Samenwerking en verenigingsleven

27 feb.2005

Volgens een onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau verliezen maatschappelijke organisaties als politieke partijen, vakbonden en kerken in snel tempo leden. De Volkskrant heeft hier een redactioneel commentaar over geschreven, dat leidt aan het fundamentele misverstand waaraan de meeste beschouwingen over bevolking en cultuur leiden: men vergeet dat binnen de containerbegrippen "bevolking" en "cultuur" deelgroepen huizen die in essentiële opzichten verschillen (De Volkskrant, 22-02-2005, hoofdredactioneel commentaar):
  Krokodillentranen

Nederlanders treuren vaak om de teloorgang van het gemeenschapsgevoel. In de samenleving wordt het steeds meer 'ieder voor zich', aldus bijvoorbeeld het Sociaal en Cultureel Rapport van 2004. Dat vinden burgers een slechte ontwikkeling. Liever zouden ze een samenleving met meer solidariteit zien.    ...
    De moderne burger is ambivalent. Hij wil zowel vrij als veilig zijn. Door het verlangen naar veiligheid idealiseert hij de gemeenschapszin van een mythisch 'vroeger', dat nooit in die vorm bestaan heeft. Maar als het erop aan komt, kiest hij toch allereerst voor de vrijheid. Dat is begrijpelijk, maar laat hij dan geen krokodillentranen huilen over de verdwenen gemeenschapszin.

Een groot en mogelijk welbewust misverstand: de groep die de teloorgang van het gemeenschapsgevoel betreurd heeft zeer weinig tot mogelijk geen overlap met de groep die toch allereerst voor de vrijheid kiest. Die laatste groep bestaat voor het overgrote deel uit de hogere en intellectuele klassen, de bovenste derde, en de eerste de lagere, de onderste tweederde.

Bereidheid tot samenwerking is een sociaal-culturele factor, die door sociaal-culturele processen beïnvloedt wordt. De meeste invloed op die sociaal-culturele processen hebben de hogere klassen in de maatschappij. De hogere klassen hebben maatschappelijke macht, en macht is het enkel-woords synoniem voor bepalen-wat-andere-mensen-doen-of-denken. Het doen slaat voornamelijk op allerlei vormen van economische macht, en het denken op toegang tot de media, tegenwoordig dé vorm van culturele macht omdat men er iedereen mee kan bereiken.

Wat betreft de hogere klasse met de economische macht is hun bereidheid tot samenwerking uitgebreid besproken in Houding van de top en bijgelinkte artikelen. Daarin wordt overduidelijk aangetoond dat bij de politiek-economische top de bereid tot samenwerking sterk is gedaald, niet sterker uit te drukken door uitspraken als: als je ons minder betaalt dan een kwart miljoen euro, vertrekken we naar het buitenland (of hun eufemistische vormen als: belastingverhoging verlaagt de economische dynamiek).

Wat betreft de culturele invloed, de invloed op wat andere mensen denken, valt iets dergelijks waar te nemen. Van de rechtse kant is deze invloed onveranderlijk negatief geweest. Rechts heeft altijd gestaan voor het recht van de sterkste, en dat recht is in tegenspraak met een plicht tot afdracht van de voordelen de sterkste te zijn aan hen die niet zo sterk zijn. En van de linkse kant is de tegenkracht die actief voor samenwerking pleit aanzienlijk afgenomen. Dat heeft twee oorzaken: ook in linkse kringen is er een aanzienlijke verschuiving geweest van collectief naar individu . En ten tweede is een aanzienlijk deel van linkse elite ten prooi gevallen aan de verleidingen van de luxe, zie de stellingnames van oud PvdA premier Wim Kok in zijn huidige functie als commissaris bij een bank.

Als eerste kunnen we dus concluderen dat de daling in verenigingsleven, of de maatschappelijke samenhang, is samengegaan met een sterke daling van de maatschappelijke samenhang bij de top. Dat wil niet zeggen dat er een oorzakelijk verband is, maar ook daarvoor zijn aanwijzingen

Ten eerste: een van de manieren waarop de top haar afgenomen invloed tot samenwerking toont is in het in beslag nemen van en veel groter deel van het gezamenlijke inkomen. Dat betekent dat de anderen minder krijgen, of dat ze harder moeten gaan werken. Dat laatste is wat er is gebeurd. Wat men de arbeidsproductiviteit noemt is de laatste decennia sterk toegenomen, en wel in dusdanige mate dat Nederland wat dat betreft tot de top van de wereld behoort. Dat betekent dat mensen harder moeten werken, en harder werken betekent minder vrije tijd, of meer vermoeidheid.

Ten tweede: het is heel moeilijk oneindig weerstand te bieden aan een voortdurende boodschap dat het delen van je tijd met anderen, of het geven van je tijd aan anderen, in feite in aanzienlijke mate sneu is, afbreuk doet aan je individualiteit, van het wezenlijke van je mens zijn. Want dat laatste is een belangrijk deel van de boodschap van de linkse intelligentsia gedurende de laatste decennia, en het eerste is de emotionele uitwerking ervan.

Als er dus geconstateerd wordt dat de bereidheid tot deelname aan het verenigingsleven afneemt, en constaterende dat die deelname aan het verenigingsleven toch voornamelijk een van de normale bevolking is, is die afname toch in belangrijke toe te schrijven aan de invloed van de top van de maatschappij. Die invloed kan in korte termen niet anders dan als a-sociaal worden omschreven. En zelfs bij apen is bekend dat asociaal gedrag van anderen invloed heeft op de bereidheid tot samenwerking .

Tenslotte: de constatering in bovengenoemd stuk wordt gedaan door de hoofdredactie van de Volkskrant, die behoort tot de maatschappelijke top. Ook in die kringen vindt men dezelfde trends als boven voor de hele groep beschreven. Uit dien hoofde is de constatering gedaan over het verenigingsleven in aanzienlijke mate hypocriet, tenzij men er de juiste conclusies uit trekt, en zijn in de krant gevoerde beleid aanpast aan de vereisten van een samenleving waarin belangen van de top zoals bij kwesties over hypotheekrenteaftrek en progressieve belasting niet langer worden gedekt .


Naar Houding top, deel I , Sociologie lijst  , Sociologie overzicht  , of site home .