Producerenden en niet-producerenden

n van de belangrijkste maatschappelijke indelingen is die tussen producerenden en niet-producerenden, en wel is dusdanige mate dat er bijna sprake is van een zuivere tweedeling.  Een van de meest wrange uitingen hiervan is de beoordeling van de effectiviteit de twee groepen. Een pregnant voorbeeld deed zich voor ten tijde van de mijnsluitingen in Engeland tijdens het bewind van Margaret Thatcher. Het grote argument voor de sluiting van een groot deel van de Engelse mijnen was dat ze niet economische genoeg meer waren, omdat mijnen in het buitenland goedkoper konden produceren, voornamelijk door de goedkope lonen en slechte veiligheidsvoorzieningen aldaar. Op zich waren de Engelse mijnen niet erg verliesgevend, en deels zelfs winstgevend, maar het was qua directe kosten goedkoper om de kolen in het buitenland te kopen.

De eerste opmerking die over deze gang van zaken te maken valt, is dat er bij deze financiële afweging nooit rekening wordt gehouden met de kosten van de uitkeringen van de ontslagen mijnwerkers. Die kosten zouden het financiële voordeel van kopen in het buitenland zeker in verlies doen omslaan. Een ander argument is de sociale schade die zo'n operatie aanricht,
 

privaat-publiek: SU naar Rusland: rijkdom van publiek naar privaat. Bezuinigingen en lastenverlichting: geld van publiek naar privaat. Idem: privatisering.

 

De rijkdom die wetenschap en samenwerking hebben gebracht, brengt ook gevaren met zich mee. Het belangrijkste is het oud-testamentische: geldzucht. De verrijking die bepaalde groepen zich hebben veroorloofd ondermijnt de neiging tot samenwerking van hen die bijna even hard werken, en toch zo zichtbaar, zo ernstig achterblijven. Daarover meer hier .

========================
Uit allochtonen parabel:
Ten vierde: Zowel politiek als media maken deel uit van wat de vierde of vijfde economische sector genoemd wordt. De eerste economische sector is de productie, of de producerenden: mensen in fabrieken, boeren, bakkers, en dergelijke behoren tot de eerste of primaire economie. De secundaire sector zijn die mensen die dit werk in stand houden, artsen, onderwijzers enzovoort, de derde of tertiaire sector zijn de ambtenaren die voor de regels zorgen die dit allemaal samen laten werken, en zo gaat het steeds verder naar beneden (of omhoog, afhankelijk van je standpunt).

Het essentiële aan het sectorenverhaal is dat er sectoren zijn die iets maken, die iets opleveren, en sectoren die dat niet doen. Afhankelijk van hoe ruim men het wil zien, zijn de sectoren die iets opleveren een en twee, en een deel van drie. Daarbij moet opgemerkt worden dat dit een materialistische visie is, maar die hoort integraal bij een kapitalistische economie en maatschappij. Wie dat anders wil zien, moet de hele maatschappij ter discussie willen stellen, en dat is op deze specifieke plaats niet ter sprake.

De sectoren van de maatschappij boven circa twee en een half leveren dus niets op en kosten alleen maar (het levensonderhoud van degenen die er in zitten). Die sectoren kunnen alleen maar bestaan omdat de lagere sectoren meer opleveren dan ze kosten. Plat gezegd teren de hogere sectoren op de zak van de lagere. De hogere sectoren hebben dus een groot belang bij de meeropbrengst van de lagere sectoren, en een direct belang om die meeropbrengst zo hoog mogelijk te maken. Dat laatste telt extra omdat de lonen in die hogere sectoren vaak ook veel hoger zijn dan in de lagere sectoren

Tot die potverterende sectoren behoren ook politiek en media. De individuen in die sectoren staan dus in het geheel niet onbevooroordeeld ten aanzien van de gang zaken in de lagere sectoren: ze hebben er een direct belang bij om die zo veel mogelijk te laten opbrengen. Ze hebben dus een groot belang bij de import van arbeidskrachten voor de lagere sectoren.
==============