De cultuurdiscussie naar aanleiding van de cartoonkwestie
Onderstaand eerst twee artikelen die pleiten voor de inschikkelijke aanpak als vervolg op de
kwestie van de cartoonrellen, vergezeld van wat commentaar van lezers, en daarna
de analyse van de redactie, die laat zien dat er ook een heel simpele benadering
mogelijk is, een benadering die ten nauwste overeenkomt met gebruiken, houdingen
en culturen van over de hele wereld.
De Volkskrant, 11-02-2006, door Michaël Zeeman, correspondent van de
Volkskrant in Rome.
De nieuwe wereld vraagt om nieuwe omgangsvormen
Zijn wij bereid de kwetsbaarheid van gelovigen serieus te nemen en daar
rekening mee te houden? Dan moeten we op zoek naar een nieuwe ethiek voor een
geglobaliseerde wereld, bepleit Michaël Zeeman.
Tussentitel: Niet alleen de islam is here to stay, maar ook het
internet
En wat nou als zij zich echt gekwetst voelen? Ik heb het over 'de horden', 'de
opgezweepte horden', 'de redeloze horden', kortom, al die mensen die de
afgelopen tien dagen de voorpagina's van de kranten, CNN en het Jeugdjournaal
hebben weten te halen omdat zij aanstoot namen aan een stelletje vergeelde
Deense spotprenten en daar geestdriftig van getuigden. Je hoeft je niet te
hebben verdiept in de culturele studies of de vergelijkende mediakunde om
getroffen te zijn door de angstwekkend opgewonden wijze waarop zij van zich
laten horen én door de rijkelijk opgewonden toon waarop zij, op hun beurt, in
veel van de westerse media worden aangeduid.
Maar wat nu als die tekeningen hen werkelijk bezeerd zouden
hebben, ongeveer zoals je een oude sociaal-democraat nog altijd ziedend kunt
krijgen door het gelijkheidsbeginsel ter discussie te stellen of voormalige
communisten witheet door ze te wijzen op de hoeveelheid bloed aan hun handen en
de daardoor twijfelachtige legitimiteit van hun huidige politieke oordeel?
Volstaat dan, aan Europese kant, die zichzelf vol bravoure
als 'Verlicht' afschildert, de retoriek van principiële heroïek versus de
lafheid van de zelfcensuur? En gaat die retoriek ons iets helpen? Kan het zijn
dat veranderende maatschappelijke omstandigheden ook verandering verlangen van
de verantwoordelijkheidszin, een wijziging bewerkstelligen in het penibele
evenwicht tussen vrijheid van meningsuiting en bewuste zelfbeheersing?
Het gaat om nauw met elkaar verbonden vragen. Zijn wij bereid
de kwetsbaarheid van gelovigen serieus te nemen en daar vervolgens rekening mee
te houden, desnoods om pragmatische redenen maar bovenal op morele gronden? En
kunnen wij van de nood een deugd maken, door de culturele en maatschappelijke
veranderingen aan te grijpen en hardop na te denken over een nieuwe ethiek voor
de verhouding tussen moderniteit en religie? Want daar zal het om gaan.
Sinds onheugelijke tijden heeft de mensheid een aantal
zingevingsstrategieën ontwikkeld om in het reine te komen met de grote vragen
van leven en dood. Van die pogingen om een weg te vinden in de verwarring zijn
de godsdienst, de kunst en de wetenschap de opvallendste. In recente tijden zijn
daar de politiek bijgekomen en de sport. Kun je het iemand kwalijk nemen wanneer
hij, oog in oog met de verwarrende vragen van leven en dood, zijn toevlucht niet
zoekt in het lopen van de marathon maar in een godsgeloof?
Een beetje serieuze religie doet totalitaire aanspraken op
haar aanhangers; daarin verschilt de islam niet van het christendom en al
evenmin van het jodendom. In Europa heeft de geschiedenis geleid tot een
marginalisering en privatisering van de religiositeit, niet zonder
bloedvergieten en al evenmin zonder verlies.
Nu de liberale, seculiere democratie de politiek in het
centrum van ons denken en handelen heeft geplaatst, wordt geleidelijk aan de
schraalheid daarvan zichtbaar. Europa is in zijn bestuur goeddeels seculier,
maar massaal vluchten zijn ingezetenen in de spiritualiteit of andere
metafysica; de biecht is in onbruik geraakt, maar de psychotherapie is alom. Je
kunt je afvragen wat de secularisering verspeeld heeft en wat daarvoor in de
plaats is gekomen.
Het is ook te zien aan de onzekerheid van politici. Mij viel
op dat de Deense minister-president Anders Rasmussen in zijn persconferentie, na
de bloedige rellen in het Midden-Oosten, iedere zin van zijn verklaring begon
met 'we believe'. Er is geen Euro-politicus of hij beroept zich op
Europa's 'christelijke waarden'.
Het is interessant dat juist nu de secularisering in Europa
voltooid leek te zijn de roep om riten rondom het burgerschap en het onderhouden
van een catechismus voor de democratie luider wordt. De overeenkomst tussen de
staatsgodsdienst en de godsdienststaat is verontrustend. Het lijkt wel alsof
niet alleen de godsgelovigen, maar ook de seculieren steeds fanatieker worden.
De pijn ontstaat waar de vrijheid van godsdienst, en de
garantie van een ongestoorde beleving daarvan, botst met de vrijheid van
meningsuiting. Er maakt zich een grote pedagogische drift meester van de
pleitbezorgers van maximale vrijheid van meningsuiting bij het gadeslaan van de
woede .
De redelijksten onder de commentatoren willen desnoods nog
naar de grieven van de gelovigen luisteren, maar dan wel op hun eigen
voorwaarden. Zo betoogde Paul Scheffer in NRC Handelsblad, dat 'het recht
op godsdienstvrijheid van moslims op ondubbelzinnige wijze moet worden verbonden
met het recht op vrije meningsuiting voor critici van de islam.' Gelijk
oversteken, samenleven kan alleen maar op grond van het aanvaarden van de
spiegelsymme-trie. Maar het punt is nu juist, dat er helemaal niet gelijk
overgestoken wordt. Er wordt gedecreteerd, de godsdienstvrijheid wordt
voorwaardelijk verleend en de voorwaarden worden vastgesteld door de
ongelovigen. Daar zit iets hoogmoedigs aan.
In de democratische, liberale rechtstaten wordt de gekwetste
gelovigen gewezen op de ruimhartigheid van die rechtstaat: er is in hun
mogelijke gevoelens van gekwetstheid voorzien. Afshin Ellian en Leon de Winter
verwijzen ze monter naar de rechter. Je ziet het voor je, een stelletje
gekwetste zielen uit de Gaza-strook neemt het vliegtuig naar Kopenhagen en meldt
zich bij het parket in Arhus, Jutland, om verhaal te halen.
Hier beschermen voorvechters van de vrijheid van
meningsuiting zichzelf en zij zoeken dekking achter een schijngarantie. Hun
uitgangspunt is een wereld die niet meer bestaat, een wereld met gesloten
nationale culturen en zonder andere communicatiemiddelen dan die van de PTT.
Bovendien, hoe fair is het om de rechter op te zadelen met de
fundamentele zorgen van de samenleving in een nieuwe confrontatie met gelovigen
en andersdenkenden? Zo'n rechter zal recht moeten spreken, maar de wet is niet
statisch en voorziet lang niet altijd in de mogelijkheid onder nieuwe
omstandigheden gerechtigheid te doen. Er is een nieuw probleem ontstaan, dat
zich onttrekt aan de uitgangspunten van de bestaande wetgeving. De vraag die wij
ons moeten stellen is of wij dat probleem met wetgeving te lijf willen gaan of
er een ander antwoord op willen formuleren. De seculiere, democratische
samenleving kent immers niet alleen rechten, zij brengt ook plichten met zich
mee.
Als de wet vrijheid van meningsuiting in hoge mate toestaat,
dwingt ons dat dan die volle ruimte ook in te nemen, ongeacht de omstandigheden?
Er zijn zaken die de wet niet kan regelen en die de wetgever niet moet willen
regelen.
Maar al deze defensieve redeneringen zien een punt over het
hoofd: niet alleen de islam is here to stay, maar ook het internet. Wij moeten
leven met de aanwezigheid van grote groepen gelovigen in onze eigen
samenlevingen en nog grotere groepen op secondenafstand daarbuiten.
'In een wereld die fijnmazige, gecompliceerde en talloze
verbindingen kent kunnen maatschappelijke en politieke spanningen ontvlammen
doordat berichten uit de ene culturele en politieke context ogenblikkelijk een
rol gaan spelen in een andere', schreef de Hongaarse commentator Zsofia Szilagyi.
In zo'n wereld, vol transnationale migratie en communicatie, zijn de
verhoudingen anders komen te liggen dan in die van monoculturele natiestaten:
binnenlandse en buitenlandse kwesties lopen onontwarbaar door elkaar,
binnenlandse en buitenlandse politiek zijn niet meer te scheiden.
Niemand kan meer louter voor eigen parochie preken, want de
afscheidingen zijn poreus geworden. Het debat dat wij moeten voeren over de
vraag naar de balans tussen vrijheid van meningsuiting en ingetogenheid is op
zichzelf een oud debat, maar de schaal is enorm veel groter geworden. De
vrijheid van meningsuiting zoals die binnen de monoculturele samenleving gold,
willen handhaven én alles wat je te zeggen hebt tegen je eigen achterban op het
internet willen zetten, gaan niet samen. Zij vereisen een nieuwe code, een
nieuwe ethiek, een nieuwe verantwoordelijkheidszin: een Deense spotprent is op
het moment van drukken ook beschikbaar in Afghanistan en de opwinding erover is
een halfuur later terug op Jutland.
Onder de huidige verhoudingen moet ermee gerekend worden dat
een opvatting of een spotprent, zodra die in de openbaarheid komt, een eigen
leven gaat leiden en wordt onderworpen aan talloze interpretaties en
manipulaties. Vrijheid van meningsuiting is nooit een statisch gegeven en met de
evolutie van de context waarin die wordt beoefend evolueren ook de
verantwoordelijkheden van de pers. Verantwoordelijkheid kan dan verkieslijker
zijn dan vrijheid.
'In een geglobaliseerde wereld is het van vitaal belang dat
wij de waarden van respect, tolerantie en vreedzaam samenleven cultiveren',
schreven de premiers van Turkije en Spanje, Erdogan en Zapatero, van de week in
een gemeenschappelijke verklaring. 'Vrijheid van meningsuiting is een van de
hoekstenen van onze democratische stelsels en we zullen die nimmer opgeven. Maar
er zijn geen rechten zonder verantwoordelijkheid en respect voor andere
gevoeligheden.'
De crux zit in het onderscheid dat zij maken tussen recht en
moraal. Dat is een even klassiek als verstandig onderscheid - en het opent de
weg naar een op het eerste gezicht minder heroisch, maar wel zo zinnig debat,
over de noodzakelijk geworden nieuwe ethiek van de verhouding tussen moderniteit
en religie. 'Ten slotte leidt dit alles tot wanbegrip en waanvoorstellingen van
culturele verschillen', schrijven de premiers, 'dat negeren plaveit de weg voor
wantrouwen, vervreemding en woede, die kunnen uitmonden in onwenselijke gevolgen
die we nu juist allemaal zo ijverig proberen te vermijden.'
Het vermijden van die conflicten is niet louter een zaak van
de internationale rechtsorde, want wetten noch instituties garanderen de
maatschappelijke vrede. Die wordt gedragen door fatsoen, door een weloverwogen
ethiek van wat je doet en wat je laat. Zelfbeheersing kan daarin stukken
moediger zijn dan het opzoeken van de grenzen van andermans verdraagzaamheid of
van de wettelijk toegestane vrijheid van meningsuiting. De ethiek van
noodzakelijke nieuwe omgangsvormen tussen moderniteit en religie verplichten de
seculiere, liberale, democratische samenleving en haar burgers de consequenties
van hun handelingen onder ogen te zien en de hoogmoed van haar eigen pretenties
te erkennen.
Pas dan doet zij een waarachtige poging aan de gelovigen om
tot een gesprek te komen waarin zowel de garantie als de reikwijdte van vrijheid
van meningsuiting en godsdienstvrijheid aan de orde komen. Dan is er ook voor
hen geen excuus meer de gevolgen die een pluriforme samenleving voor de
geloofspraktijk kent te aanvaarden.
Tussenstuk:
Zelfbeheersing kan ook moedig zijn
De controverse over de twaalf Deense spotprenten van de profeet Mohammed woedt
voort. Alle wereldleiders hebben zich inmiddels in allerlei bochten gewrongen om
een vergelijk te vinden tussen de vrijheid van meningsuiting en respect voor
gelovigen. Wat weer aanleiding was voor nieuwe kritiek. Moslims voelen zich te
weinig serieus genomen. Verdedigers van de westerse seculiere waarden voelen
zich verraden: uit angst voor sociale onrust wordt de vrijheid opgeofferd.
Michaël Zeeman vindt het debat te onverzoenlijk en daardoor uitzichtloos. De
stellingen betrekken is een verkeerde houding. Zelfbeheersing kan moediger zijn
dan doelbewust provoceren. De tegenstellingen in onze samenleving vragen om een
nieuwe ethiek.
De Volkskrant, 18-02-2006, ingezonden brief van Rob Glastra (Hilversum)
Religie mag worden gerelativeerd
Met betrekking tot de grenzen van de vrijheid van meningsuiting in relatie tot
religie stelt Michaël Zeeman dat de nieuwe (globaliserende) wereld nieuwe
omgangsvormen vraagt (het Betoog, 11 februari). Zijn betoog is sympathiek en
goedbedoeld, maar vertolkt de visie van de politieke en culturele elite en gaat
voorbij aan de beleving van brede lagen van de samenleving die niet tot die
elite behoren.
Inhoudelijk gaat het om het problematische integratieproces
van culturen die voorheen geografisch gescheiden waren en nu met elkaar mengen.
Door de kwestie van de Deense spotprenten en de reactie uit
de islamitische wereld respecteren wij het recht van islamitische landen om wat
voor afbeelding of karikaturen van hun heiligen in de eigen pers te verbieden.
Als zij om dezelfde reden de toegang van hun burgers tot internet willen
beperken, is ook dat hun eigen zaak.
Eventuele oppositie tegen zulke vrijheidsbeperkingen moet
maar in de landen zelf ontstaan. De keerzijde is dat immigranten hier in het
Westen, ook al zijn ze van de tweede of derde generatie, de in een eeuwenlang
evolutieproces gegroeide positie van religie binnen onze samenleving dienen te
accepteren.
Ik zie geen enkele reden om, zoals ook Zeeman weer doet, zo
relativerend over de Verlichting te doen als we beseffen hoeveel bloed en tranen
het christendom in de eeuwen daarvoor op haar geweten heeft.
Religie behoort nu gelukkig hoofdzakelijk tot het privédomein
en mag publiekelijk gerelativeerd worden, bijvoorbeeld met spotprenten, binnen
de grenzen van de wet.
Daarin zouden we geen enkele concessie tegenover een
eventuele orthodox-christelijke revival doen, laat staan tegenover een religie
die zich hier recent uit vrije wil heeft gevestigd en aan wie door de autochtone
cultuur ruimte wordt gegund.
Als islamitische immigranten en hun nakomelingen daar niet
mee kunnen leven, dan nodig ik hen uit om hun geestelijk en religieus heil en
hun fysieke bestaan, verder in die landen te zoeken waar hun culturele wortels
liggen en waar zij zich beschermd voelen tegen in hun ogen kwetsende uitingen
van de vrijheid van meningsuiting.
Net zoals ik een in Saudi-Arabië levende christen zou
aanraden om uit dat land te vertrekken als hij er niet mee kan leven dat de
bijbel er een verboden boek is.
De Volkskrant, 18-02-2006, ingezonden brief van Ada de Boer (Groningen)
Discussie
`Zijn wij bereid de kwetsbaarheid van gelovigen serieus te nemen?`, vraagt
Michaël Zeeman zich af in zijn artikel `De nieuwe wereld vraagt om nieuwe
omgangsvormen`. Wat mij betreft is dat niet de vraag.
Mijn vraag is: hoe voer je een goed maatschappelijk debat bij
belangentegenstellingen of botsende inzichten, zodat zoveel mogelijk
verschillende argumenten van zoveel mogelijk verschillende groepen naar voren
kunnen komen. Zeeman noemt internet en de daarmee gepaarde gaande
schaalvergroting als argument om conflicten te voorkomen, daarbij `gedragen door
fatsoen en weloverwogen ethiek van wat je doet en laat`. Mooi proza, maar wat
Zeeman bedoelt, is dat we sommige dingen maar beter niet kunnen zeggen. Het
werkelijke debat is daarmee uiteraard ten einde.
Ik draai het om: juist omdat we via internet bij elkaar om de
hoek wonen, is open discussie meer dan ooit nodig. Er zijn te veel landen waar
daar nog geen sprake van is. Juist internet kan laten zien, overal ter wereld,
dat open discussie vruchtbaar is. Webloggers in dictaturen zoals Syrië zijn op
dit moment al een inspirerend begin en voorbeeld.
De Volkskrant, 18-02-2006, ingezonden brief van Pim Lemmens (Eindhoven)
Zelfgenoegzaamheid
Michaël Zeeman schrijft dat de ethiek van de noodzakelijke nieuwe omgangsvormen
tussen moderniteit en religie de seculiere, liberale, democratische samenleving
verplicht de consequenties van hun handelingen onder ogen te zien en de hoogmoed
van haar eigen pretenties te erkennen. Ik heb daar toch wat moeite mee. De
moderniteit waar Zeeman het over heeft, slaat op de houding die we in het Westen
aannemen sinds de Verlichting. Verlichtingsfilosofen als Kant en Rousseau
pleitten voor de gelijkwaardigheid van ieder mens.
In feite volgt men nu nog steeds Kant`s categorisch
imperatief, dat zegt dat voor iedereen dezelfde regels moeten gelden. En dat
vind ik, in al zijn feilbaarheid, nog steeds een goed uitgangspunt.
Als ik intolerant ben, mag ik van anderen ook een intolerante
houding verwachten. Waarom zou je tolerant zijn ten opzichte van mensen die zelf
intolerantie verkondigen?
De onvrede met de westerse opstelling komt bij veel moslims
voort uit de superieure houding die men in het Westen tegenover hen aanneemt.
Wij hebben de Verlichting en zij zijn een primitief woestijnvolk gebleven. Dat
is wat Fortuyn naar voren bracht en impliciet zegt Zeeman dat nu ook.
Want wat is er nou arroganter dan te zeggen: laten wij maar
de wijste partij zijn. Zij weten niet beter, maar wij wel. Nee, verdomme, waarom
mogen wij niet laten zien dat wij kwaad zijn vanwege de miskenning van de rol
die de pers bij ons speelt, vanwege de verkeerd gerichte woede?
Ik denk dat men bijvoorbeeld in Libanon, Afghanistan, Iran en
Indonesië een dergelijke kwaadheid veel beter zal begrijpen dan die zalvende
zelfgenoegzaamheid die ik hier meemaak.
Red.: Met deze drie reacties is redelijk duidelijk dat Zeeman
er heel veel ivoren toren woorden voor nodig heeft om hele simpele denkfouten te
maken, met als simpelste dat van de tussentitel: het feit dat het internet voor
meer cultureel contact zorgt, werkt twee kanten op, en dus moeten de moslims ook
meer rekening houden met ons. Maar voor een verdere analyse, eerst een ander voorbeeld van hetzelfde proces,
dit keer niet vanuit de culturele, maar vanuit de juridische hoek:
De Volkskrant, 18-02-2006, door Barbara Oomen, jurist en politicoloog
Mensenrechten zijn nog veel te westers
Tussentitel: Het seculiere wereldbeeld is dat van een minderheid
De vrijheid van meningsuiting zou geen' brok graniet moeten zijn, maar de
uitkomst van een dialoog tussen verschillende culturen, vindt Barbara Oomen.
Wat bindt de islamitische demonstrant in Kenia, de Palestijnse vrouw die haar
voeten veegt op de Deense vlag, de mufti in Roemenië, Kofi Annan, de verdwaasde
Denen en onze eigen premier Balkenende? Antwoord: zij lijken opeens allemaal
rechtsgeleerden.
Ze buigen zich in bad- en theehuizen, coffeeshops en in
kranten over de hele wereld over een vraag waar eerstejaarsstudenten graag op
kauwen en juristen boeken over volschreven: wat weegt zwaarder, de vrijheid van
meningsuiting of de vrijheid van godsdienst?
Die vraag gaat eigenlijk over de verhouding tussen de
mensenrechten en het geloof en kent van oudsher twee scholen. De dogmatische
benadering van mensenrechten, die bloedlink is, en de relativistische, die
vandaag de dag weinig hulp biedt. Een pleidooi dus voor een derde weg: de
'procesbenadering' , die misschien wel de enige manier vormt om op wereldschaal
de boel nog een beetje bij elkaar te houden.
Eerst een paar woorden over de in Nederland veel te gangbare
dogmatische aanpak. Deze hanteert Femke Halsema, fractieleider van GroenLinks,
als zij schermt met het argument dat er één grens is waarover geen
onderhandeling mogelijk is, 'en dat is de grens van onze persvrij-heid'. Op die
manier presenteert zij de mensenrechten als een Platoonse waarheid: universeel,
ondeelbaar, onveranderlijk. Een brok steen dat er altijd al was en zal zijn, en
dat toevallig in 1948 is uitgegraven, afgestoft en vastgelegd in de Universele
Verklaring van de Rechten van de Mens. Let op: verklaring, en niet verdrag. Het
gaat hier niet om afspraken, maar om het beschrijven van een ontdekking.
In deze benadering zijn de mensenrechten, of het nu gaat om
het gelijkheidsbeginsel, de vrijheid van meningsuiting of het recht op eigendom,
zo belangrijk dat zij best te vuur en te zwaard verdedigd mogen worden. Het gaat
toch om een hoger doel, dat makkelijk een middel als een oorlog heiligt. Zie
Irak. Veel mensenrechtenactivisten worden daarmee net zo fundamentalistisch als
de meest dichtgetikte godsdienstwaanzinnige.
Deze dogmatici hebben vaak nauwelijks aandacht voor de
verhouding tussen mensenrechten en het wereldbeeld van de meerderheid van de
mensen, of dit nu christelijk, islamitisch, joods of hindoe is. Hoe kan dit ook,
als de meerderheid van de westerse opiniemakers zo sterk geseculariseerd is dat
zij nog nooit een bijbel in handen hebben gehad, en het verschil tussen de koran
en de sharia niet kennen. Zo is de associatie tussen mensenrechten en westers
ongeloof snel gemaakt, en niet geheel onterecht.
Deze dogmatische aanpak is daarmee zowel gevaarlijk als
onterecht. Gevaarlijk omdat zo maar al te snel De Mensenrechten tegenover
bijvoorbeeld De Islam komen te staan, iedereen zich in de loopgraven verschanst
en - als er nog gepraat wordt - dit uitmondt in een dialoog tussen doven. Zo'n
benadering speelt bijvoorbeeld Saddam Hussein in de kaart, als hij met een koran
tegen zich aan geklemd de legitimiteit van zijn proces in twijfel trekt.
Onterecht omdat dogmatici voorbij gaan aan de vele, vaak geslaagde pogingen om
mensenrechten en religie elkaar juist te laten versterken.
Die pogingen begonnen al bij het vastleggen van die
mensenrechten in 1948. Eleanor Roosevelt hoopte, als voorzitter van de commissie
die de Universele Verklaring opstelde, de kritiek op mensenrechten als 'te
westers' voor te zijn: zij nodigde een Filippijn, een Iraniër en
vertegenwoordigers uit onder andere Panama, Egypte en Libanon uit om mee te
denken. De commissie bestudeerde de kernwaarden van het Chinese, islamitische,
hindoeïstische en traditionele recht en weefde deze in de Verklaring. Mahatma
Gandhi gaf zijn mening, net als een Franse jezuïet en een Chinees filosoof. Het
uiteindelijke document, vond Roosevelt, draaide dan ook om universele - ook
religieuze principes - als het feit 'dat mannen en vrouwen over de hele wereld
het recht hebben op een leven dat vrij is van angst voor armoede en
onzekerheid'.
Het mocht niet baten: de mensenrechten zijn van het
begin af aan vaak in één adem met Coca Cola en McDonalds genoemd, afgeschilderd
als een westers product. Hoewel die kritiek nét iets te regelmatig van
Afrikaanse patriarchen of Aziatische despoten kwam, zit er natuurlijk wel een
kern van waarheid in. Wie de Universele Verklaring leest, ziet daarin vooral het
Verlichtingsdenken met haar nadruk op het individu in plaats van de gemeenschap,
en vooruitgang in plaats van traditie.
Natuurlijk, mensen uit andere culturen konden zich altijd al
beroepen op het beginsel dat iedereen het recht heeft op 'vrijheid van gedachte,
geweten of godsdienst' (art. 18) en om 'vrijelijk deel te nemen aan het
culturele leven van de gemeenschap' (art. 27). En in interna-tionale verdragen
zijn ook steeds meer groeps- en culturele rechten afgesproken, waarvan juist
'andersdenkenden' profiteren. Maar het individu en zijn rechten blijven centraal
staan.
Het veelgehoorde alternatief populair bij zowel de
eerdergenoemde dictators en gerespecteerde wetenschappers - is het relativisme.
,Dit legt de nadruk op verschillen tussen culturen en religies en de
onmogelijkheid om universele regels te formuleren. Daarmee is het ook nauwelijks
een optie in deze tijd waarin culturen meer dan ooit tegen elkaar aan schurken
en met elkaar botsen, op wereldschaal en in de gemiddelde stadswijk.
In plaats van de dogmatische of de relativistische
benadering, is er ook een derde weg, die veel te weinig aandacht krijgt. De
procesbenadering - een term van de Somalische moslim en mensenrechtenactivist
An-Naim - ziet mensenrechten niet als een brok graniet, maar als de uitkomst van
een dialoog tussen partijen. Die uitkomst kan best, afhankelijk van de context,
van geur, kleur of smaak verschillen.
Tijdens concrete onderhandelingen - binnen een land, binnen
een geloofsgemeenschap, binnen een culturele groep - brengen partijen de
mensenrechten tot leven en binden zij zich er expliciet aan. Daarbij kunnen
interpretaties verschillen, maar wordt de kern niet aangetast; dit is een
essentieel verschil met het relativisme.
Voorbeelden van deze procesbenadering zijn er te over. Neem
bijvoorbeeld documenten als het Afrikaans Handvest, dat ruim aandacht schenkt
aan de plichten van individuen tegenover de familie en de gemeenschap maar ook
een 'recht op ontwikkeling' bevat.
Of de Universele Islamitische Verklaring van de Mensenrechten, die de Unesco in
1981 aannam, en natuurlijk begint met te stellen dat Allah de bron vormt van
alle (mensen)rechten. Daarnaast wemelt de wereld van de grondwetten die, net
zoals de onze, een bepaalde geloofstraditie en het vastleggen van de
mensenrechten combineren. De nieuwe Iraakse grondwet, om er maar een te noemen,
verklaart de islam tot nationale godsdienst en legt tegelijkertijd de rechten op
vrijheid en gelijkheid vast.
Ook is er het werk van rechters om grondrechten en lokale,
religieuze opvattingen op een lijn te brengen. In Zuid-Afrika bijvoorbeeld,
verrichtten de constitutionele rechters pionierswerk door in het arrest waarin
zij de doodstraf afschaften niet alleen te verwijzen naar de mensenrechten, maar
ook naar Afrikaanse religies. Hierin geldt namelijk de traditionele idee van
ubuntu: een mens is alleen maar mens door de contacten met andere mensen.
In datzelfde Zuid-Afrika verbood de rechter vorige week
publicatie van de gewraakte cartoons. Zij vormden een te groot affront voor de
moslimgemeenschap, en de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting mag niet
leiden tot het zaaien van haat. Een redenering die een Nederlandse rechter niet
zo snel zou maken. Denk aan de zaak Nader tot U, in de jaren zestig,
waarbij Gerard Reve terecht stond omdat hij God als een door hem te verkrachten
ezel afschilderde. Toch ook niet mis, maar de rechter besloot dat van
godslastering geen sprake was.
Dat is dan ook de consequentie van een procesbenadering: over
de tijd, in verschillende omstandigheden, kan de interpretatie van mensenrechten
verschillen. En ja, dan kan het zijn dat in de uitkomst soms de nadruk iets meer
ligt op de familie of op de gemeenschap dan op het individu, of op respect voor
anderen dan op individuele rechten dan wij in Nederland gewend zijn.
Zo'n procesbenadering krijgt het best vorm in concrete
projecten. Je zou zelfs kunnen denken aan de gedragscode in Rotterdam: partijen
spreken regels (nog eens) af, en binden zich dan ook eraan. In Mali,
bijvoorbeeld, werkten spirituele leiders, dorpelingen en ambtenaren aan het
opstellen van zogeheten 'conventions locales' die de toegang tot bossen
regelen.
Met ruim aandacht voor heilige bomen en begraafplaatsen, maar ook voor de
voedselbehoefte van de straatarme boeren, en het belang dat de regering aan
milieubehoud hecht. Juist omdat deze conventies lokaal zijn vastgelegd, en in
lijn zijn met de traditie, respecteren alle partijen ze ook.
Een ander mooi voorbeeld is het 'Rights at Home' project.
Onder het motto 'Alleen Allah ziet Allah, alleen Allah kent Allah' nodigden
mensenrechtenactivisten islamitische geestelijk leiders in Tanzania en Jemen uit
om te werken aan een model van een huwelijkscontract dat zowel strookt met de
sharia als met de mensenrechten. In zo'n contract spreken de toekomstige
echtgenoten bijvoorbeeld af dat de vrouw mag blijven werken, of gemakkelijker
kan scheiden. De contracten worden nu in verscheidene landen in de praktijk
toegepast.
Juist de islam leent zich misschien nog wel beter dan andere
godsdiensten voor dergelijke lokale interpretaties. Dit omdat de sharia bestaat
uit uitspraken van rechtsgeleerden uit de hele islamitische wereld over de
concrete toepassing van de koran en de uitspraken van de profeet Mohammed. Zij
kunnen per rechtsgeleerde, plaats en tijdperk sterk verschillen, waardoor zowel
Mohammed B. als Ayaan Hirsi Ali ondersteuning voor hun standpunten in het
islamitisch recht kunnen vinden.
Neem de cartoonrellen. Hoewel de koran godslastering
verbiedt, en er de doodstraf op stelt, is er een wirwar van opvattingen over de
vraag óf en zo ja, welke afbeeldingen van Mohammed wel mogen. Juist binnen
verschillende geloofsgemeenschappen, niet alleen de islamitische, zijn de
afgelopen jaren veel pogingen gedaan om het religieuze en
mensenrechten-gedachtegoed op een lijn te brengen. De World Faiths Development
Dialogue is een voorbeeld van een forum waarin moslims, christenen, joden,
hindoes en boeddhisten zoeken naar overeenkomsten. Religieuze leiders spelen in
die dialoog een centrale rol: niet de Ahmad Abu Labans van deze wereld maar de
Tariq Ramadans, de Nelson Mandela's, de Dalai Lama's en de Martin Luther Kings.
Daarmee lijkt het probleem soms eerder bij de dogmatici onder
de mensenrechtenactivisten te liggen dan onder veel religieuze leiders en gewone
gelovigen. Vaak speelt onkunde hen parten: organisaties als Amnesty
International en Human Rights Watch besteden pas sinds een paar jaar
schoorvoetend aandacht aan religie,. en zien het vaak eerder als probleem dan
als bron van inspiratie.
Toch zullen ook deze activisten moeten accepteren dat hun
vaak seculiere wereldbeeld dat van een minderheid is. Dat voor de meerderheid
van de mensen op deze wereld niet het individu centraal staat, maar de
gemeenschap. Dat het voor deze meerderheid niet de mensen zijn die de wereld
ordenen, maar hogere krachten. Dat een misdrijf niet aan een individu is toe te
rekenen, maar bijvoorbeeld aan verbolgen voorvaderen. Dat vrouwen en mannen niet
gelijk zijn en kinderen en ouderen al helemaal niet. En dat volgens de
geschriften een pak slaag op z'n tijd best mag.
Wie zich niet inleeft in dit wereldbeeld, en even dogmatisch
met de Universele Verklaring zwaait als missionarissen ooit met de bijbel, gaat
een strijd aan die niet te winnen is. Een wezenskenmerk van ieder geloof is nu
eenmaal de gedachte dat er iets hoger is dan wat wij mensen op aarde afspreken.
En ga maar na: de Universele Verklaring geldt als het meest vertaalde document
ter wereld, met 321 officiële vertalingen.
Toch is dit niets vergeleken bij het meest vertaalde geschrift ter wereld: de
bijbel kent zo'n 2200 uitvoeringen.
Zoals de Adviesraad Internationale Vraagstukken onlangs
schreef: de mensenrechten zijn universeel, maar niet uniform. Daarom is het van
cruciaal belang om aan te sluiten bij interpretaties van lokale schriftgeleerden
van Kenia tot Pakistan, om de lokale dialoog over de mensenrechten te stimuleren
en de uitkomst te respecteren, juist wanneer deze aansluit bij religieuze
denkbeelden. Zo'n procesbenadering is, gek genoeg, de enige manier om te zorgen
wij het ooit echt kunnen hebben over de universele mensenrechten.
Tussenstuk:
Vrijheden en geloof gaan best samen
In de mondiale ruzie over de Deense spotprenten van de profeet Mohammed lijkt
het wel alsof de twee kampen voor eeuwig onverzoenlijk zijn. Vrijheid van
meningsuiting en het belijden van de islam kan nooit samengaan, betogen zowel
radicale aanhangers van de Verlichting als oerconservatieve imams. Vorige week
pleitte Michaël Zeeman in het Betoog voor een meer open houding jegens elkaar:
laat de discussie gaan over nieuwe omgangsvormen in plaats van principes. Deze
week betoogt Barbara Oomen dat religie en de mensenrechten in brede zin wel
degelijk kunnen samengaan. Maar dan zullen de westerse voorstanders van die
rechten zich wel moeten inspannen om de universele Rechten van de Mens te
'vertalen' naar de begripswereld van gelovigen van allerlei godsdiensten. Anders
blijven die mensenrechten iets van de minderheid van niet-gelovigen in de
wereld. Oomen geeft voorbeelden hoe de toenadering in zijn werk gaat. Ze schreef
als lid van de commissie Mensenrechten van de Adviesraad Internationale
vraagstukken mee aan een rapport over cultuur, mensenrechten en ontwikkeling.
Barbara Oomen, jurist en politicoloog, is verbonden aan onderzoeksschool
AMIDST van de universiteit van Amsterdam.
De Volkskrant, 23-02-2006, ingezonden brief van Pieter Markus (Geldrop)
Universeel
Met haar `procesbenadering` van mensenrechten zegt Barbara Oomen (het Betoog, 18
februari) tegen de tekenaar die de profeet heeft afgebeeld (godslastering), de
vrouw die verkracht is (ontucht) en de moslim die zich tot het christendom heeft
bekeerd (afvalligheid): `U heeft het ongeluk in Pakistan te wonen waar een op de
sharia gebaseerde versie van de niet-zo-universele mensenrechten geldt, dus u
wordt toch ter dood gebracht.` Zij heeft mij niet duidelijk kunnen maken waarin
haar `procesbenadering` wezenlijk afwijkt van het door haar verworpen
`relativisme`.
Ten onrechte stelt Oomen dat de cartoonkwestie een botsing
tussen de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst betreft.
Immers, godsdienstvrijheid behelst het recht van elk individu een godsdienst
naar keuze al dan niet te belijden, maar niet het recht om andersdenkenden de
mond te snoeren. In veel islamitische landen worden beide grondrechten niet
erkend. Een grondwet waarin de islam tot nationale godsdienst wordt verklaard -
Irak - schept per definitie ongelijkheid tussen moslims en niet-moslims.
Het is mij een raadsel waarom Oomen zo veel ruimte heeft
gekregen om haar warrige en gevaarlijke ideeën te ventileren.
Uit:
De Volkskrant, 23-02-2006, rubriek Gemengde berichten door Martin Sommer
(volledig
artikel hier
)
Rotterdam-code
... Er zijn mensen die in alle ernst beweren dat vrijheid van
meningsuiting een dogmatisch beginsel is. Vrijheid van meningsuiting is een
mensenrecht, en mensenrechten zijn te westers, aldus Barbara Oomen in de krant
van afgelopen zaterdag. Mensenrechten zouden geen bonk graniet moeten zijn, maar
vorm krijgen onder invloed van lokale gebruiken. We moeten aansluiten bij de
interpretaties van schriftgeleerden van Kenia tot Pakistan. Barbara Oomen
schrijft het zonder een spoor van ironie. We moeten er maar aan wennen dat ons
seculiere wereldbeeld dat van een minderheid is. Dat in het grootste deel van de
wereld mannen en vrouwen niet gelijk zijn. 'En dat volgens de geschriften een
pak slaag op z'n tijd best kan.'
Vroeger zeiden ze, ga zelf naar Siberië, als een enthousiaste
jonge communist de idealen van de Sovjet-Unie aanprees. Het probleem is niet dat
mensenrechten te westers zijn, het probleem is dat mensenrechten westers zijn.
Red.: Het IRP is het helemaal eens met het uitgangspunt van
Oomen, namelijk dat een procesmatige benadering van de Mensenrechten het beste
is. Het IRP moet alleen constateren dat Oomen de procesmatige aanpak onjuist
toepast.
Als eerste is het misschien handig om te herinneren aan hoe de dogmatische
vorm van de Mensenrechten is ontstaan. Die dogmatische Mensenrechten waren de
voornaamste principe-stok om de communistische hond mee te slaan. Vele decennia
werden de Mensenrechten gehaald bij alles wat ook maar de schijn van communisme
had, terwijl tegelijkertijd steun werd verleend aan de meest weerzinwekkende
dictators die de Mensenrechten niet alleen schonden maar ook gewoon verkrachtten
- Soeharto, Moboetoe, Marcos, om maar en paar namen te noemen.Deze dogmatische
Mensenrechten zijn dus het papier waarop ze geschreven zijn nauwelijks waard.
Voor de werkelijke rechten waar de Mensenrechten voor staan, is dat heel wat
anders. Die werkelijke mensenrechten zijn het grootste goed dat we hebben, en
daar moeten we heel zorgvuldig mee zijn. Deel van die zorgvuldigheid zit
verborgen in een heel klein woordje in de vorige zin, namelijk het woordje "we.
"We" zijn de mensen die die rechten afgesproken hebben, en dat zullen we hier
verder samenvatten als de westerse wereld. Er zit weinig mensenrechtelijks in de
houding om andere mensen regels op te leggen die "wij" hebben afgesproken. Dan
moet je wel heel erg sterk in je schoenen staan, en het voorbeeld van de
dictators uit de vorige decennia laat zien dat we dat niet staan.
Nu wordt de zaak ineens heel erg simpel: voor ons zijn de mensenrechten een
groot en bijna heilig goed, omdat ze de goede gang van zaken binnen onze wereld
vastleggen, maar met de buitenwereld hebben die rechten weinig te maken. Als een
deel van die rechten is dat je je kritisch mag uitlaten over welk idee of
ideologie dan ook, dan geldt dat voor ons. Maar niet voor de buitenwereld. Dus
Theo van Gogh, de Jyllands-Posten, Jan Blokker, ze mogen allemaal hun
gang gaan, zolang ze binnen onze mensenrechten en onze wetten blijven.
Aan de andere kant: de andere culturen mogen ook hun gang gaan. Willen ze de
sharia: even goede vrienden.
Hoe komt het dan dat er toch problemen zijn? Dat is dus ook simpel: omdat
zich andere cultuurgroepen genesteld hebben binnen de westerse wereld. Maar dat
is toch eigenlijk ook niet zo moeilijk? Dan gelden allerlei van oudsher bekende
regels, en dit keer regels uit allerlei culturen - voorbeelden: men gaat niet
met eigen regels andermans klooster binnen (Rusland),
s' lands wijs, s' lands
eer (Nederlands), enzovoort.
Kortom: die andere cultuurgroepen hebben zich te schikken naar de regels van
het gastland, en daarnaast kunnen zijn zich aan hun eigen regels houden voor
zover die regels niet in strijd zijn met die van het gastland.
Dit is de simpele procesmatige aanpak: je kijkt naar het proces: is het
import of is het export? Het opleggen van onze eigen regels aan anderen is
export, en dat doen wij niet meer. Het opleggen van eigen regels aan
gastheren is import, en dat doen zij niet meer. Wij hier de cartoons, zij
daar de sharia. Iedereen tevreden.
En daarmee zijn ook weer helemaal terug bij de conclusies van de reacties op
het stuk van Zeeman.
En tenslotte, in aansluiting op de reactie van Peter Marcus op het stuk van
Oomen: zijn de opvattingen van Zeeman en Oomen ook niet diepbeledigend voor een
grote groep mensen in het westen? Is het niet eens tijd dat zij zich inhouden
wat betreft hun opvattingen, ten einde de gevoelens van de
Verlichtingsfundamentalisten niet te kwetsen? Misschien moeten de
Verlichtingsfundamentalisten eens wat auto's in de wijken van Oomen en Zeeman in
brand steken, want dat schijnt te helpen om ze eerbied voor andermans
opvattingen bij te brengen.
Addendum mrt. 2007:
De discussie blijft ongetwijfeld nog wel een tijdje doorsudderen, met
voornamelijk een herhaling van argumenten:
De Volkskrant, 24-02-2006, Ineke Sluiter is hoogleraar Griekse taal- en
letterkunde aan de Universiteit Leiden.
Vrije meningsuiting – maar jegens wie?
Niet iedere vorm van zelfbeheersing in het publieke debat dient te worden
uitgelegd als zelfcensuur of gebrek aan zedelijke moed. Een geclaimd ‘recht op
beledigen’ is vooral retorica die groepstegenstellingen verscherpt, zegt Ineke
Sluiter.
Tussentitel: ‘Met alleen een hamer, zien alle problemen eruit als spijkers’
Sinds de Deense krant Jyllands Posten op 30 september 2005 voor het eerst
de Mohammed-cartoons plaatste, is de discussie over de grenzen van de vrijheid
van meningsuiting ongemeen fel geweest. Hoe verhoudt zich dat belangrijke recht
tot een right to offend, bijvoorbeeld geclaimd tijdens een rede in
Berlijn (de Volkskrant, 10 februari 2006) door Ayaan Hirsi Ali?
De discussie maakt een verwarde indruk: niemand ontkent het belang
van vrijheid van meningsuiting, maar zelfbeperking in de uitoefening daarvan
heet soms lafheid en hypocrisie, soms de verstandige wellevendheid die
samenleven in een pluriforme wereld mogelijk maakt. De discussie doet sterk
denken aan Thucydides’ beschrijving van een hevig groepsconflict binnen één
samenleving. ‘Wat vroeger onbesuisde overmoed heette’, zegt hij, ‘werd nu
beschouwd als loyale moed, zelfbeheersing heet een excuus voor lafheid’.
Waaraan lag en ligt het dat de beoordeling van het
cartoon-conflict zover uiteen loopt? Eén element is naar mijn smaak onvoldoende
geanalyseerd. Tegenover wie claimen wij precies onze vrijheid van meningsuiting?
Beschermen
De klassieke grondrechten werden aanvankelijk ontwikkeld om burgers tegen hun
eigen overheid te beschermen. Vrijheid van meningsuiting diende oorspronkelijk
om te voorkomen dat de overheid zou censureren en publicatie van bepaalde
opvattingen van tevoren onmogelijk zou maken. Het gaat dus in eerste instantie
om de verticale relatie tussen overheid en burger. In de verdediging van die
vorm van vrije meningsuiting is een grote principiële vasthoudendheid op zijn
plaats.
Maar meer en meer dienen de grondrechten ook de regulering
van de horizontale relatie tussen (groepen van) burgers onderling. De vrijheid
van meningsuiting van de ene burger vindt dan haar begrenzing in de vrijheden
van de ander. Totaal niet-controversiële meningen zullen op weinig bezwaren
stuiten.
De toets van de vrije meningsuiting is dan ook nooit de
onschuldige of onschadelijke mening, maar juist de mening die een ander of een
andere groep aanstoot zal geven, zal shockeren of zijn gemoedsrust zal
verstoren. In de Europese jurisprudentie over de vrijheid van meningsuiting is
vastgelegd dat het juist ook die informatie en ideeën zijn die onder de
bescherming van het grondrecht vallen, als het publieke debat erbij gebaat is.
Nodeloze, gratuite belediging is, uiteraard en zoals dat
hoort, strafbaar. Belediging mag dus geen doel op zich zijn, en er kan in die
zin ook geen recht op bestaan. Tot een ‘recht’ verheffen wij iets dat in
zichzelf als ‘goed’ kan worden beschouwd. De vrijheid van meningsuiting is zo’n
‘goed’ en wordt daarom beschermd. Onaangename dingen zijn geen doel op zich.
Waarom zou iemand een recht op belediging willen?
Maar belediging kan optreden als bij-effect van de legitieme
bekendmaking van een mening en in dat geval wordt een afweging gemaakt. De vraag
is dan of het belang van de vrije meningsuiting moet prevaleren boven het recht
van anderen om niet beledigd te worden. Is het goede meer goed dan het kwade
slecht is?
Die afweging kunnen we zelf maken of we kunnen haar aan de
rechter overlaten. Dat belediging een onprettig bijproduct is hoeven we dus niet
te ontkennen. De hoofdredacteur van de Jyllands Posten formuleerde het
goed: hij excuseerde zich, niet voor zijn recht tot publiceren – dat hield hij
terecht staande –, maar het speet hem als anderen zich daardoor gekwetst
voelden. En dan zitten we in het domein van de wellevendheid, niet van de
rechten en plichten.
Verticale en horizontale vrijheid van meningsuiting, tussen
burger en overheid en tussen burgers onderling, dat is het juridische kader van
de discussie. Maar komen we er daar wel mee in de analyse van de cartoon-affaire?
Van normale ‘verticale’ toepassing lijkt geen sprake. Het
gaat niet om een confrontatie tussen de krant en de Deense overheid,
integendeel: premier Rasmussen verdedigde de persvrijheid in alle toonaarden
(zie de interviewbijlage van de Volkskrant, 23 december).
In het horizontale vlak is inderdaad sprake van een conflict:
de Deense moslims demonstreerden en ze spanden een proces aan bij het Europese
hof dat nog moet vóórkomen. Hier is duidelijk sprake van een groepsconflict
binnen de Deense of Europese rechtsorde, en er worden democratische middelen
gebruikt om dat probleem op te lossen. Tiranniek
Maar de discussie en de roep om een right to offend golden helemaal deze
horizontale relatie niet. Niemand heeft ingezet op het recht van Jyllands
Posten om de Deense moslims te beledigen. Hirsi Ali spreekt in haar
Berlijnse rede over vertegenwoordigers van tirannieke regimes, en verklaart dat
zij er niet naar streeft religieuze gevoelens te kwetsen, maar dat ze zich niet
wenst te onderwerpen aan tirannie. Dat is een retorica die beter past bij de
verticale vrijheid van meningsuiting, het grondrecht van het individu dat zich
weigert neer te leggen bij politieke repressie van hogerhand.
Hier hebben we een eerste paradox: we hebben het nu immers
over regimes die niet binnen dezelfde rechtsorde opereren als wij. We kunnen
geen rechtzaak aanspannen om ons recht op vrije meningsuiting op te eisen tegen
een overheid die de onze niet is. Het protest richt zich tegen ondemocratische
toestanden in het Nabije en Midden-Oosten, tegen de internationale druk en het
gevaar van een extremistische vorm van islam. Daartegen past inderdaad grote
waakzaamheid. Het zou laf zijn dat probleem uit de weg te gaan, daarin heeft
Hirsi Ali gelijk. Maar wat is het moeilijk om het goede instrument te vinden!
Vrijheid van meningsuiting is een van de toverwoorden van onze democratie en een
van onze allerbelangrijkste verworvenheden, maar het woord van Abraham Maslow
dringt zich op: ‘Als je enige gereedschap een hamer is, zullen alle problemen
eruit zien als spijkers’.
De reacties op de cartoons in landen als Indonesië, Pakistan,
en Libanon hebben daadwerkelijk het probleem nog eens blootgelegd voor de enkele
sukkel die het ontgaan was – of we die affaire daarvoor werkelijk nodig hadden,
waag ik te betwijfelen.
De right to offend van Hirsi Ali heeft kennelijk geen
betrekking op een verticale, maar op een soort van diagonale relatie:
individueel protest tegen onderdrukking door een andere (religieuze) overheid
dan de onze. Het lijdt overigens geen twijfel dat ook in het internationale
debat wel degelijk ruimte is voor individuele burgers die misstanden signaleren
en staan voor de waarden van de democratische rechtstaat. Maar dat kan ook door
er bij de eigen regering op aan te dringen om internationaal de juiste politiek
te voeren.
Waardenconflict
Het zal trouwens wel even duren voordat er een effectievere manier is gevonden
om internationale waardenconflicten constructief aan de orde te stellen. Dat
blijkt uit de reactie van sommige buitenlanden, die het Hirsi Ali-model van
‘diagonale’ communicatie, tussen een burger van één staat en de overheid van een
ander, geheel blijken te onderschrijven. Geert Wilders zegt dat moslims als ze
hier willen komen wonen de helft van de Koran eruit moeten scheuren, en de
volgende dag staat de regering van Saoedi Arabië op de stoep – niet op die van
Wilders natuurlijk, maar bij onze overheid.
Op deze manier wordt van twee kanten olie op het vuur gegooid
en kan de discussie worden gekidnapt door wie er maar zin heeft een irritante
soundbite te produceren. Niet de fout van onze vrije meningsuiting, maar één
van die cultuurverschillen waartegen wij terecht bezwaar kunnen maken en
waarvoor we vervolgens toch een of andere oplossing zullen moeten bedenken. En
die kan er niet in bestaan de vrijheid van meningsuiting van Wilders in te
perken.
Hoe dat ook zij, vrijheid van meningsuiting is in de eerste
plaats een recht dat wij binnen onze eigen democratische ruimte willen
uitoefenen en daar doet zich een volgende paradox voor. Binnen die eigen
democratie zijn óók moslims, en die nemen daar een minderheidspositie in; zij
behoren vaak ook sociaal-economisch tot een kwetsbaarder groep in de
samenleving. Hier gaat het dus niet om vrijheid van meningsuiting, moedig
uitgeoefend tegen een potentieel machtiger partij.
Deze Europese moslims hebben ervoor gekozen niet langer in
het land van herkomst van henzelf of hun ouders of grootouders te blijven, zij
maken deel uit van onze democratische maatschappij en zijn een belangrijke
factor in het mogelijk maken en leefbaar houden van een pluralistische
samenleving. Ironisch genoeg zijn juist zij de eerst getroffenen door
uitingsvormen als de cartoons, en het is begrijpelijk dat zij zich gekwetst en
als groep gediscrimineerd voelen. Over hun hoofden ging de discussie kennelijk
tussen anderen, en het is zeer de vraag of zij van rechtswege genoegdoening
kunnen krijgen.
Dit is nu precies waarom het zin heeft niet iedere vorm van
zelfbeheersing uit te leggen als zelfcensuur of een gebrek aan zedelijke moed.
Want als het om het vermijden gaat van het kwetsen van zwakkeren is ‘lafheid’
niet aan de orde. Lompheid als moreel ideaal hoort niet bij de toverwoorden van
de democratie. In de perceptie van kracht en zwakte ligt een derde paradox.
West-Europa voelt dreiging van een internationale extremistische islam, die zijn
invloed voor de meeste mensen onzichtbaar uitoefent via internet en onduidelijke
netwerken. Voor het Nabije en Midden-Oosten is de perceptie andersom:
imperialistische, militair getinte druk vanuit de Verenigde Staten en Europa.
Ook binnen de verschillende Europese landen vertoont de omgang met
moslim-gemeenschappen tekenen van angst en nervositeit. Tegelijkertijd zijn die
gemeenschappen minderheden en ook dat maakt onzeker. Angst is een slechte
raadgever.
Groepstegenstellingen
In zijn Cleveringa-oratie (Democratische deugd, november 2006) geeft Kees Schuyt
een prachtige analyse van groepstegenstellingen: de toon van het debat is
daarbij zelf een symptoom. Zo stelt ook de claim op een right to offend
de discussie op scherp, omdat het een hyperbolische, overdreven gestelde, claim
is. Scherpere retorica komt voort uit als ernstig ervaren groepstegenstellingen,
maar leidt daar op haar beurt ook weer toe.
Schuyt oppert om bij groepstegenstellingen waar mogelijk te
onderscheiden tussen waardenconflicten en belangenconflicten. Over waarden valt
slecht te onderhandelen, daar gaat het om wat mensen heilig is. Maar bij
belangenconflicten gaat het om de materiële basis van het leven, toegang tot
scholing, arbeid en middelen, en daarover valt te praten.
Wanneer zoveel mogelijk de groepstegenstellingen vertaald
worden in zulke belangenconflicten (en zich dus laten oplossen), krijgen de
groepen er steeds minder belang bij om zwaar in te zetten op de
waardenconflicten. Dat maakt het eenvoudiger te komen tot een agreement to
disagree, en geloof kan een plaats krijgen in een privédomein, weg van de
publieke ruimte. Maar daar moeten groepen elkaar dan wel de ruimte voor geven.
Insisteren op een right to offend lijkt dan geen goede opening.
De discussie over het cartoonconflict is een westers
onderonsje. Dat is jammer, het betekent dat de ‘diagonale’ communicatie ook nog
eens niet erg goed gelukt is.
Mochten de cartoons?
Ja, vermoedelijk wel. Publicatie diende het publieke debat,
dat bleek wel, en de satirische middelen die gebruikt werden staan in een goede
traditie.
Moesten de cartoons?
Nee, in tegenstelling tot wat Hirsi Ali claimde. Vrijheid van
meningsuiting impliceert ook het recht om uit vrije wil keuzen te maken in onze
omgang met dat recht.
Tussenstuk:
Beledigen of beschermen
Koningin Beatrix betoogde in haar kerstboodschap op 25 december jongstleden
dat er geen recht op beledigen bestaat. ‘Godsdienstvrijheid geeft geen vrijbrief
om te kwetsen of op te roepen tot haat.’ De uitspraken leidden tot een
hernieuwde discussie over de vrije meningsuiting op de opiniepagina van de
Volkskrant.
Afshin Ellian en Leon de Winter meenden dat gekwetst (kunnen)
worden de prijs is voor een pluriform publiek debat. Nausicaa Marbe stelde dat
minderheden er goed aan doen een dikke huid te kweken. Zelfcensuur schaadt de
democratie, vond Atzo Nicolaï.
In Frankrijk dient momenteel het proces tegen het blad
Charlie Hebdo. Dit polemische tijdschrift publiceerde de Deense cartoons en
voegde er nog satirische Mohammed-tekeningen van eigen makelij aan toe. Drie
Franse moslimorganisaties klaagden de redactie aan wegens belediging van moslims
als groep en wegens racisme (dus niet wegens godslastering). Uitspraak op 15
maart.
Red.: Een heel lang verhaal, dat faalt op een enkele omissie:
het inzicht dat een religie ook het right to offend claimt, namelijk het
right to offend iedereen die een andere of geen religie heeft. Sluiter's
verhaal is prachtig, als er sprake is van een enkele religie. Zodra twee
religies in elkaars buurt komen, valt het onmiddellijk door de mand door dit
enkele punt. Zodra een religie het right to offend claimt ten opzichte
van anders- en niet-gelovigen, hebben die anders- en niet-gelovigen alle rechten
om die religie terug te beledigen. En in het actuele geval, christendom en
islam, staat er genoeg beledigends in de canoniek geschriften van die religies,
om ieder recht op terugbelediging, hoe ernstig ook, te rechtvaardigen. Wat dat
betreft heeft Geert Wilders dus volkomen gelijk: wil de islam aanspraak maken op
een respectvolle benadering, zullen ze eerst de respectloze delen uit hun koran
moeten scheuren.
Zonde dus, dit verhaal, van de 2043 woorden.
Terug naar Allochtonendebat 2006 ,
Allochtonen overzicht , of naar
site home
.
|