De noodzaak van economische groei

18 sep.2002

Aan het einde van 2001 en in de loop van 2002 is de economische groei in Nederland gedaald van tussen de twee en drie procent naar minder dan een procent. Dit gaf aanleiding tot bezorgde uitspraken uit velerlei kringen, die in sommige gevallen aan een vorm van paniek raakten, zoals blijkt uit het gebruik van termen als stagnatie en neergang. Zo heeft de nieuwe regering in haar beleidsplannen een behoorlijk aantal bezuinigingen aangekondigd om tegenvallers die men verwacht te dekken.

Het merkwaardige aan dit gebeuren is dat niet lang daarvoor de media berichtten over een enigszins oververhitte economie. Aanleiding waren de moeilijkheden om een groot aantal vacatures in onderwijs en gezondheidszorg te vervullen, en de bestaande uitstroom van dit soort beroepen naar het bedrijfsleven. Ook bekend zijn de verhalen rond de ICT-sollicitanten die al bij aanmelding een lease-auto beloofd kregen.

In de periode 2001-2002 is die stand van de economie niet afgenomen, ze is alleen maar niet veel harder gegroeid. Dus iets dat eerst overspannen was, werd door een kleine groei ineens een neergang. Dat is niet alleen merkwaardig, dat wijst op een fundamenteel probleem ofwel in onze economie, ofwel in onze theorie van de economie, ofwel in de manier waarop wij over onze economie praten. Hier volgt een poging tot een verklaring van dit fenomeen.

Kennelijk is het zo dat een bepaalde hoeveelheid groei noodzakelijk is om de al bestaande economie draaiende te houden, of zijn er voor mensen redenen om dit als zodanig te zien. De eerste zoektocht is dan naar eventuele objectieve redenen voor die noodzaak.

Stel dat de economie een glas gevuld met water is. Groei betekent een toenemende hoeveelheid water, enzovoort. De noodzaak van een economische groei komt overeen met het feit dat men een voortdurende stroom water in het glas moet gooien om het waterniveau op hetzelfde peil te houden. Iedereen kent dan de verklaring: het glas is lek. De gestelde economische vraag wordt dan een simpele: waar zit het lek?

Stel dat de economie twee opeenvolgende jaren gelijk is gebleven, dat wil zeggen dat er dezelfde goederen worden geproduceerd als het jaar ervoor, in dezelfde hoeveelheden. Waarom kan de indruk ontstaan dat de economie toch achteruit is gegaan. Als het niet in de goederen zit, dan moet het in het geld zitten, want economie is de stroming van geld of goederen. Het lek moet dan in de geldstroom zitten, en de vraag is waarheen. Nu weten economen erg goed dat een grote bron van economische problemen een stijging van lonen is, als daar geen overeenkomstige stijging van productie tegenover staat. Nu hebben we net afgesproken dat dat laatste er niet is, dus is een stijging van lonen of ander inkomsten een goede verklaring van het geldlek.

Waar we dus naar zoeken is een inkomstenstijging die onafhankelijk is van productiviteit. Bij de onderhandelingen over de lonen van hen die goederen produceren, en in het algemeen degenen die onder het glazen plafond zitten (zie Loon naar werken, deel I ), wordt er goed gelet op de verhouding tussen productiviteit en inkomen. Waar er niet gelet op op deze verhouding is bij het inkomen van de mensen boven het glazen plafond, met name de leidinggevenden die hun eigen inkomen bepalen. Een blik op de recente cijfers over de afgelopen jaren laat al meteen zien dat de inkomensstijging voor deze groep in ieder geval ligt boven de productiviteitsstijging over die jaren. Een ruwe schatting geeft dat de gemiddelde inkomensstijging van de topinkomens bovenop de productiviteitsstijging over zeg de laatste twee decennia ergens tussen de drie en tien procent moet liggen (nader onderzoek moet een vrij precies getal kunnen geven). Dit is een lek in de geldstroom van tussen de drie en tien procent.

Het tweede groet geldlek is dat van de financiële sector. In de financiële sector wordt geld verdiend met het heen en weer sturen van geld, tegenwoordig gewoon bits in een computer. Daar dus niets aan productie tegenover, en is allemaal pure lek, inflatie. En dat is een groot lek, zie hier .

Bij gelijkblijvende productie van goederen zou het totale inkomen van de bevolking niet moeten veranderen. Als de topinkomens stijgen, dan zullen andere inkomens moeten dalen om de economie gezond te houden. Dat laatste is politiek meestal niet haalbaar, althans niet in de mate die nodig is om de stijging van de topinkomens te compenseren.

De alternatieve methode is het verlagen van de kosten van de burgers. Die bestaan uit drie grote posten: belasting, huis, en consumptie. Verlaging van de consumptie zou de economie verder verslechteren (is de standaardtheorie), en dus contraproductief. De kosten van huisvesting liggen op de kortere termijn redelijk vast, en is dus ook geen oplossing. Blijft over verlaging van de belastingen, en dat is ook wat er in de jaren tachtig en negentig is gebeurd, en heet dan lastenverlichting.

Door die lastenverlichting moet de overheid minder uitgeven, hetgeen gebeurd is door te bezuinigen op onderwijs, zorg, en veiligheid. De laatste decennia van de twintigste eeuw, onder de Paarse kabinetten, heeft dit geleid tot een aanzienlijke verslechtering van onderwijs en veiligheid. Het eerste decennium van de 21-ste eeuw, heeft het geleid tot een aanzienlijke verlaging van de levenstandaard van de sociaal zwakkeren, zie bijvoorbeeld hier . Op een gegeven moment leidt dit tot groeiende ontwrichting van het maatschappelijk weefwerk, een situatie die in het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw is bereikt. Verdere bezuinigingen zijn dan in feite onhaalbaar.

De conclusie is dus dat een stabiele economie alleen mogelijk is met een nulgroei in zowel productiviteit als inkomens. Dat betekent dat een stabiele kapitalistische economie niet bestaat, omdat een kapitalistische economie twee grote geldlekken heeft: de inkomsten van de bedrijfstop die voortdurend en autonoom stijgen , en de inkomsten in de financiële sector.

Dat is dus de reden dat een situatie van nulgroei zoveel onrust veroorzaakt: het is een directe bedreiging voor de basisaannames van onze economie en maatschappij omdat het een duidelijk falen ervan blootlegt.

Vanuit deze conclusie kan men twee kanten op: stelt men ons economisch-maatschappelijke systeem voorop, dan zitten we vast aan de voortdurende economische groei - ons systeem maakt ons "verslaafd" aan economische groei . Stellen we aan de andere kant dat die economische groei eens moet ophouden, bijvoorbeeld door de schade aan klimaat en milieu, dan moeten we het economisch-maatschappelijk systeem veranderen - meer daarover hier


Naar Economische klassenstrijd  , Economie lijst , Economie overzicht , of site home .