Meritocratie
|
12 mei 2005; 2 apr.2009; 28
dec.2009 |
De termen "gezag" en "macht", die nogal eens door elkaar worden gebruikt, zijn
elders
al
beschreven als twee verschillende vormen van het uitoefenen van
autoriteit, waarbij gezag is beschreven als gebaseerd op capaciteiten, en macht
op diverse vormen van willekeur, zoals geboorte.
Er bestaat al een term voor het uitoefenen van autoriteit op grond van
capaciteiten, namelijk "meritocratie", maar die slaat volgens het huidige
gebruik, en zoals het "cratie"-deel van de term al zegt, eigenlijk op een vorm
van inrichting van het staatsbestuur
(Wikipedia). Hier zullen we de term in het algemeen
gaan gebruiken en ook voor alle vormen van autoriteit op grond van gezag, als in
tegenstelling tot macht.
Het "merito"-deel van de term staat voor "merites" dat letterlijk "verdienste"
betekent. Men zou kunnen denken dat dat in onze
moderne westerse maatschappij normaal en de regel is. Dat is zeker niet
het geval- dat is al meteen zichtbaar in wat het westen zelf de beste maatstaf
van maatschappelijk succes ziet: kapitaal - kapitaal wordt grotendeels vererfd
en is dus een vorm van niet-meritocratische macht
.
Wel is het zo dat onze Westerse maatschappij het meest meritocratisch is van alle
andere en alle voorgaande maatschappijen
- de meeste van die maatschappijen
zitten nog redelijk dicht bij het stadium van vererfd leiderschap, etnisch leiderschap,
of gewoon blinde machtsuitoefening door middel van geweld
.
De reden dat onze Westerse
maatschappij niet zo meritocratisch is als men denkt, is dat bij ons op een
subtielere manier dit soort archaïsche processen nog steeds een belangrijke rol spelen
.
Dat is meteen te zien daar waar de essentie van het proces zich afspeelt: de
selectie voor de hogere banen en de leidersbanen.
De politiek houden we hier even buiten, want daar gaat het (deels) weer op een
andere manier.
Het eerste kenmerk voor die hogere- en vooral de leidinggevende banen is dat ze
überhaupt niet in een normaal selectieproces terecht komen. Alle bekende
schattingen gaan ervan uit dat iets van tachtig procent van de wat hogere en
meer seniore banen "via-via" wordt vervuld, wat tegenwoordig het "netwerken"
heet
.
En misschien zoekt men binnen dit netwerk wel naar iemand die geschikt is, maar
dat is binnen een beperkte groep en dus is het bijna een zekerheid dat dit niet de
meest geschikte persoon is, en er is, afhankelijke van de grootte van de groep
en de eisen van de positie,
een aanzienlijke tot grote kans dat de geselecteerde persoon eigenlijk niet
voldoet aan de kwalificaties van de betreffende baan
.
Voor banen die meer aan het begin van de carrièreladder staan, is een open
sollicitatie ook wel gebruikelijk. Maar dan krijgen we dus te maken met de
eigenaardigheden van de sollicitatieprocedure. Daarover zijn in de kringen die
het betreft genoeg verhalen bekend, maar voor de anderen vermelden we dat het
allereerste dat die verhalen gemeen hebben, de beschrijving is van een hoge mate
van willekeur. En daarna komen de verhalen over hoe steevast de verkeerde types
uitgekozen worden - de types die zich onderscheiden door glad praten en de
nodige bluf. Nauwelijks verwonderlijk als men bedenkt dat de eerste stap in deze
procedure vrijwel altijd het schrijven van een sollicitatiebrief betreft, en dat
die brief gebruikt wordt als selectiecriterium. Terwijl de betreffende banen
toch slechts in hoge uitzondering die van literator, journalist, of copywriter
betreffen.
Daarna komt de tweede stap in deze
procedure, en dat is vrijwel altijd een "gesprek". Terwijl ook maar heel
weinig van de betrokken banen de functie van televisiepresentator of
gespreksleider betreffen.
Deze eerste twee stappen lijken sterk op de algemene omschrijvingen van de
sollicitatieprocedure zoals gegeven in een boek dat stamt van voor alle hypes over management en besturen:
Parkinson's Law van de econoom C. Northcote Parkinson, eerste uitgave in
1958
(Wikipedia) - waarin ook de aard en de bedoeling van het netwerkmodel treffend uiteen
wordt gezet als het "Engelse model", samengevat als "Wie ken je?"
- in een standenmaatschappij als de Engelse best wel een methode met merites. De
standaard sollicitatieprocedure als hier direct voor kent Parkinson als het "Chinese model", samengevat als
"Wie schrijft het beste?" - in een maatschappij bestaande uit 99 procent boeren
en met een kalligrafisch schrift zoals het oude China best wel een methode met merites
.
De huidige trend is een aanpassing van deze archaïsche systemen aan de moderne
maatschappij middels
een combinatie van de Engelse en Chinese methodes. Dat begon ergens een
honderd of wat jaren geleden waarin de academische opleiding van belang werd, en
nog steeds iets was voor uitsluitend de hogere kringen. Het laatste zorgde voor
de Engelse component: je hoorde automatisch bij het netwerk, en het eerste
zorgde ervoor dat je ook kon "schrijven". Dit betrof dan oude opleidingen als
medicijnen en rechten. De eerste voor als je nog wel iets kon, het tweede als
alleen in het hoofd stampen erin zat - uitzonderingen daargelaten, natuurlijk.
De moderne maatschappij vergt echter steeds meer inhoudelijke kennis, wat men
heeft ondervangen door twee methodes: de hogere en leidinggevende banen gingen
niet meer naar mensen met kennis van datgene waar ze leiding over moesten geven,
maar naar mensen met "kennis van leidinggeven". En als tweede startte men
opleidingen in dat "kennis van leidinggeven". Het eerste kennen we als de opkomst van de
"manager", het tweede in de vorm van de opkomst van opleidingen als bestuurskunde,
bedrijfskunde en dergelijke - de al genoemde hype van management en
sturen. Dit dan ter aanvulling van de steeds groter geworden stroom juristen
"die alleen regeltjes kennen" en economen "die in een glazen bol kijken". En al
deze mensen worden geschikt geacht een moderne, technologisch hoogontwikkelde,
maatschappij te kunnen besturen. In werkelijkheid is een flink deel ervan
incompetent in diverse mate
, en
is een ander flink deel volstrekt overbodig
.
Het is nog niet duidelijk welke van deze twee groepen het minste merites heeft,
want het is algemeen bekend dat de tweede groep zich bij gebrek aan zinnige
bezigheden zich op onzinnige wijze met het werk van anderen gaat bemoeien,
bijvoorbeeld in de vorm van onzinnige voorschriften voor hen die het werk moeten
doen
.
Nu is één van de andere gevolgen van de ontwikkeling van de moderne maatschappij
dat er steeds meer mensen komen met een hogere opleiding, en dat een groeiend
deel van die opleiding wél over inhoud gaat. Dat betreft dus voor een flink deel
mensen die niet tot de oude netwerken behoren. Die dus een gevaar zijn voor die
oude netwerken. En die dus met de boven beschreven methodiek: het "netwerken" en
de "sollicitatieprocedure", zo veel mogelijk buiten de invloedrijke posities in
de maatschappij worden gehouden.
Hiermee hebben we één aspect van de strijd rond meritocratie gesignaleerd. Maar er is in de
laatste decennia nog een tweede bij gekomen. Want naast de oude machtigen en hun
"onderdanen" is er een derde maatschappelijke klasse ontstaan, de bestuurlijke
en intellectuele middenklasse. Waar vroeger de machtigen konden volstaan met een
relatief kleine groep uitvoerenden, is in de moderne veelgelaagde maatschappij hun aantal
gestegen tot een aanzienlijk percentage. Die bemannen talloze instituties als
ministeries en door de overheid gefinancierde beleidsinstellingen en -adviseurs.
Eigenlijk kan je daar ook een flink deel van de politiek toe rekenen, die ervoor
zorgt dat de economisch en financieel machtigen, de huidige werkelijke bazen,
buiten schot blijven.
Deze bestuurlijke middenklasse is ook hoger opgeleid, maar bestaat voornamelijk
uit opgeleiden in de gammavakken: sociologie, pedagogiek, sociologie,
enzovoort, maar hiertoe zou je ook economen en bestuurskundigen kunnen rekenen.
Ook dit zijn geen vakken die tot iets concreets opleiden, maar in de
maatschappelijke praktijk voornamelijk gaan over hoe je andere mensen moet
verbaal moet misleiden, commanderen en koeieneren, hoewel ze daar natuurlijk
zelf heel andere termen voor hebben
. Vandaar dat de politiek ook hieronder valt,
zoals ook al uit de personele bezetting valt af te leiden.
Deze bestuurlijke middenklassen krijgt haar inkomen, net als de hogere klassen,
uit de arbeid van degenen die het inhoudelijke werk doen: op het lagere niveau
de producerenden
en op het hogere de technische
en en natuurwetenschappers
.
Vanwege de directe belangentegenstelling wat betreft de verdeling van de
maatschappelijke inkomsten, maar ook vanwege een groot verschil in geestelijke
houding tussen bèta- en alfa/gamma mensen
,
hebben de laatste een merkbare tot grote weerzin tegen bèta's
.
Nu bevat deze middenklasse ook degenen die de uitvoerende rol in de
sollicitatieprocedure vervullen.
Dat is dus de eerste andere reden dat in de sollicitatieprocedure zo'n
belang wordt gehecht aan schrijven en spreken: dat zijn de alfa- en
gammavaardigheden van de selecterende groep. Die deel van hun methodiek hebben
gemaakt dat de kenmerken en de vaardigheden van de inhoudelijk werkende, de
technicus en natuurwetenschapper, als minder worden gezien dan die van de
"schrijver" en de gammawetenschapper - bijvoorbeeld in de terminologie
"introvert" versus "extravert". Waarbij iedereen "weet" dat extraversie "beter"
is, want dat is hem wijsgemaakt door de gamma's
.
Laat nu bij de sollicitatieprocedure de mate van intro- of extraversie één van
de zaken zijn waarop getest wordt, zoals schriftelijk in vragenlijsten als
mondeling in het oordeel over de "houding" van de kandidaten. Een procedure die
dus stelselmatig de ene groep bevoordeelt boven de andere, en bovendien die
groep bevoordeelt die, inhoudelijke gezien, de minste merites heeft
- een rijke verzameling voorbeelden uit sollicitatieproces staat hier
.
Dat is dus het tweede niveau waarop er bij het bepalen wie de invloedrijkere
posities in organisatie en maatschappij inneemt lang geen sprake is van
meritocratie: de dominantie van de alfa/gamma sector in de maatschappij. Een
zaak die het meeste klemt zodra er besluiten voorde wat langere termijn moeten
worden genomen, aangaande bijvoorbeeld energievoorziening, klimaat en milieu -
alfa's en gamma's kunnen wel goed schrijven en spreken, maar zijn minder goed in
relevante technologische zaken en rationeel denken
.
Wat we tot nu toe besproken hebben is de praktische kant van de gang van zaken
rond meritocratie. Maar ook op het theoretische, intellectuele, vlak woedt er
een strijd. Daarbij valt men meestal niet direct het begrip meritocratie zelf
aan, als wel deelaspecten ervan. Al genoemd hebben we het geval van extraversie
en introversie. Wat directer is de strijd rond twee met elkaar verwante
begrippen: intelligentie en de IQ-test, en schoolgeschikheidstests, met in
Nederland als archetype de Cito-toets.
Wat betreft intelligentie als in de IQ-test is er eigenlijk al vanaf het
ontdekken ervan als voorspellende factor voor tal van vaardigheden dispuut en
controverse over de waarde ervan. Aanvankelijke strijdpunten waren de
erfelijkheid en etnische afhankelijkheid ervan, maar sinds de opkomst van de
drie-lagen maatschappij met en grote middenklasse,en de dominantie van de
alfa/gamma mens in die middenklasse, betreft het ook het "intellectuele " aspect
ervan
. Want de IQ-test is in sterke mate bepaald door rekenkundige en
aanverwante vaardigheden, die men normaliter indeelt aan bij de
bèta-capaciteiten. Sinds de opkomst van de gamma-intellectuele middenklasse in
de jaren zestig, voert men daarom strijd tegen de IQ-test en de
schoolgeschikheidstest, de CITO-toets
.
Ondanks dat volkomen duidelijk dat een toets of toetsen objectiever is dus beter
.
Een voorbeeld daarvan is de gang van zaken rond de studierichtingen met een
maximaal aantal inschrijvingen, de numerus fixus, met als eerste de geneeskunde.
Deze behoort tot de natuurwetenschappen, en dus is er een logische
selectiecriterium: de op de middelbare school behaalde cijfers in de
natuurwetenschappen. Het meritocratische criterium. De lobby vanuit de
alfa/gammahoek heeft dit decennialang weten te voorkomen, onder vermelding van
drogredenen als eerlijkheid en gelijkheid
.
Tot een paar jaar terug een paar gevallen van studenten met zeer hoge cijfers
die drie keer achtereenvolgens uitgeloot werden tot een gereserveerd aantal
plaatsen leidden voor gevallen met gemiddeldes hoger dan een acht. Maar voor de
rest wordt deels tot op de dag van vandaag (dec.2009) geloot, ondanks genoeg
praktische bewijzen van de ineffectiviteit ervan
.
Maar, bewust of onbewust meegenomen, de strijd tegen intelligentie en de IQ-test
had nog een derde front, waarvan de effecten beter meetbaar zijn. Want je kan
wel een test bestrijden, maar de onderliggende werkelijkheid verandert daardoor
niet: er blijft een overduidelijk verschil tussen het presteren van mensen op
het gebied van zaken die meetbaar zijn met intelligentie, zoals rekenen en
aanverwante zaken. De strijd tegen intelligentie heeft zich dus ook uitgestrekt
tot de strijd tegen deze vakken ook wel den inhoudelijke vakken genoemd. Ten
gunste van niet-inhoudelijke vakken zoals tekenen, zingen, en, bovenal
benadrukt: sociale vaardigheden: standaard werd om school te beginnen met het
kringgesprek. En deze zaken zijn actief ingevoerd en gestimuleerd door
beleidsmedewerkers op het ministerie en diverse onderwijsondersteunende
instituten. Allemaal bemand door alfa's en gamma's, en in groeiende mate
gedomineerd door vrouwen. Waarvan de voorkeur voor sociale boven inhoudelijke vakken
bijna bij de bepaling van het geslacht van de eicel al is ingegeven.
Dit soort zaken zou je tot voor niet al te lang geleden niet hebben mogen
opschrijven zonder moreel gevierendeeld te worden, als het inmiddels niet aan de
hand van een sterke achteruitgang in het schoolsysteem en het niveau van de
leerlingen was gebleken dat dit de onomstotelijke waarheid is. Universiteiten
moeten hun studenten tegenwoordig vooraf bijles geven in taal en rekenen. En dat
de schuld daarvan ligt bij de alfa/gammasector
staat uitvoerig onderbouwd hier
.
Dan is er nog een vierde front in de strijd rond de meritocratie, en dat is het
intellectuele en theoretische vlak. Dat is de discussie zoals die zich afspeelt
tussen wetenschappers en op universiteiten. Ook daar vinden we de tweedeling
tussen vorm-zaken en inhoudelijke zaken, zoals we die al in het onderwijs zagen.
In de alfa-vakken is de vorm het onderwerp: het doet er niet toe wat je zegt,
als je het maar zegt op een literaire manier, op een mooie manier. In de
natuurwetenschappen, de bèta-vakken, doet het er niet toe hoe je iets zegt, als
wat je zegt maar klopt. En in de gamma-sector speelt zich dus de strijd af waar
we het hier over hebben.
De strijd om de meritocratie in de intellectuele gamma-sector kan je ook
vertalen in voor dit veld meer meer inzichtelijke termen. Zoals het in de
praktische wereld van de sollicitatie gaat om connecties versus capaciteiten,
gaat het in de theoretische wereld om ideologie versus werkelijkheid. Zowel
connecties als ideologie zijn zaken die weinig tot niets van doen hebben met
betrekking tot het relevante veld van overwegingen, en zowel capaciteiten als de
werkelijkheid zijn de zaken waar het dan wel om gaat - die de merites bepalen.
Zowel connecties als ideologie zijn de traditionele methodes, en zowel
capaciteiten als de werkelijkheid staan voor de moderne tijd, het rationele
denken, de redelijkheid, de verlichting.
Met deze kerntermen in de hand is het niet moeilijk te bepalen waar de
gamma-sector staat. Dat is ongeveer op hetzelfde punt als de stand van zaken bij
het sollicitatieproces: ook daar heeft het archaïsche nog sterk de overhand. Dat
is al te zien aan de manier waarop de term "meritocratie" zijn intrede heeft
gedaan in de sociologie.
De bedenker van de term is de
Engelse socioloog Michael Young
(Wikipedia),
die hem introduceerde in een boek genaamd The Rise of Meritocracy,
oftewel De Opkomst van de Meritocratie. Young zag meritocratie niet als
iets positiefs, en in zijn boek, een dystopie
(Wikipedia), leidt het tot een
maatschappelijke ramp, zie de bespreking door een andere eminente socioloog,
Ralf Dahrendorf, hier
. De
geconstrueerde redenen van die ramp zijn dat in zijn "meritocratie" alleen
academische vorming als criterium wordt gebruikt, en dat zijn "meritocratie"
leidt tot een gesloten elite. Het eerste is natuurlijk een foute uitwerking,
omdat de merites van een baan bij bijvoorbeeld de spoorwegen heel anders zijn
dan die aan de universiteit - het idee van de academische vorming als universele
maat is een uitingsvorm van intellectueel neuroticisme
.
Het tweede, de gesloten-elitevorming, is een contradictie: een echte
meritocratie kan nooit gesloten raken, althans: hij is altijd opener dan andere
systemen. Kortom: Young's foute meritocratie is geconstrueerd om fout te zijn.
De sociologen Young en Dahrendorf hebben dus een afwijzend vooroordeel jegens
meritocratie. Net zoals de meeste sociologen die zich uitspreken over
intelligentie en Cito-toetsen een negatief vooroordeel daarover hebben. De
gemeenschappelijke reden achter deze afwijzingen is dat de ideeën van
intelligentie, Cito-toetsen en meritocratie uitgaan van de ongelijkheid van
mensen. En de gelijkheid van alle mensen is, tezamen met het idee van de
gelijkheid van alle culturen, opvattingen die in de sociologie en aanverwante
vakken beschouwd worden als de hoeksteen van die vakken
. Met als gevolg dat waar de werkelijkheid van deze ideeën afwijkt, de
werkelijkheid aangepast wordt en niet die ideeën - voor voorbeelden van de
gevolgen, zie hier
.
De meritocratische aanpak van de sociologie en aanverwante vakken is, gezien
vanuit het voorbeeld van de reeds bekende meritocratische wetenschappen: de
natuurwetenschappen, voor de hand liggend. De basisaanname voor een wetenschap
der maatschappij is dezelfde als die voor een wetenschap der atomen: er
bestaat een objectieve werkelijkheid, en de merites van je aannames is in
hoeverre ze overeenkomen met die werkelijkheid - plus vele afgeleide regels
.
Iets dergelijks geldt natuurlijk voor het probleem waarmee we begonnen: er
bestaan objectieve eisen aan de hogere maatschappelijke posities, en de enige
zinnige manier om die te vervullen is om degenen te nemen die wier capaciteiten
het beste overeenkomen met de eisen van de werkelijkheid. Iets dat volledig in
strijd is met gangbare praktijken als netwerken en etnisch bevoordelingsbeleid
.
Wat nog weer verder doorgetrokken kan worden de praktisch kant op met een
meritocratische aanpak van de andere kant van de geleverde capaciteiten en
prestaties: de beloning. Op het vlak van betaling is meritocratie al bekend
genoeg, maar onder een andere naam: "loon-naar-werken"
. Maar in de huidige
maatschappelijke praktijk "loon-naar-werken" geen middel voor een
meritocratische benadering van de maatschappij,k maar juist het omgekeerde. Het
idee wordt namelijk alleen toegepast op de producerenden en de lager geschoolde
beroepen, wat vroeger de arbeiders waren. Van hen wordt verlangd dat hun arbeid
meer productie oplevert dan ze betaald krijgen.
Dit in tegenstelling tot degenen die leiding geven aan hun arbeid, managers en
directeuren, en de hele middenklasse. Voor deze mensen wordt minder of niet naar
productie gekeken, maar naar diverse andere zaken. Voor directeuren en
dergelijke geldt het systeem van zelfregulering. Gezien de bekende menselijke
zwakheden leidt dit tot bijna volkomen corruptie. Hierin is totaal geen enkel
vorm van meritocratie te ontdekken. Voor managers en middenklassen gelden
tussenliggende regimes. De top boven hen bepaalt hun inkomen, wat betekent dat
hun beloning sterk afhangt van hun nuttigheid voor de top. Ook hierin zien we
weinig meritocratie.
En op grotere schaal gezien: in de economie wordt de topplaats normaliter
gegeven aan de financiële wereld, waarvan we sinds de kredietcrisis van
2008-2009 ook weten dat deze van alle economische sectoren het minste echte
productiviteit oplevert, en eerder een bron is van grote verliezen. Ook op deze
schaal zien we dus totaal geen meritocratie.
Daarmee is voor de meeste belangrijke maatschappelijke vlakken wel aangetoond
dat meritocratie een "ideaal" is dat ver weg is. Wat ervan bestaat wordt
afgedwongen door autonome ontwikkelingen, zoals de eisen van de moderne
maatschappij met haar moderne technologie. Die ontwikkeling gaat duidelijk
sneller dan de menselijke geest kan bijbenen - de oude, archaïsche, systemen
geregeerd door oude, archaïsche reflexen, besturen nog steeds de meeste van de
menselijke beslissingen, waar meer rationele beslissingen gewenst en eigenlijk
noodzakelijk zijn
.
Wat die rationele beslissingen zijn, is aan de hand van het voorgaande wel
duidelijk. Als eerste moet de drijfveer achter veel zo niet het meest van de
anti-meritocratische gedrag verwijderd worden: de te hoge betaling voor
niet-meritocratisch werk. En dat kan allen vanaf de top - de drijfveer van de te
hoge lening in de rest van de maatschappij. Oftewel: de nationalisatie van de
financiële wereld
.
Gevolgd door een geleidelijke terugkeer van alle door het oude systeem te veel
uitgedeelde geld naar de maatschappij die ervan bestolen is
. Tegelijkertijd met een aanpassing van de economie aan de eisen van een
meritocratische maatschappij, die in hoge mate lijkt op een
Rijnlandse
en duurzame en klimaatneutrale maatschappij
.
Hoe duidelijk die rationele beslissingen ook zijn, even duidelijk is dat dit er
voorlopig niet van zal komen. De huidige machthebbers, de goudgraaiende top en
de alfa/gamma middenklasse, zal niet bereid zijn zonder noodzaak afstand te doen
van hun archaïsche voorrechten. En misschien ook niet zonder geweld, wat kan
komen in twee vormen: menselijk en van de natuur. Waarbij het weinig twijfel
lijdt dat de tweede variant bij verre het meest pijnlijk zal zijn.
In de tussentijd is het enige dat de verstandige mensen kunnen doen het
bestrijden van het meest gebruikte wapen van de twee heersende klassen: de
verkrachting van de taal,
zoals ook al beschreven door George Orwell
. De
middel daartoe worden op deze website aangerikt middels de methodiek van de Algemene semantiek
(Eng.),
behandeld vanaf hier
.
Naar Rijnlandmodel, algemeen , Rijnlandmodel,
lijst
, Rijnlandmodel overzicht
, of site home
.
|