Het vergijzingsprobleem: Frank Kalshoven
De Volkskrant, 08-10-2005, column door Frank Kalshoven
Bert de Vries heeft ongelijk (1) - lees dat boek!
Bert de Vries kijkt ons op de achterflap van zijn boek Overmoed en onbehagen
vriendelijk en vertrouwenwekkend aan. Na een lange loopbaan in de publieke
dienst - CDA-fractie-voorzitter, minister van Sociale Zaken, baas van de Sociale
Verzekeringsbank en bestuurs-voorzitter bij het pensioenfonds ABP - bevindt hij
zich als gepensioneerde plotseling in de oppositie. Dat deert hem niet. Hij gaat
ons een verhaal vertellen. Waarom de hervormings-agenda van het kabinet niet
deugt. Waarom het anders moet. Waarom de vergrijzing helemaal geen probleem is.
Koop dat boek, lees dat boek.
Niet omdat Bert de Vries het gelijk driehonderd pagina's lang
aan zijn zijde heeft -integendeel! - , maar omdat hij vriendelijk uitnodigt tot
debat over de wezenlijke politiek-economische vragen van nu. Met De Vries kun je
prima van mening verschillen.
De kern van zijn betoog is dat de hervormingsagenda van het
kabinet valselijk als noodzakelijk en onvermijdelijk wordt gepresenteerd. Die
agenda is gekozen stelt De Vries, het is een neo-conservatieve keuze en om die
een schijn van noodzakelijkheid te verlenen doet het kabinet de werkelijkheid
geweld aan. De staatsschuld, stelt hij, is helemaal niet problematisch.
Vergrijzing? Geen indrukwekkend groot probleem. Hoge economische groei? Hoeven
we helemaal niet meer naar te streven.
Ik ben het van harte met De Vries eens dat er niets
onvermijdelijks is aan de agenda van het kabinet-Balkenende. Een ander kabinet
zou, geconfronteerd met dezelfde omstandigheden, anders kunnen kiezen.
Op beide punten - omstandigheden, en keuzes - gaat De Vries
vervolgens zijn eigen weg.
De omstandigheden, probeert hij aannemelijk te maken, zijn niet zo somber. En de
keuzes zijn, gegeven die relatief zonnige omstandigheden, helemaal niet zo
moeilijk.
De kern van mijn kritiek op De Vries is dat hij de problemen
bagatelliseert, waardoor hij moeilijke keuzes ontloopt. Waar hij het kabinet
terecht verwijt politieke keuzes voor te stellen als noodzakelijkheden, gaat hij
zelf politieke keuzes uit de weg door de zaken rooskleuriger voor te stellen dan
ze zijn.
Terzake.
Eén: economische groei. In Nederland zijn we de afgelopen
decennia gewend aan een dikke .2 procent economische groei per jaar, hoger rond
de top van de conjunctuur, lager rond het dal. De Vries is zich ervan bewust.
Wat hij ook weet is dat die groei de komende decennia veel lager zal uitpakken.
De Vries verwijst naar de vergezichten tot 2040 die het Centraal Planbureau
onlangs schetste. De welvaartsgroei per inwoner stijgt in die periode minimaal
0,7 procent per jaar en maximaal 2,1 procent, aldus het CPB.
De Vries kiest ervoor dit blijmoedig te interpreteren. 'In
elk van de vier scenario's wordt de gemiddelde burger - ondanks de vergrijzing -
niet armer maar rijker. Er bestaat dus geen reden bang te zijn dat het overnemen
van mijn voorstellen tot gevolg heeft dat onze kinderen en kleinkinderen het met
minder moeten doen dan wij.'
De verschillen in groeitempo - 0,7 of 2,1 procent, dat
scheelt nogal - worden voor een belangrijk deel bepaald door politieke keuzes,
bijvoorbeeld bij de omvang van de sociale zekerheid. De Vries gaat die keuze
niet uit de weg. De 'sociale prijs' voor 'een heel klein beetje meer economische
groei' wil hij niet betalen. De Vries kiest, ofschoon niet expliciet, voor het
laagste CPB-groeiscenario: 0,7 procent welvaartswinst per jaar.
Ik houd u niet tegen, als u hier met Bert de Vries voor wilt
kiezen. Maar dan hoop ik wel dat u de afgelopen jaren als economisch bijzonder
aangenaam ervaren hebt. Een gemiddelde groei van 0,7 procent impliceert dat een
heel gewone conjunctuurgolf de groei optilt tot pakweg 2,5 procent en vervolgens
naar een dal drukt waarin de economie 1 procent krimpt. Een periode als die
sinds 2001 - waarin ik toch onvrede meende te proeven - is de normale toestand
in de toekomst die De Vries voor ons bedacht heeft.
Twee: de openbare financiën. In de toekomst van Bert de Vries
nemen we niet alleen genoegen met bescheiden inkomensgroei, maar staan daarvan
bovendien blijmoedig een groot deel - alles? - af aan de collectieve kas. Dit is
de consequentie van de manier waarop De Vries aankijkt tegen de staatsschuld en
de collectieve lasten. De Vries schrijft terecht: 'Er is niks immoreels aan om
elke Nederlander die geboren wordt op te zadelen met een staatsschuld van 15
duizend euro.' Openbare financiën kunnen het beste praktisch bekeken worden,
zonder beroep op morele categorieën. Dus richt De Vries zich - terecht op de
vraag hoe je van de staatsschuld, die er nu eenmaal is, de minste last hebt.
Helaas is zijn antwoord - hou de staatsschuld in relatie tot het nationaal
inkomen constant op 58 procent - fout.
Daarover volgende week meer. In de tussentijd: koop dat boek, en lees het.
De Volkskrant, 15-10-2005, column door Frank Kalshoven
Bert de Vries heeft ongelijk (2) lees dat boek!
In Overmoed en onbehagen verwijt CDA-coryfee Bert de Vries het kabinet
neoconserva-tieve politieke keuzes voor te stellen als noodzakelijkheden. Dat
verwijt is terecht. Maar of het door De Vries geschilderde alternatief zo
aanlokkelijk is, valt te betwijfelen.
Vorige week stelde ik vast dat De Vries kiest voor een grote
verzorgingsstaat en een lage economische groei, zodat de economie er de komende
decennia net zo bijligt als in de afgelopen (crisis?)jaren. Aflossen van de
staatsschuld is volgens De Vries 'een lange tocht door de woestijn' op niks af.
Hij kiest, op praktisch-economische gronden, voor het handhaven van de huidige
staatsschuldquote op 58 procent. Dat is, naar zijn eigen maatstaven, fout,
schreef ik vorige week. Laten we nu gaan kijken waarom dat zo is.
Met een staatsschuldquote van 58 procent - een kleine driehonderd miljard schuld
op een kleine vijfhonderd miljard aan inkomen - is op zichzelf niets mis.
Belasting heffen en rente betalen: geen probleem. Die staatsschuld wordt pas
interessant als variabele van economische politiek als zich in de toekomst
omstandigheden voordoen die invloed hebben op de belastingheffing of op de
overheidsuitgaven.
Als we zouden weten dat over twintig jaar de
overheidsuitgaven sterk zouden dalen (even gek: prikkeling van het leer-gen
maakt alle onderwijsuitgaven overbodig; stimulatie van het vrede-gen decimeert
de defensieuitgaven), ware het verstandig om de staatsschuldquote nu te laten
oplopen, om die tegen die tijd weer, vanzelf, te laten dalen.
De crux zit in het woordje 'vanzelf'. Dat betekent eigenlijk:
bij het gelijk houden van de belastingtarieven. De moderne leer van de openbare
financiën zet die belastingtarieven - en niet de staatsschuld - centraal.
Schommelingen in de belastingtarieven moeten zoveel mogelijk worden voorkomen
omdat die, nodeloos en nutteloos, schade toebrengen aan de economische groei;
tax smoothing is het kembegrip. De ontwikkeling van de staatsschuld kan daarom
geen doel meer zijn op zichzelf, maar is de resultante van de keuze van het
'eeuwige' belastingtarief. Dus mogen we de staatsschuld met een gerust hart
laten toenemen als in de toekomst een leer- en vrede-gen de overheidsuitgaven
aanzienlijk verlagen. We stellen het belastingtarief zo, dat als alle
ontwikkelingen zijn uitgewerkt, de staatschuldquote weer 58 procent is.
Dit werkt twee kanten op. Voorzien we forse uitgavenstijgingen of problemen met
de belastingheffing, gelieve de tarieven dan zo te stellen dat de staatsschuld
eerst daalt, om ten tijde van die moeilijkheden te kunnen oplopen. Dit is de
casus Nederland anno 2005.
De Vries bagatelliseert de vergrijzingskosten, maar ook hij ontkomt er niet aan
toe te geven dat als gevolg van deze demografische ontwikkeling de collectieve
uitgaven zullen stijgen. De kosten van de AOW nemen toe, de zorgkosten nemen
toe. Dat het daarbij om velè procenten van het nationaal inkomen gaat, kan De
Vries niet ontkennen. Maar hij 'krijgt er geen slapeloze nachten van' en het
'valt allemaal wel mee'. 'Wim Duisenberg vond 25 jaar geleden nog dat zo'n
stijging (van de collectieve lasten, FK) in één kabinetsperiode zelfs nog net
aanvaardbaar was.' Dat kan wel wezen, maar anno 2005, met de saneringen uit de
jaren tachtig nog in het geheugen, saneringen die het gevolg waren van precies
dat lakse overheidsbeleid, zullen we toch wel wijzer wezen?
Als De Vries vindt dat de staatsschuld vooral als een praktische aangelegenheid
moet worden beschouwd, zou hij, gegeven de vergrijzingskosten en gegeven de
stand van de economische wetenschap, er toch echt voor moeten kiezen de
staatsschuldquote de komende jaren te verlagen. Tot hoever valt nog te bezien en
kan worden aangepast aan nieuwe informatie, maar over de richting kan echt geen
verschil van mening meer bestaan. Daar is niets neoconservatiefs aan, niets
moreels, niets links, niets rechts.
In zijn boek schiet De Vries intussen rare bokken. We hebben gezien dat hij
kiest voor lage economische groei. Maar bij zijn berekening van het, in zijn
ogen, juiste financieringstekort, rekent hij plotseling met een nominale
economische groei van 4 procent. Nu zit daar normaliter 2 procent inflatie bij -
de Europese Centrale Bank heeft als doelstelling de inflatie onder die 2 procent
te houden - maar dan rekent De Vries toch nog met 2 procent reële economische
groei. Dat is inconsistent, om het vriendelijk te zeggen.
Zouden we het recept-De Vries volgen economisch beleid voeren dat 1 procent
economische groei brengt, begrotingsbeleid voeren alsof er 2 procent groei kan
worden verwacht - dan zouden de openbare financiën binnen de kortste keren net
zo ontsporen als toen Wim Duisenberg nog vond dat de collectieve lastendruk in
een kabinetsperiode best een paar procenten mocht stijgen.
Volgende week: het slot, waarin Bert de Vries op één punt het gelijk volledig
aan zijn zijde blijkt te hebben.
De Volkskrant, 22-10-2005, column door Frank Kalshoven
Bert de Vries heeft ongelijk (slot) - lees dat boek!
U heeft een schuld van drie ton bij Blauw. Niet echt natuurlijk, maar doe even
alsof. Gelukkig heeft u ook een vordering op Blauw, van twee ton. Uw netto
schuld is dus drie minus twee is een ton en u moet deze schuld de komende jaren
aflossen. Uw financieel adviseur wijst u erop dat dit consequenties heeft voor
uw' bestedingsruimte en zij doet verstandige voorstellen om de gevolgen te
beperken.
Als u Bert de Vries bent - we zijn tenslotte begonnen aan het laatste
deel van mijn kritiek op zijn boek Overmoed en Onbehagen -, bestaat uw reactie
uit twee punten. Ten eerste, zegt u, staat tegenover mijn schuld van drie ton
een vordering van twee ton. Het probleem is dus kleiner dan gevreesd. Ten
tweede, merkt u op, zijn er andere mensen met nog grotere schulden, dus is het
probleem niet zo belangrijk. U zegt het met veel aplomb. Uw financieel adviseur,
een slimme tante, antwoordt: 'Dat is mooi en aardig; mijnheer De Vries, maar u
moet nog steeds een ton aflossen. Zullen we eens aan het werk gaan?'
Bert de
Vries bagatelliseert de vergrijzing door erop te wijzen dat Nederlandse
werknemers bij pensioen-fondsen hebben gespaard. Als dat spaargeld wordt
uitgekeerd als pensioeninkomen, moet belasting worden betaald. Die belastinginkomsten
stijgen naarmate meer mensen met pensioen gaan. De vergrijzing, zegt De Vries,
betaalt zichzelf. Nederland is 'immuun'. Hij noemt dit 'het best bewaarde geheim
van Den Haag' (pag. 101).
Dat is om twee redenen merkwaardig. Ten eerste omdat De Vries
zelf dondersgoed weet dat er niets geheims aan is. Deze redenering, inclusief
rekensommen, staan gewoon in 'officiële stukken', erkent hij. De informatie is
'bij ingewijden niet onbekend'. Maar, werpt hij tegen, 'de informatie [wordt]
stelselmatig genegeerd in de toekomstbeelden die de predikers van doemscenario's
ons voorhouden'. Tja.
De tweede reden waarom het zo verwonderlijk is dat De Vries
hierop wenst te hameren, is dat zijn bewering feitelijk onjuist is. Nederland is
niet immuun, maar heeft gewoon een netto schuld aan Grijs. De meest recente
schatting komt uit de studie De inkomenspositie van ouderen van medewerker
Vincent Thio van het ministerie van Sociale Zaken (www.minszw.nl. zoek op Thio,
zie de tabel op pagina 17). Hij berekende zowel de extra uitgaven die het
gevolg zijn van de vergrijzing als de bijbehorende extra (belasting)inkomsten.
Zijn conclusie is dat het gat tussen extra uitgaven en extra inkomsten tot 2020
elk jaar groter wordt tot een kleine twintig miljard euro per jaar in 2020.
Het vergrijzingsprobleem, kortom, gaat over het netto
probleem en dat is altijd zo geweest.
De tweede manier waarop De Vries de vergrijzingskosten
bagatelliseert is door te wijzen op de relatief gunstige uitgangspositie van
Nederland ten opzichte van andere landen. De manier waarop in Nederland
pensioengeld is gespaard en kapitaal opgebouwd is vrij uitzonderlijk. In plaats
van zo'n aanvullend kapitaalgedekt pensioen kennen de meeste landen alleen een
omslaggedekt pensioen waarin de premiebetalers van nu de pensioenuitkeringen van
nu betalen, zoals bij onze AOW. De inwoners van deze landen komen straks van een
koude kermis thuis, de reden waarom clubs als OESO en IMF al jaren pleiten voor
hervormingen van de pensioensystemen in deze landen. Gaan sparen, later met
pensioen gaan, economische groei bevorderen - u kent het recept.
Doet de omstandigheid dat andere landen een zeer groot
probleem hebben met Grijs iets af aan het grote probleem dat wij met Grijs
hebben? Nee natuurlijk. Het voegt er trouwens ook niets aan toe. Het is ons
eigen vraagstuk, dat we zelf mogen oplossen. Om onze financieel adviseur te
citeren: 'Zullen we maar eens aan het werk gaan?'
Bert de Vries heeft een mooi boek geschreven. Hij heeft
volkomen gelijk als hij schrijft dat het kabinet-Balkenende II politiek gewenste
hervormingen aan de man brengt als onontkoombare hervormingen.
Maar de alternatieve toekomst van De Vries is nog veel erger.
In zijn Nederland is de economische groei laag, lopen de openbare financiën uit
de hand en wordt het vergrijzings-vraagstuk genegeerd - allemaal onder het mom
van sociaal beleid. Ik vind dat niet sociaal of christelijk-links, maar
onverantwoordelijk. Natuurlijk zijn er alternatieven, maar gelieve uit te gaan
van de feiten.
Dit doet niets af aan de rake opmerkingen die De Vries maakt over allerlei
terreinen van economisch beleid. Het indringendst is zijn analyse van de
misstanden in de pensioensector. Hij hekelt de bemoeienissen van
vakbondsbestuurders en werkgeversclubs (met 'dubbele petten' op) en de ongelijk
verdeling van mee- en tegenvallers tussen werknemers, bedrijf en
gepensioneerden. Hij bepleit 'een revolutie'. Koop dat boek, lees dat boek.
De Volkskrant, 27-10-2005, column door Marcel van Dam
Het gelijk van De Vries
De economieredactie van de Volkskrant heeft een onbedwingbare neiging de
gevolgen van de vergrijzing als een doemscenario te schetsen. In dat kader wijdt
Frank Kalshoven drie columns aan een bespreking van het boek van Bert de Vries,
Overmoed en onbehagen, waarin deze oud-minister van Sociale Zaken met
kracht van argumenten en op basis van feiten afrekent met dat doemscenario.
Omdat het doemscenario overeind moet blijven, probeert
Kalshoven de door De Vries genoemde feiten onderuitte halen (Economie, 8, 15 en
22 oktober).
De Vries gebruikt cijfers van het Centraal Planbureau (CPB)
uit 2003. Toen werd door het CPB geschat dat de kosten van de AOW zouden oplopen
van 5,1 procent van het bruto nationaal product (bnp) in 2007 naar 9 procent van
het bnp in 2040.
Maar in diezelfde studie berekent het CPB dat de
belastinginkomsten uit aanvullende pensioenen zullen stijgen van 3,3 procent van
het bnp in 2003 naar 8,3 procent in 2040. Voldoende dus om de stijging van de
kosten van de AOW als gevolg van de vergrijzing te kunnen opvangen.
Kalshoven gaat in zijn columns niet in op deze CPB-prognoses.
Hij verwijst naar een rapport van een medewerker van het ministerie van Sociale
Zaken, Vincent Thio, die ook het verschil heeft berekend tussen de extra
uitgaven voor de AOW als gevolg van de vergrijzing en de extra
belastinginkomsten uit de groei van de aanvullende pensioenen in de komende
decennia.
Kalshoven verwijst naar een tabel in die studie, waaruit zou
blijken dat het gat tussen de extra uitgaven en de extra inkomsten steeds groter
wordt en in 2020 maar liefst 20 miljard euro per jaar zal bedragen.
Hier past Kalshoven een truc toe om te suggereren dat er, om
de AOW in 2020 betaalbaar te houden, een budgettair probleem is van 20 miljard
euro. Hij vergelijkt namelijk niet de 'extra' uitgaven voor de AOW als gevolg
van de vergrijzing met de extra belastinginkomsten, maar de totale uitgaven voor
de AOW.
Alle AOW-uitgaven die niet worden gefinancierd uit de extra
belastinginkomsten van gepensioneerden definieert hij als 'tekort'.
Impliciet ventileert Kalshoven in zijn column van afgelopen zaterdag dus de
mening dat de AOW helemaal zou moeten worden betaald door de gepensioneerden
zelf.
In werkelijkheid laat de tabel uit de studie van Vincent Thio
zien dat van de 29,2 miljard die de AOW in 2020 meer zal kosten dan in 2005, de
gepensioneerden zelf 25 miljard (alles in guldens van 2000) betalen. Dat wil
zeggen dat bij ongewijzigd (AOW-)beleid in 2020 een budgettair 'probleem' zou
ontstaan van nog geen 2 miljard euro. Dat is ongeveer het bedrag dat het
kabinet-Balkenende volgend jaar in het zicht van de volgende verkiezingen voor
lastenverlichting ter beschikking stelt.
Kalshoven stoorde zich er ook aan dat De Vries het feit dat
de vergrijzing zichzelf betaalt als 'het best bewaarde geheim van Den Haag'
betitelde. Dat feit wordt namelijk stelselmatig in de doemscenario's
verdonkeremaand.
Niet waar, zegt Kalshoven, het staat in de officiële stukken.
Inderdaad. Maar ik kan me bijvoorbeeld niet herinneren dat de
economieredactie van de Volkskrant, die heel veel stukken heeft
geschreven over de kosten van de vergrijzing, er ooit melding van heeft gemaakt.
Zelfs toen de Volkskrant het rapport van Thio in
februari van dit jaar openbaar maakte, werd niet vermeld dat ouderen zo veel
meer belasting zouden gaan betalen, maar dat ze zo veel meer inkomen zouden
krijgen. Terwijl, zo werd gezegd, de werkenden geheel moeten opdraaien voor de
kosten van de AOW.
In het rapport van Thio werd juist duidelijk gemaakt dat dit
helemaal niet waar is.
In zijn column van afgelopen zaterdag suggereert Kalshoven
zelf opnieuw dat er enorme tekorten ontstaan door de oplopende AOW-uitgaven. Te
pas en te onpas wordt gesuggereerd dat de AOW in de toekomst alleen betaalbaar
is te houden als de AOW uitkering wordt gehalveerd of de premie wordt
verdubbeld.
De oprichtster van de nieuwe jongerenvakbond, Mei Li Vos,
schreef in haar mission statement in de Volkskrant (het Betoog, 1
oktober): 'Als we zo doorgaan, moeten in 2040 werknemers met een modaal inkomen
36 procent van hun broodwinning alleen al aan AOW-premies afdragen, waar het nu
18 procent is.' Alleen al die zin is reden genoeg die mevrouw nooit meer serieus
te nemen. Want iedereen kan weten dat niemand van plan is om de stijging van de
AOW-uitgaven te financieren door de premies te verhogen.
Juist om te voorkomen dat alleen werkenden opdraaien voor de
kosten van de vergrijzing, is zeven jaar geleden al besloten de AOW-premie te
bevriezen op bijna 18 procent. De rest wordt bijgepast uit de algemene middelen
waaraan ook, en in toenemende mate, door ouderen wordt bijgedragen.
Bert de Vries heeft volkomen gelijk. Lees zijn boek.
Red.: Wat betreft de door Van Dam geconstateerde neiging van
de Volkskrant economie-redactie om de vergrijzing eenzijdig te berichten,
zie hier
.
De Volkskrant, 22-10-2005, column door Frank Kalshoven
Op zoek naar consensus over de vergrijzing
Marcel van Dam neemt het in zijn column in de Volkskrant van afgelopen
donderdag op voor Bert de Vries, wiens boek Overmoed en onbehagen hier de
afgelopen weken werd besproken. Bert de Vries heeft volgens Van Dam helemaal
gelijk als hij schrijft dat de vergrijzing geen probleem is.
Van Dam maakt mij één terecht verwijt (waarover straks meer),
maar de strekking van zijn betoog is, net als dat van De Vries, onjuist. Om
eindeloos heen en weer gezeur te voorkomen, poog ik het vergrijzingsprobleem
uiteen te rafelen in feiten, conclusies, risico's en meningen, in de hoop dat
dit de lezer helpt zijn eigen mening te vormen.
1. Onbetwist feit: Het aantal 65-plussers groeit de komende decennia
sterk.
2. Onbetwist feit: Deze vergrijzing veroorzaakt kosten voor rekening van
de (quasi-) collectieve kas. Onder meer: verdubbeling van het aantal
AOW-uitkeringen; extra bijstandskosten, omdat er een groeiende groep immigranten
is die geen recht heeft op een volledige AOW-uitkering; extra zorgkosten.
3.
Onbetwist feit: De vergrijzing veroorzaakt extra inkomsten voor de schatkist,
omdat in het verleden belastingvrij gespaarde pensioenen zullen worden
uitgekeerd. Deze pensioenuitkeringen worden belast.
4. Onbetwist feit: De kosten (onder 2) zijn hoger dan de inkomsten (onder
3).
5. Onbetwiste conclusie: Er is een restprobleem, 'het
vergrijzingsprobleem'.
6. Betwist feit: hoe groot is 'het vergrijzingsprobleem' onder 5?
6a. Onbetwist verschil van mening: De Vries en Van Dam achten het
verwaarloosbaar klein. Een paar miljard euro per jaar.
Dus zijn voorzorgsmaatregelen niet nodig. Kalshoven houdt het op enkele
procenten van het nationaal inkomen. Niet dramatisch over doen, wel
voorzorgsmaatregelen treffen.
6b. Onbetwist feit: Beide verwijzen naar Ageing in the Netherlands
van het Centraal Planbureau uit 2000 en de update daarvan uit 2003. Beide
verwijzen naar De inkomenspositie van ouderen van medewerker Thio van het
ministerie van Sociale Zaken.
6c. Onbetwist feit: Ik heb vorige week een fout gemaakt (met excuses en
dank aan Van Dam dat hij me hierop heeft gewezen) door te schrijven dat Thio
concludeert dat het vergrijzingsprobleem twintig miljard per jaar bedraagt in
2020. Deze twintig miljard betreft volgens Thio de jaarlijkse overdachten van
65-minners aan 65-plussers rond 2020.
Thio's schatting van het vergrijzingsprobleem tussen 2000 en 2020 is een kleine
procent van het nationaal inkomen.
6d. Onbetwistbaar feit, of het onbetwist is weet ik niet: In 2020 is de
vergrijzing niet ten einde. Dan begint die, volgens de CPB-studie uit 2000, pas
goed. Het omslagpunt, waar de uitgaven aan AOW gaan dalen, ligt in 2040. Bij
ongewijzigd beleid nemen tussen 2001 en 2040 de collectieve uitgaven toe van
44,9 tot 53,5 procent van het nationaal inkomen. De inkomsten stijgen van 45,8
tot 50,2 procent. Het verschil tussen extra uitgaven (8,6 procent) en extra
inkomsten (4,4 procent) is dus 4,2 procent van het nationaal inkomen per jaar.
(Wat dan, in prijzen van vandaag, overeenkomt met die twintig miljard die ik
vorige week noemde.) In de update van 2003, met nieuwe gegevens, stelt het CPB
dat het probleem 'iets groter' is geworden.
6e. Mening: Van Dam en De Vries doen aan deze conclusies van het CPB af
door erop te wijzen dat de studie breder is dan de strikte definitie van het
vergrijzingsprobleem onder 5. De verwachte stijging van de zorgkosten
bijvoorbeeld, wordt volgens het CPB maar voor de helft verklaard door
vergrijzing. Die andere helft laten Van Dam en De Vries buiten beschouwing.
6f. Mening: Zo vegen Van Dam en De Vries hun vergrijzingsstraatje schoon,
maar die andere helft van de zorgkostenstijging lost natuurlijk niet op in de
ijle lucht. Feit blijft: in de verouderende samenleving zullen de collectieve
uitgaven veel sneller stijgen dan de inkomsten. Dat is een probleem ter grootte
van 3 tot 6 procent van het nationaal inkomen.
7. Risico A bij het negeren van dit probleem: de openbare financiën
ontsporen. Bij ongewijzigd beleid, zoals De Vries en Van Dam voorstaan, treedt
volgens het CPB 'een mechanisme in werking dat leidt tot een stijgende
staatsschuld, daardoor stijgende rentebetalingen en een daardoor stijgend
financieringstekort. Uiteindelijk wordt het huidige beleid onhoudbaar (mijn
cursivering, FK), zoals duidelijk zichtbaar wordt in de ontwikkeling van deze
grootheden op lange termijn'.
8. Risico B. Om risico A te vermijden, besluit een toekomstig kabinet de
AOW-uitkeringen te beperken. Dit heeft negatieve gevolgen voor de koopkracht van
arme ouderen die van alleen AOW moeten rondkomen.
9. Mening Frank Kalshoven: het ware beter deze risico's te vermijden door
een combinatie van een beetje staatsschuldreductie, een beetje langer doorwerken
en het een pietsje zwaarder belasten van 65-plussers.
Red.: Geheel tegen de gewoonte van de redactie in eerst iets over
de vorm. Van Frank Kalshoven kennen we een heleboel parmantige stukjes, waarin
een veel gebruikte stijlfiguur is om zich voor dingen te verklaren, en ze
vervolgens af te breken. Zo is hij voor belasting-betalen, maar niet te veel. En
zo is hij nu voor het (lezen van) boek van Bert de Vries, maar niet omdat De
Vries gelijk heeft. We weten dus nu wat de stijlfiguur van "het zich ergens
eerst voor verklaren" betekent: het is een manier om aan te geven dat hij het er
juist niet mee eens. Slaande op het belastingbetalen: Frank Kalshoven is
daar dus ten stelligste tegen
.
Deze stellingname verklaart een groot deel van Kalshoven opinies. In het
onderhavige geval: het gezeur over de kosten van de vergrijzing. OK, dan kost
het een aantal jaren meer geld - dan verhogen we toch gewoon tijdelijk de
belasting! Gemakkelijk gedaan, geen gezeur over allerlei regelingen, en de
lasten worden het eerlijkst verdeeld, vooral als je het ook nog progressief doet
(meer betalen naarmate je meer krijgt). Maar zoiets komt niet eens in de
gedachten van Frank Kalshoven, en zijn collega economen (en politici), op. Dat
is anathema, belastingverhoging. Daar moeten ze zelf namelijk aan meedoen.
Een ander punt dat met deze bovenstaande artikelen naar buiten is gekomen dat
Kalshovens stellingnames niet berusten op gedegen onderzoek, maar op meningkjes
die met de losse pols met getallen worden ingevuld. Kalshoven: Van Dam had wel
gelijk met die opmerking over die twintig miljard. Kalshoven beseft kennelijk
niet daarmee dat hij daarmee al zijn verhalen van hun geloofwaardigheid
ontdaan heeft. OK, met die twintig miljard zat ik fout, maar toch heb ik gelijk
omdat er ergens anders nog een paar miljard extra kosten bijkomen. Waarom zouden
we dat nu weer geloven? Voorlopig moeten we ervan uitgaan dat ieder verhaal en
ieder cijfer waarmee Kalshoven komt een week later door een niet-deskundige
columnist weerlegt kan worden. De meteen daaropvolgende vraag is dan wat een
deskundige dan wel met die cijfers zou kunnen doen. Een voorbeeld daarvan is
een analyse geven door CDA-economen, die wijst op meer fundamentele fouten
gemaakt door de verergeraars van de vergrijzing, zie
hier
.
Addendum: ook Bert de Vries en marcel van Dam hebben een antwoord geschreven:
De Volkskrant, 03-11-2005, door Bert de Vries, oud-minister van Sociale
Zaken, oud-fractievoorzitter van het CDA en auteur van Overmoed en onbehagen.
Redenen voor dramatisering van vergrijzing deugen niet
Tussentitels: Extra belasting over consumptie ouderen. blijft buiten
beeld
Kalshoven is een eind naar mijn standpunt opgeschoven
De vergrijzing biedt geen rechtvaardiging voor doemscenario's, maar er is ook
geen reden dit probleem op zijn beloop te laten, meent Bert de Vries.
In drie achtereenvolgende columns heeft Frank Kalshoven mij verweten de
problemen van de vergrijzing te bagatelliseren. Afgelopen zaterdag gaf hij in
zijn reactie op Marcel van Dam (Forum, 27 oktober) ruiterlijk toe dat hij zich
daarbij flink heeft vergaloppeerd door het restprobleem van de vergrijzing voor
het jaar 2020 op 20 miljard euro te stellen, terwijl het volgens het rapport van
Thio, waarop hij zich baseert, maar twee miljard is. Ruiterlijk?
Kalshoven kan het toch niet laten om dat restprobleem op 'een kleine procent van
het nationaal inkomen te stellen', terwijl het om minder dan 0,5 procent gaat.
Bovendien begint de vergrijzing in 2020 volgens hem pas goed.
Dat blijkt niet uit de CPB-studie Ageing in The
Netherlands. Tussen 2020 en 2040 stijgen de AOW-uitgaven volgens dat rapport
met 2,2 procent van het bruto nationaal product. In diezelfde periode stijgen de
belastinginkomsten uit pensioenen met 3,2 procent. Daarbij kijk ik in
tegenstelling tot Kalshoven en Thio niet alleen naar de opbrengst van de directe
belastingen die met 2 procent stijgt, maar ook naar de extra' indirecte
belasting over de consumptie van ouderen. Ik zie geen enkele reden die buiten
beschouwing te laten. In de rekensommen van het CPB gebeurt dat ook niet.
Nochtans lijkt er een afspraak te bestaan tussen politici, ambtenaren en
journalisten ze zonder nadere argumentatie buiten beeld te houden.
Het overschot van 1- procent in mijn rekensom is voldoende om
de helft van de 2 procent kostenstijging van de gezondheidszorg die in die
periode optreedt op te vangen.
Dat correspondeert globaal met de vergrijzingscomponent van de extra zorgkosten.
Mijn conclusie is daarom dat de vergrijzing geen ontwrichtend effect heeft op de
overheidsfinanciën.
Betekent dat nu dat er geen vuiltje aan de lucht is? Hoe zit
het dan met het onbetwistbare feit dat de collectieve uitgaven de komende
veertig jaar met 8,6 procent van het bruto nationaal product stijgen terwijl de
belastinginkomsten maar met 4,4 procent stijgen? Daar zit toch een gat van 4,2
procentpunt tussen?
Ik heb dat nergens bestreden. Ik heb me er alleen tegen
verzet dat als een vergrijzings-probleem te etiketteren en het te dramatiseren.
Waarom is het geen vergrijzingsprobleem? In de eerste plaats
omdat 1,2 procent van het probleem wordt veroorzaakt door teruglopende
aardgasinkomsten en dalende opbrengsten van de vennootschapsbelasting. In de
tweede plaats omdat er in 2000 nog van werd uitgegaan dat de kosten van
arbeidsongeschiktheid en werkloosheid met bijna 1 procent zouden stijgen. Als we
daarbij de stijging optellen van de zorgkosten die optreden door de vooruitgang
van de medische techniek van ongeveer 1,8 procent, is het hele probleem zo'n
beetje in kaart gebracht. Dat zijn allemaal reële problemen. Maar het zijn wel
problemen van de hele samenleving. Problemen die in een volstrekt vertekend
perspectief worden geplaatst door er het etiket vergrijzing op te plakken en er
vervolgens bij de kiezers in te rammen dat toekomstige werken.den almaar
zwaarder gebukt zullen gaan onder tie lasten van een feestvierende generatie
ouderen. Op die manier wordt systematisch het draagvlak onder de collectieve
solidariteit ondermijnd. Ronduit cynisch pakt dat uit wanneer die beeldvorming
vervolgens wordt gebruikt als legitimatie om de sociale zekerheid voor werkenden
alvast maar verder te versoberen.
Nergens in mijn boek bepleit ik dit probleem maar op z'n
beloop te laten, zoals Frank Kalshoven suggereert. Ik zie er alleen geen
rechtvaardiging in voor doemscenario's waar bovendien nog eens verkeerde
etiketten op worden geplakt. Vier procent in veertig jaar betekent dat we voor
elke kabinetsperiode van vier jaar praten over een probleem van 0,4 procent. Dat
valt ruim binnen de marges waar tijdens elke kabinetsformatie oplossingen voor
moeten worden gevonden.
Wat ik daartoe bepleit is enkele heldere budgettaire
randvoorwaarden te formuleren,' namelijk 1) de staatsschuld als percentage van
het bruto nationaal product mag niet stijgen, 2) de collectievelastendruk voor
werkenden mag door de vergrijzingskosten niet oplopen en 3) voorzover de
vergrijzingskosten kunnen worden opgevangen uit de extra belastinginkomsten van
gepensioneerden hoeft er niet voor worden bezuinigd.
Voorzover tegenvallers die losstaan van de vergrijzing in dit
budgettaire kader niet opgevangen kunnen worden, zal er dus gekozen moeten
worden voor een mix van lastenverzwaring en bezuinigingen die zo eerlijk
mogelijk wordt verdeeld over jong en oud.
Als we accepteren dat de staatsschuld als percentage van het bruto nationaal
product op hetzelfde niveau blijft, hoeft er volgens het CPB tot 2040 zelfs
helemaal niets te gebeuren. Pas daarna treden de ontsporingen op die Kalshoven
signaleert en dan nog alleen als de overheid met de armen over elkaar blijft
zitten.
In mijn bóek becijferde ik dat een gelijkblijvende
staatsschuldquote verenigbaar is met een structureel begrotingstekort van 2,4
procent. Daarbij ging ik uit van 2 procent reële groei en 2 procent inflatie.
Dat nu is volgens Frank Kalshoven niet consistent met de voorkeur die ik
uitspreek voor optimale in plaats van maximale arbeidsparticipatie, waar het
kabinet naar streeft. Met optimale participatie bedoel ik dat mensen de ruimte
krijgen om te kiezen voor een verdeling van hun tijd over werk, zorg en
recreatie die aansluit bij hun eigen voorkeuren. Drempels die toetreding tot de
arbeidsmarkt belemmeren, moeten daartoe zoveel mogelijk worden geslecht. Dat
vergt vooral maatregelen die de combinatie van werk en zorg gemakkelijker maken.
Waar ik me tegen uitspreek, is dat de sociale zekerheid
verder wordt uitgekleed omdat dat de beste manier zou zijn om zo veel mogelijk
mensen de arbeidsmarkt op te jagen of ze daar te houden. Ik verwacht niet dat
dat heel veel extra banen oplevert en verdenk de voorstanders ervan dat het hen
vooral te doen is om de extra bezuinigingen die ermee te incasseren zijn.
Volgens Frank Kalshoven kies ik daarmee impliciet voor het
somberste van de vier vergezichten die het CPB heeft geschilderd in een
scenario-analyse. Daarom had ik moeten uitgaan van een reële groei van 0,7
procent in plaats van 2 procent. Ik vind dat wel slim gevonden. Kalshoven heeft
hier een punt. Alleen ook hier geldt dat hij het belang ervan overdrijft.
In de eerste plaats omdat het verschil tussen het meest
optimistische en het somberste vergezicht van het CPB maar voor 0,8 procent kan
worden verklaard uit een lagere groei van het arbeidsaanbod. En in de tweede
plaats omdat een beleid gericht op optimale arbeidsparticipatie de banengroei
niet met die volle 0,8 procent zal verminderen.
Maar laat ik 'for the sake of argument' Kalshoven gelijk
geven. In dat geval had ik moeten uitgaan van een nominale groeivoet van 2,7
procent. Laat ik royaal zijn en daar 2,5 procent ván maken. In dat geval
impliceert een gelijkblijvende .staatsschuldquote dat ook de schuld elk jaar met
slechts 2,5 procent mag stijgen. Bij een staatsschuld van 60 procent van het
bruto nationaal product correspondeert dat met een begrotingstekort van 1,5
procent.
Het verschil met het streven naar aflossing van de
staatsschuld in één generatie is dan nog steeds zeer aanzienlijk, omdat daar een
begrotingsoverschot van 1 procent bij hoort plus een generatie lang het voordeel
van de bespaarde rente. In euro's levert mijn alternatief dan circa elf miljard
extra aan begrotingsruimte op. Dat is minder dan de vijftien miljard die ik in
mijn boek becijferde, maar nog steeds zeer substantieel. Als de waarheid ergens
tussen deze beide cijfers ligt, kan ik Kalshoven gelijk geven en constateren dat
er met de essentie en orde van grootte van mijn redenering niet veel mis is.
Door de recessie van de afgelopen jaren is het
toekomstperspectief ongetwijfeld somberder geworden. Nieuwe ramingen van het CPB
worden binnenkort verwacht. In het licht van daarvan kan blijken dat de noodzaak
om bij te sturen groter is. Daarbij is het voldoende als elk toekomstig kabinet
zorgt dat de eigen erfenis op orde is. Dat biedt de gewenste ruimte om rekening
te houden met voortschrijdend inzicht op basis van nieuwe ramingen die ook in de
toekomst zullen verschijnen.
Uit het slot van zijn column van zaterdag blijkt Kalshoven
een heel eind naar dit standpunt is opgeschoven. Dat geeft me het vertrouwen dat
wij er in een kabinetsformatie wel zouden uitkomen.
De Volkskrant, 03-11-2005, column door Marcel van Dam
Geen nood situatie
'Op zoek naar consensus over de vergrijzing' blijkt Frank Kalshoven gelukkig ook
op weg naar een realistische benadering van de problemen die de vergrijzing met
zich mee zullen brengen.
Het grote winstpunt is dat ook Kalshoven erkent dat door de
groei van de uitgaven voor de AOW als gevolg van de vergrijzing de collectieve
uitgaven niet echt uit de hand lopen. Bij ongewijzigd AOW-beleid zou vanaf 2005
het negatieve saldo tussen extra uitgaven en extra inkomsten uit belastingen
oplopen tot zo'n twee miljard per jaar in 2020. Een bedrag dat kleiner is dan de
jaarlijkse beleidsmutaties in de begroting, kleiner ook dan het bedrag dat in
2006 beschikbaar komt voor lastenverlichting.
Intussen zijn miljoenen mensen bang gemaakt met allerlei
indianenverhalen over het uit de hand lopen van de AOW-uitgaven. Uit onderzoek
is gebleken dat maar liefst 70 procent van de werkende bevolking niet meer
gelooft dat zij in de toekomst AOW zullen krijgen.
Dat is moordend voor het vertrouwen van burgers in de politiek en het is
moordend voor het vertrouwen van consumenten in de economie. Dat ongeloof jaagt
volkomen onnodig de besparingen op en het ondermijnt het draagvlak voor het
betalen van AOW-premie.
Het ergste is dat het de generaties tegen elkaar opzet. De
kreten dat de werkenden opdraaien voor de kosten van de vergrijzing en dat de
explosie van de AOW uitgaven alleen maar kan worden opgevangen door een
verdubbeling van de premies of een halvering van de uitkering, zijn pertinent
onwaar en komen voort uit onkunde of kwaadaardigheid.
Zo vervangt Mei Li Vos, de voorzitter van het Alternatief
voor Vakbond, maandag jongstleden op deze pagina een eerdere blunder door een
andere. Eerst beweerde ze dat de AOW-premie moet worden verdubbeld om de AOW
betaalbaar te houden. Nu dat niet waar blijkt, schrijft ze dat steeds minder
werkenden dat via de belastingen moeten opbrengen, omdat steeds meer mensen met
pensioen gaan. De werkelijkhéid is dat de betaaibaarheid van de AOW geen
probleem wordt, juist doordat steeds meer gepensioneerden steeds meer belasting
gaan betalen. (Een jaarlijkse toename tot twaalf miljard euro per jaar meer in
2020.)
Complexer is het probleem van de stijging van de kosten van
de gezondheidszorg tot ongeveer 3 procent van het bruto nationaal produkt in
2040. De helft van die kostenstijging is een gevolg van de vergrijzing. De
andere helft wordt veroorzaakt door meer en betere zorg. Kalshoven heeft gelijk
dat die kostenstijging hoe dan ook moet worden gefinancierd.
Nu is een kostenstijging in de orde van grootte van 3, 4 of 5
procent van het bnp over een periode van 35 jaar niet iets om in paniek te
raken. Ik maak me sterk dat in de afgelopen 35 jaar de uitgaven van burgers aan
persoonlijke verzorging en niet-reguliere medische zorg met soortgelijke
percentages zijn gestegen.
Kalshoven zal zeggen: maar dat zijn geen collectieve
uitgaven, daar kiezen mensen zelf voor.
Maar een feit is dat de kosten van de gezondheidszorg met procenten van het bnp
zouden stijgen als mensen zelf mochten kiezen wat ze daaraan willen besteden.
Het is een merkwaardige paradox: we vinden gezondheidszorg zo
belangrijk dat we hebben besloten die zorg collectief te regelen. Maar omdat we
dat hebben gedaan, moet de zorg telkens worden afgeknepen om de collectieve
uitgaven in de hand te houden. Terwijl we best meer willen betalen voor betere
zorg.
In die paradox ligt ook een deel van de oplossing. De komende
35 jaar zal ons bnp ongeveer verdubbelen. Dat betekent dat ook de koopkracht van
de burgers met tientallen procenten zal stijgen. 'Burgers, ook ouderen, zullen
dan best in staat zijn zelf een groter deel van de kosten van de (niet
noodzakelijke) gezondheidszorg voor hun rekening te nemen.
Merkwaardig is dat het grotere toekomstige beslag van de
gezondheidszorg op de collectieve uitgaven niet wordt afgezet tegenover andere
collectieve uitgaven.
Heeft het Centraal Planbureau bijvoorbeeld al eens uitgerekend wat bij
ongewijzigde hypotheekrenteaftrek en een groeiend eigen woningbezit in 2035 de
lasten voor het overheidsbudget zullen zijn? En hoe zit het met toekomstige
opbrengsten van de successierechten?
Hoe dan ook: de kostenstijging in de gezondheidszorg zal
moeten worden opgevangen.
Als het nodig zou zijn, heb ik ook geen bezwaar tegen een
beetje staatsschuldreductie en een beetje langer doorwerken.
Wel ben ik er tegen 65-plussers meer te belasten dan nu.
Mensen die hun oudedags-voorziening hebben afgestemd op de huidige regelingen
hebben geen mogelijkheid meer verslechteringen op een andere manier op te
vangen.
Alleen in een noodsituatie, waarin van iedereen offers worden
gevraagd, zouden ook gepensioneerden kunnen worden aangesproken.
Maar er is geen sprake van een noodsituatie. In ieder geval
niet vanwege de vergrijzing.
Terug naar Bezuinigingen en lastenverlichting
, Kalshoven, analyse
, Economie
lijst
, Economie overzicht
, of naar site home
.
|