Is er discriminatie in Nederland?
|
14 jul.2002 |
Het antwoord op deze vraag hangt af van wat men onder discriminatie verstaat. Letterlijk
betekent het "onderscheid maken". In die zin is er dus overal discriminatie.
Het tegendeel is een woord of of begrip dat op alles van toepassing is, zoiets
als "De zee bestaat overal uit water". Zulke uitspraken hebben geen praktische waarde, en
nutteloos
in een discussie over de bestaande werkelijkheid, zie Denkfouten
. Wel
zinvol zijn uitspraken: "De zee bestaat uit zout water", hetgeen duidelijk een
discriminerende uitspraak is ten opzichte van het water van de rivier.
Gewoonlijk bedoelt men met discriminatie het onderscheid maken naar aanleiding
van ras, kleur of geloof. Ook dit gebeurt overal. Alle situaties waarin sprake is van verbaal
onderscheid maken, zoals in termen als rot-Marokkaan, zijn slechts specifieke voorbeelden van een
algemeen geval, waarin voor het woord "Marokkaan" een groot aantal andere termen ingevuld
kan worden, zoals rooie, kale, Duitser, brillenjood (dubbelop!), enzovoort, voornamelijk
afhankelijk van de ras, kleur, nationaliteit of anderszins van de naaste buren. In deze zin is er
dus ook overal discriminatie.
Met "discriminatie" in de vraag "Is er in Nederland discriminatie?" bedoelt men
dus kennelijk iets anders. Wat er bedoeld wordt, is de situatie waarbij in
verder gelijkblijvende omstandigheden, de voorkeur gegeven wordt aan een persoon
van een bepaald ras, kleur of geloof boven een
persoon van een ander ras.
Om de vraag naar het bestaan van discriminatie in deze zin te beantwoorden moet gekeken worden
naar specifieke gevallen waarin dit soort oordelen worden gemaakt. Hier worden drie
van die gevallen bekeken:
die van de sociale
interactie met
als voorbeeld het toelatingsbeleid tot een disco, die van de omgang met instituties met als voorbeeld
sollicitatie, en die van culturele omgang met als voorbeeld het
huwelijkspatroon.
Een standaardvoorbeeld van het sociale geval is het toelatingsbeleid bij
uitgaansgelegenheden, zeg een disco. De vraag is of een portier die een groep Marokkanen de
toegang weigert schuldig is aan discriminatie, als hij een soortgelijke groep van andere
jongeren wel toelaat.
De inzichtsafhankelijkheid van discriminatie zit hier in de beoordeling van groepen. De betreffende
groep Marokkanen ziet in eerste instantie alleen zichzelf. Ze ziet zichzelf ongetwijfeld als
anders dan de andere groepen, maar ziet dit niet als genoeg reden om hun de toegang te
weigeren.
De portier heeft een ander perspectief. De portier ziet in zijn carrière een groot aantal
individuen en groepen voorbijkomen. Zijn ervaring is dat groepen Marokkanen meer
betrokken zijn bij problemen dan andere groepen. Bovendien heeft hij de ervaring dat
als een individuele Marokkaan een gevalletje heeft, de hele groep zich ermee bemoeit, zodat er
meteen een groot probleem is
. Zijn reden om de groep Marokkanen te weigeren,
bijvoorbeeld
als er al een groepje Marokkanen binnen is, ligt in zijn eerdere ervaring, tezamen met zijn wens
om de kans op problemen zo klein mogelijk te houden.
De vraag of de weigering van een groep Marokkanen bij een disco een geval is van
discriminatie is dus afhankelijk van de vraag of de ervaringen van de portier
voldoende zijn om het onderscheid te kunnen maken. Voor een enkel geval is dit
moeilijk te onderzoeken, en het resultaat ook niet te gebruiken als uitgangspunt voor het beantwoorden van de algemene
vraag. Voor het meer algemene geval zijn er inmiddels voldoende gevallen van problemen
veroorzaakt door Marokkaanse jongeren bekend om de individuele weigering door de portier
begrijpelijk
te maken. De portier maakt onderscheid niet op ras, kleur, of geloof, maar op een reële
verwachting van problemen bij het toelaten van een bepaalde groep
. Het gaat hier dus om
gedrag, en het kenmerkende
onderscheid, de kleur, is slechts een bijkomstigheid
. Dit en soortgelijke gevallen zijn dus geen
gevallen van discriminatie. Er zijn zeer veel andere voorbeelden van dit soort onterechte
roep van discriminatie
-
speciaal over school, zie hier
.
Het belangrijkste voorbeeld van mogelijke institutionele discriminatie is dat bij sollicitatie.
Het probleem hier is de beoordeling van de geschiktheid. De belangrijkste voorwaarde voor
het kunnen functioneren in iedere baan is de mogelijkheid tot communicatie. Er is bovendien
een direct verband tussen de ingewikkeldheid en dus het niveau van de baan en het gewenste
niveau van communicatie. Dit sluit belangrijke groepen van de allochtone bevolking uit van
een grote hoeveelheid banen, en meer naarmate de banen een hoger niveau hebben.
Een tweede aspect treedt in werking als een allochtoon en een autochtoon even goed
gekwalificeerd zijn. De volgende belangrijke vraag van de werkgever is dan: "Past de
nieuwe
man/vrouw in het team?" En het is zonder meer duidelijk dat een flink deel van "in het team
passen" gaat over sociaal-culturele interacties. Bij objectieve beoordeling van sociaal-cultureel
inpassen komt de gemiddelde autochtoon er bijna per definitie beter uit dan de gemiddelde
allochtoon. Standaard discussiepunt is hier het hoofddoekje; daarvoor geldt
precies hetzelfde als voor alle andere kledingkwesties: het moet passen bij de
sociale omgeving. In de sociale omgeving van de meeste wat hogere banen past
niet de sociale omgeving en uitstraling van een hoofddoekje, of dit nu door een
allochtoon of door een autochtoon gedragen wordt
. Maar in feite gaat het niet
om het hoofddoekje, of huidskleur, in het algemeen, maar om het erbij horende
gedrag. Ervaringen hebben vele werknemers geleerde dat met dit soort kenmerken
vaak ongeschikte gedrag samengaat
. En zelfs als er weinig
verschil in gedrag is, is dit soort culturele selectie, inclusief wie er in de
zaak wordt aangenomen, in feite een natuurlijk proces dat bij op precies
dezelfde manier gebeurd, dezelfde
resultaten
. Ook
de veel aangevoerde discriminatie bij het verkrijgen van stageplaatsen, blijkt
in de praktijk veroorzaakt door de mindere geschiktheid van de gemiddelde
allochtone kandidaat
. En
tenslotte is daar voor de hoger opgeleiden de vorm van zelf-deselectie door het
vasthouden aan eigen etnische, culturele en/of religieuze netwerken
.
Er zijn dus minstens twee objectieve redenen dat een gemiddelde allochtoon niet zo snel een
baan vindt als de gemiddelde autochtoon. De constatering dat in vele beroepen de allochtonen
ondervertegenwoordigd worden, is dus niet per definitie de constatering van discriminatie.
Ter overvloede nog een voorbeeld: de constatering dat in de verplegende beroepen mannen
ondervertegenwoordigd zijn, is geen bewijs voor de bewering dat mannen gediscrimineerd
worden. De werkelijkheid is eerder omgekeerd. (addendum september 2005 hier
).
.
Vanwege de onbekendheid in de maatschappij met rationele argumenten, menen velen dat die
discriminatie van allochtonen er wel is. Naar aanleiding van dit gevoel is er op verschillende
plaatsen sprake van een specifiek allochtonen bevorderend beleid, bijvoorbeeld bij de politie
en de NPS, het culturele deel van de NOS. In het kader van de ondervertegenwoordiging van
allochtone worden in diverse sectoren, met name cultuur, media en politie, pogingen
ondernomen om meer allochtonen aan te nemen. Als deze pogingen een verhouding bereiken
waarbij de gemiddelde geschiktheid van de allochtone komt te liggen onder de gemiddelde
geschiktheid van autochtonen, is er sprake van discriminatie van autochtonen
Al het voorgaande wil niet zeggen dat er geen discriminatie in Nederland is. Maar als men het
wil weten, moet men niet alleen onderzoeken of allochtonen worden aangenomen door
autochtonen, maar ook of autochtonen minder worden aangenomen door allochtonen. In
afwachting van de uitkomst van dit onderzoek, lijkt observatie in de maatschappij er op te
wijzen dat autochtoon meer geneigd zijn allochtonen aan te nemen dan omgekeerd. Als er hier
sprake is van discriminatie, dan is het discriminatie door allochtonen.
Voor de laatste categorie van discriminatie, de culturele, is er een objectiveerbaar voorbeeld om de vraag te
onderzoeken, namelijk de neiging om te huwen met partners uit een andere groep. Er is
geen onderzoeksresultaat voorhanden, maar observatie leidt tot de conclusie dat huwelijken
tussen autochtonen en allochtonen, Nederlanders en Turken, Nederlanders en Surinamers veel
vaker voorkomen dan tussen allochtone onderling, Turken en Surinamers. Dit moet afgemeten
worden aan de relatieve aantallen maar observatie over de gehele wereld laat zien dat
huwelijken tussen niet-blanken en blanken, veel meer voor lijken te komen dan die tussen
niet-blanken, onafhankelijk van de relatieve aantallen. In dit opzicht lijkt het voorlopig dat de
discriminatie door allochtonen groter is dan de discriminatie door autochtonen,
zowel van autochtonen
, onderling
, als van groepen als homo's
.
De conclusie uit de drie genoemde gevallen lijkt dat als er sprake is van discriminatie in
Nederland, dit eerder discriminatie door allochtonen dan door autochtonen is. Er
zijn zelfs gevallen die er op lijken dat allochtonen in dit opzicht bevoordeeld
worden, zowel bij incidenten
(hoewel dit sinds het
schrijven van dit artikel, juli 2002, sterk is veranderd), als bij beleid,
bijvoorbeeld in het onderwijs bij het dubbeltellen van zwarte leerlingen, en ook
op school zelf
.
Andere, hier niet-besproken zaken zijn de in de allochtone cultuur inherente vormen
van discriminatie van vrouwen homo's, anders- en niet-religieuzen, en dergelijke.
Als de bestrijding van discriminatie op zich de prioriteit heeft, is het dus
niet de autochtone vorm van de discriminatie, maar de allochtone vormen die als
eerste bestreden moeten worden.
Tot slot. Het zou best kunnen zijn dat over het geheel of in specifieke deelgebieden er
inderdaad sprake is van discriminatie van allochtonen door autochtonen. Dan is het nog de
vraag of er in de allochtone landen niet evenveel sprake is van mensen uit andere landen, dan
er sprake van is in Nederland. En mocht het zo zijn dat Nederlanders meer discrimineren dan bijvoorbeeld Turken,
dan moet nog bedacht worden dat Nederlanders thuis zijn. Het merendeel der Nederlanders
heeft niet gevraagd om de aanwezigheid van allochtonen, en zeker niet de Nederlander die er
in de praktijk het meeste mee te maken hebben, namelijk de Nederlanders in de lagere
inkomensgroepen die wonen in de wijken met sociale huurwoningen. Die zien allochtonen als
mensen die gebruik maken van sociale voorzieningen waar ze meestal maar in beperkte mate
aan hebben bijgedragen. Een flink deel van de sociale voorzieningen in Nederland zijn tot
stand gekomen op basis van de arbeid van de hele bevolking, en met name dat deel van de
bevolking wier arbeid een economische meerwaarde oplevert, dat wil zeggen de gewone
arbeiders. De weerzin van deze mensen tegen allochtonen is dus niet zuiver emotioneel, maar
kan ook heel goed sociaal en economisch geobjectiveerd worden. Het is opvallend dat de zogenaamde
strijd tegen discriminatie voornamelijk voorkomt onder die groepen die zelf profiteren van de
economische meerwaarde van de arbeid van de arbeiders, de zogenaamd linkse intellectuelen.
Het is dan ook niet verbazingwekkend dat op het moment dat de sluimerende onvrede over de
aanwezigheid van allochtonen de kop op stak, het de zogenaamd linkse politici waren die als
eerste werden aangesproken.
Voor meer praktische gevallen, zie Allochtone-incidentenverzameling
, Het allochtonendebat
maart 2005
, juli 2005
, oktober 2005
.
Voor de ultieme bevestiging van het onterecht zijn, zie hier
.
Naar Denkfouten allochtonendebat
,
Allochtonen lijst
, Allochtonen overzicht
, of site home
.
|