknemers met een tijdelijke of anderszins flexibele baan binnen een jaar doorstroomde naar vast werk. Dit percentage is niet substantieel hoger in een land als Engeland, waar het ontslagrecht aanmerkelijk soepeler is. Toen eind jaren ’90 de economie aantrok, was het percentage wel hoger, doordat de onderhandelingspositie van werknemers beter was.
    Een ander voorbeeld van selectief winkelen is te vinden bij de Raad van Economisch Adviseurs (REA) in een recent advies (Economie, 27 september) en in het opiniestuk van D66-Kamerlid Koser Kaya (Forum, 30 oktober).
    Zij beweren dat versoepeling van het ontslagrecht gunstig zou zijn voor de groei van de arbeidsproductiviteit. Ook daar valt het nodige op af te dingen. Mijn collega’s Storm en Naastepad hebben onlangs in het economentijdschrift ESB de literatuur over ontslagrecht en innovatie doorgeplozen. Zij concludere dat er van zes beschikbare studies vijf géén positief verband vinden tussen versoepeling van ontslagrecht en productiviteit; vier noemen zelfs een negatief verband! Daar zijn ook goede theoretisch-economische argumenten voor.
    In dit langslepende debat is de liberale notie dat een arbeidsmarkt met minder restricties voor werkgevers altijd beter functioneert blijkbaar zo sterk, dat empirisch bewijs er niet of nauwelijks een rol in speelt.
    De enige reden die Donner kan hebben om vast te houden aan zijn plannen, is dat hij de werkgevers tevreden wil stellen, zodat die langdurig werklozen en andere outsiders de arbeidsmarkt op blijven trekken. Maar daarvoor bestaan al uitgebreide subsidieregelingen.
    Wanneer het ontslagrecht toch wordt versoepeld, is er maar één duidelijk effect op de arbeidsmarkt te verwachten: de groep van ‘outsiders’ zal fors worden uitgebreid, met vooral oudere werknemers, die maar mondjesmaat weer zullen instromen in een nieuwe baan.

Ronald Dekker is arbeidseconoom. Hij verdedigt op 30 november in Tilburg zijn proefschrift Non-standard employment and mobility on the Dutch, German and British labour market.  

 Het gezond verstand zegt dat makkelijker ontslaan niet leidt tot meer meer werk, al was het maar omdat degeenn die ontslagen worden ongetwijfeld weer slecht aan het werk komen, en nu zegt onderzoek hetzelfde.
    Discussie gesloten.
    Het is ook duidelijk waar de scheidslijnen in het debat getrokken moeten worden: aan de ene kant de rechtse graaiers, hun ideologen en profiteurs als economen, de globalisten en multiculturalisten, en politici van rechts tot en met "links" met uitzondering van de SP (de PvdA is alleen maar tegen vanwege de dreiging van de SP), en aan de andere kant de gewone Nederlandse werknemer, met steun van vakbonden en SP.

Nadat de invoering sec van het ontslagrecht op te veel weerstand stuitte, heeft de regering een commissie ingesteld die een deskundigenadvies zou moeten uitbrengen. Het hoofd van de commissie werd de directeur vaneen grote onderneming: postbezorger TNT, een bedrijf dat veel laaggeschoold werk heeft en dus een groot belang heeft bij een zo soepel mogelijk ontslagrecht. De uitkomst was voorspelbaar:
 
De Volkskrant, 27-06-2008, door Marnix Holtzer en Marius Pieters
  Buig niet voor Bakkers Paard van Troje

Marnix Holtzer en Marius Pieters stellen dat zwakkeren en laagopgeleiden de dupe worden van plannen die de commissie-Bakker wil laten uitvoeren.


Tussentitel: Ontslagrecht-light wordt meegesmokkeld met reeds bejubelde plannen

Het rapport van de commissie-Bakker is door de politiek, werkgevers en bonden overwegend positief ontvangen. Onder alle beschouwingen en analyses over arbeidsmarktparticipatie, werkzekerheidsbudgetten, doorstroming, flexibilisering van werktijden en naschoolse opvang, wordt een voorstel voor een grondige herziening van het ontslagrecht meegesmokkeld. Een Paard van Troje dus. Hebben de bonden en de PvdA bij het geven van hun eerste positieve reacties dit over het hoofd gezien?
    In het rapport wordt in een paar alinea’s de ontslagbescherming overboord gezet. Wat de commissie-Bakker voorstelt, kan allerminst doordacht genoemd worden. Als het aan de commissie ligt kan de werknemer zomaar ontslagen worden zonder voorafgaande toets. Na het ontslag krijgt de werknemer zes maanden de tijd, met doorbetaling van loon, om samen met de werkgever een andere baan te zoeken. Slaagt de werknemer daar niet in, dan wacht een WW-uitkering, waarvan de duur en hoogte van de uitkering aanzienlijk beperkt wordt, als het aan de commissie ligt.
    Als de werknemer het niet eens is met zijn ontslag, moet hij dit voortaan zelf aanvechten bij de rechter.
    De voorstellen in het rapport gaan uit van een even aantrekkelijke als niet realistische prognose. Door de vergrijzing zal er een arbeidsmarkt ontstaan waarin ‘iedereen nodig is’ en ook kan werken, stelt de commissie. In het rapport wordt het beeld gecreëerd dat met deze voorgestelde maatregelen iedere werknemer straks in staat zal zijn om, zoals de commissie het noemt ‘de eigen regie over zijn loopbaan te voeren’.
    Zelfs bij een aanmerkelijke verhoging van de arbeidsparticipatie, zoals Bakker voorstelt, zal er echter altijd een groep blijven bestaan die buiten de boot valt. Het is juist deze groep van (medisch) zwakkeren en laagopgeleiden die het ontslagrecht voldoende bescherming moet bieden. Deze bescherming wordt op geen enkele wijze geboden met Bakkers voorstellen.
    Het gaat om de zorgvuldigheid die een werkgever jegens een werknemer in acht dient te nemen. De ontslagtoets zorgt ervoor dat deze zorgvuldigheid wordt getoetst voordat de werkgever daadwerkelijk kan overgaan tot ontslag.
    Daarnaast geeft de huidige ontslagtoets ook een prikkel voor werkgevers om vooral wel zorgvuldig te handelen. De werkgever weet dat hij anders het risico loopt dat het ontslag wordt geweigerd, of dat hij een hoge ontslagvergoeding aan de werknemer zal moeten betalen. Deze prikkel is in de voorstellenvolledig verdwenen. De werkgever kan ook bij onzorgvuldig handelen overgaan tot ontslag, waarna de werknemer zijn gelijk moet zien te krijgen bij de rechter. Een procedure kost geld, en dit zal juist voor de zwakkere partij een behoorlijke, zo niet onoverkomelijke, drempel vormen.
    De transferperiode van zes maanden om een andere baan te zoeken is in dit opzicht een doekje voor het bloeden. De 55-jarige postbezorger zal ook met een scholingsbudget niet zomaar een andere baan vinden. Als die daarin al slaagt, dan zal dat in veel gevallen tegen slechtere voorwaarden zijn. Enige compensatie daarvoor hoeft de werknemer van de commissie-Bakker niet te verwachten.
    Met dit alles pleiten wij niet voor behoud van het huidige systeem, maar als wijziging van zoiets gevoeligs als het ontslagrecht wordt overwogen, dan moet dit goed en doordacht gebeuren. Daar hoort bij dat een evenwichtig systeem wordt gecreëerd, waarin zowel de belangen van de werkgever als de werknemer tot hun recht komen.
    De commissie heeft de bescherming voor werknemers die dit juist het hardst nodig hebben, overboord gezet, zonder zich af te vragen of zij ook de overkant halen. Net als bij het Paard van Troje kan schone schijn bedriegen.

Marnix Holtzer en Marius Pieters zijn advocaat bij DLA Piper.  

By the way: het belang van advocaten in deze kwestie is dat bij zo'n soepel ontslagrecht een grote hoeveelheid arbeidsrechtelijk procedures en rechtszaken verdwijnt.
    De werkelijke bedoeling van het advies kan men heel simpel inschatten door een eenvoudige redenatie: als het inderdaad zo is dat er een tekort aan arbeidskrachten ontstaat, hoeft er ook niets aan ontslagbescherming gedaan te worden (vroeger: het is nodig voor de nieuwkomers) want dan vindt iedereen toch wel werk.
    Kortom: het advies is een glibberige leugen.


Naar Klassenstrijd, lager , Klassenstrijd ,  of site home .

jan.2007