Arbeidsproductiviteit en arbeidsongeschiktheid

25 sep.2002

Er zijn erg lange en erg korte mensen, heel dikke en heel dunne, en alles wat er tussen de extremen in zit: een beetje lang, een beetje dun. Al deze eigenschappen zijn verdeeld volgens een patroon dat statistici 'normaal verdeeld' noemen. In de normale verdeling zijn de meeste mensen gemiddeld lang of dik, en naarmate je verder van het gemiddelde afzit, zijn er minder mensen met die afwijking.

Deze eigenschap van normale verdeling geldt voor de meeste menselijke eigenschappen, ook geestelijk eigenschappen als intelligentie. Er is dan ook geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat het niet geldt voor eigenschappen als concentratievermogen, organisatievermogen, en dergelijke, en ook voor zaken als ijver, arbeidstempo. Bij een arbeidstempo van de hoogte die wij nu gewend zijn, zijn er altijd mensen die zullen afvallen, omdat ze dat tempo niet kunnen bijhouden. Als men ze dwingt om dat wel te doen. zullen ze uiteindelijk ziek worden omdat ze fysiek of geestelijk niet kunnen bolwerken (en dus niet uit luiheid of iets dergelijks), net als mensen die langere tijd de slaap ontnomen wordt uiteindelijk ziek worden.

Daarnaast volgt uit de wet van de normale verdeling dat als je dat arbeidstempo hoger maakt, zoals dat nu standaard gebeurd onder het mom van productiviteitsverhoging , er meer mensen zullen afvallen. En net als grotere afwijkingen van de gemiddelde lengte steeds zeldzamer worden, zullen bij een arbeidstempo dat boven de gemiddelde capaciteit van de mens ligt, bij verdere verhogingen steeds meer mensen afvallen.

Een van de situaties waarin dit proces al langer speelt is in het onderwijs. In de loop van de decennia is de taak van de onderwijsgevende steeds zwaarder geworden. In het middelbaar onderwijs is het aantal voltijds lesuren aanzienlijk verhoogd. Daarnaast zijn er vele buitenschoolse taken bij gekomen. In zowel lager als middelbaar onderwijs geldt dat de opvoeding die kinderen thuis krijgen over de laatste decennia steeds minder aansluit bij hetgeen nodig is om een groep kinderen in een klaslokaal tot een rustig en samenhangend geheel te smeden. De gevolgen van deze verzwaringen zijn duidelijk. het is in de loop van de decennia steeds zeldzamer geworden dat onderwijsgevenden zonder een periode van burn out tijdelijk afvallen, of zelfs geheel arbeidsongeschikt worden. Het aantal onderwijzenden dat het pensioen haalt is tegenwoordig schrikbarend laag.

Kortom: het is uit direct economisch oogpunt misschien interessant om de arbeidsproductiviteit te verhogen, maar op termijn is er een aanzienlijk negatief gevolg in een natuurlijke toename van de arbeidsongeschiktheid. Er is zeker een grens te trekken waar voorbij het op termijn economisch onvoordelig is om de arbeidsproductiviteit verder te verhogen in verband met de kosten van dit negatieve gevolg.

Het lijkt van groot economisch belang om te onderzoeken waar die grens van de optimale arbeidsproductiviteit ligt. Het zou namelijk ook zo kunnen zijn dat de huidige arbeidsproductiviteit al over die grens ligt. Dan zou het zo moeten zijn dat uit oogpunt van kostenbesparing, de arbeidsproductiviteit verlaagd wordt.

In ieder geval is het onderzoek naar de grens noodzakelijk om te bepalen hoe er om gegaan wordt met degenen die nu al arbeidsongeschikt zijn. Het heeft geen zin om moeite en kosten te steken in pogingen om die mensen weer in het arbeidsproces te krijgen, als ze daar door natuurlijke eigenschappen niet meer geschikt voor zijn, althans niet meer dan ieder willekeurige ander mens die een handicap heeft als het missen van een of twee armen.

Daar waar dit mogelijkerwijs geldt voor een groot aantal van degenen die als arbeidsongeschikt volgens de WAO te boek staan, geldt het vrij zeker voor het overgrote deel van de degenen die nu in de bijstand zitten. Het aantal WAO'ers beloopt nu circa een miljoen, terwijl er circa driehonderdduizend mensen in de bijstand zitten. Van die bijstandsmensen mag men aannemen dat ze nog minder geschikt zijn dan diegene in de WAO, al was het maar dat ze het initiatief en dergelijke heeft ontbroken om in de veel gunstiger WAO terecht te komen.
Het veel kleiner zijn dan de groep van WAO'ers en het zitten aan de negatieve kant van die groep, maakt dat het economische nut van het besteden van kosten en moeite om deze mensen weer in het normale arbeidsproces te krijgen vrijwel zeker negatief is. Uit economisch oogpunt is het veel zinvoller alle kosten en moeite te steken in de beter geplaatste en veel grotere groep WAO'ers. Dit wil niet zeggen dat het niet vanuit andere standpunten dan economische wenselijk is om activiteiten richting de bijstandsmensen te ondernemen, maar die activiteiten moeten dan wel op dit andere doel toegesneden zijn.


Naar Economie lijst , Economie overzicht , of site home .