Het vergijzingsprobleem: Frank Kalshoven

De Volkskrant, 08-10-2005, column door Frank Kalshoven

Bert de Vries heeft ongelijk (1) - lees dat boek!

Bert de Vries kijkt ons op de achterflap van zijn boek Overmoed en onbehagen vriendelijk en vertrouwenwekkend aan. Na een lange loopbaan in de publieke dienst - CDA-fractie-voorzitter, minister van Sociale Zaken, baas van de Sociale Verzekeringsbank en bestuurs-voorzitter bij het pensioenfonds ABP - bevindt hij zich als gepensioneerde plotseling in de oppositie. Dat deert hem niet. Hij gaat ons een verhaal vertellen. Waarom de hervormings-agenda van het kabinet niet deugt. Waarom het anders moet. Waarom de vergrijzing helemaal geen probleem is.
    Koop dat boek, lees dat boek.
    Niet omdat Bert de Vries het gelijk driehonderd pagina's lang aan zijn zijde heeft -integendeel! - , maar omdat hij vriendelijk uitnodigt tot debat over de wezenlijke politiek-economische vragen van nu. Met De Vries kun je prima van mening verschillen.
    De kern van zijn betoog is dat de hervormingsagenda van het kabinet valselijk als noodzakelijk en onvermijdelijk wordt gepresenteerd. Die agenda is gekozen stelt De Vries, het is een neo-conservatieve keuze en om die een schijn van noodzakelijkheid te verlenen doet het kabinet de werkelijkheid geweld aan. De staatsschuld, stelt hij, is helemaal niet problematisch.
Vergrijzing? Geen indrukwekkend groot probleem. Hoge economische groei? Hoeven we helemaal niet meer naar te streven.
    Ik ben het van harte met De Vries eens dat er niets onvermijdelijks is aan de agenda van het kabinet-Balkenende. Een ander kabinet zou, geconfronteerd met dezelfde omstandigheden, anders kunnen kiezen.
    Op beide punten - omstandigheden, en keuzes - gaat De Vries vervolgens zijn eigen weg.
De omstandigheden, probeert hij aannemelijk te maken, zijn niet zo somber. En de keuzes zijn, gegeven die relatief zonnige omstandigheden, helemaal niet zo moeilijk.
    De kern van mijn kritiek op De Vries is dat hij de problemen bagatelliseert, waardoor hij moeilijke keuzes ontloopt. Waar hij het kabinet terecht verwijt politieke keuzes voor te stellen als noodzakelijkheden, gaat hij zelf politieke keuzes uit de weg door de zaken rooskleuriger voor te stellen dan ze zijn.
    Terzake.
    Eén: economische groei. In Nederland zijn we de afgelopen decennia gewend aan een dikke .2 procent economische groei per jaar, hoger rond de top van de conjunctuur, lager rond het dal. De Vries is zich ervan bewust. Wat hij ook weet is dat die groei de komende decennia veel lager zal uitpakken. De Vries verwijst naar de vergezichten tot 2040 die het Centraal Planbureau onlangs schetste. De welvaartsgroei per inwoner stijgt in die periode minimaal 0,7 procent per jaar en maximaal 2,1 procent, aldus het CPB.
    De Vries kiest ervoor dit blijmoedig te interpreteren. 'In elk van de vier scenario's wordt de gemiddelde burger - ondanks de vergrijzing - niet armer maar rijker. Er bestaat dus geen reden bang te zijn dat het overnemen van mijn voorstellen tot gevolg heeft dat onze kinderen en kleinkinderen het met minder moeten doen dan wij.'
    De verschillen in groeitempo - 0,7 of 2,1 procent, dat scheelt nogal - worden voor een belangrijk deel bepaald door politieke keuzes, bijvoorbeeld bij de omvang van de sociale zekerheid. De Vries gaat die keuze niet uit de weg. De 'sociale prijs' voor 'een heel klein beetje meer economische groei' wil hij niet betalen. De Vries kiest, ofschoon niet expliciet, voor het laagste CPB-groeiscenario: 0,7 procent welvaartswinst per jaar.
    Ik houd u niet tegen, als u hier met Bert de Vries voor wilt kiezen. Maar dan hoop ik wel dat u de afgelopen jaren als economisch bijzonder aangenaam ervaren hebt. Een gemiddelde groei van 0,7 procent impliceert dat een heel gewone conjunctuurgolf de groei optilt tot pakweg 2,5 procent en vervolgens naar een dal drukt waarin de economie 1 procent krimpt. Een periode als die sinds 2001 - waarin ik toch onvrede meende te proeven - is de normale toestand in de toekomst die De Vries voor ons bedacht heeft.
    Twee: de openbare financiën. In de toekomst van Bert de Vries nemen we niet alleen genoegen met bescheiden inkomensgroei, maar staan daarvan bovendien blijmoedig een groot deel - alles? - af aan de collectieve kas. Dit is de consequentie van de manier waarop De Vries aankijkt tegen de staatsschuld en de collectieve lasten. De Vries schrijft terecht: 'Er is niks immoreels aan om elke Nederlander die geboren wordt op te zadelen met een staatsschuld van 15 duizend euro.' Openbare financiën kunnen het beste praktisch bekeken worden, zonder beroep op morele categorieën. Dus richt De Vries zich - terecht op de vraag hoe je van de staatsschuld, die er nu eenmaal is, de minste last hebt. Helaas is zijn antwoord - hou de staatsschuld in relatie tot het nationaal inkomen constant op 58 procent - fout.
    Daarover volgende week meer. In de tussentijd: koop dat boek, en lees het.


De Volkskrant
, 15-10-2005, column door Frank Kalshoven

Bert de Vries heeft ongelijk (2) lees dat boek!

In Overmoed en onbehagen verwijt CDA-coryfee Bert de Vries het kabinet neoconserva-tieve politieke keuzes voor te stellen als noodzakelijkheden. Dat verwijt is terecht. Maar of het door De Vries geschilderde alternatief zo aanlokkelijk is, valt te betwijfelen.
    Vorige week stelde ik vast dat De Vries kiest voor een grote verzorgingsstaat en een lage economische groei, zodat de economie er de komende decennia net zo bijligt als in de afgelopen (crisis?)jaren. Aflossen van de staatsschuld is volgens De Vries 'een lange tocht door de woestijn' op niks af. Hij kiest, op praktisch-economische gronden, voor het handhaven van de huidige staatsschuldquote op 58 procent. Dat is, naar zijn eigen maatstaven, fout, schreef ik vorige week. Laten we nu gaan kijken waarom dat zo is.
    Met een staatsschuldquote van 58 procent - een kleine driehonderd miljard schuld op een kleine vijfhonderd miljard aan inkomen - is op zichzelf niets mis. Belasting heffen en rente betalen: geen probleem. Die staatsschuld wordt pas interessant als variabele van economische politiek als zich in de toekomst omstandigheden voordoen die invloed hebben op de belastingheffing of op de overheidsuitgaven.
    Als we zouden weten dat over twintig jaar de overheidsuitgaven sterk zouden dalen (even gek: prikkeling van het leer-gen maakt alle onderwijsuitgaven overbodig; stimulatie van het vrede-gen decimeert de defensieuitgaven), ware het verstandig om de staatsschuldquote nu te laten oplopen, om die tegen die tijd weer, vanzelf, te laten dalen.
    De crux zit in het woordje 'vanzelf'. Dat betekent eigenlijk: bij het gelijk houden van de belastingtarieven. De moderne leer van de openbare financiën zet die belastingtarieven - en niet de staatsschuld - centraal. Schommelingen in de belastingtarieven moeten zoveel mogelijk worden voorkomen omdat die, nodeloos en nutteloos, schade toebrengen aan de economische groei; tax smoothing is het kembegrip. De ontwikkeling van de staatsschuld kan daarom geen doel meer zijn op zichzelf, maar is de resultante van de keuze van het 'eeuwige' belastingtarief. Dus mogen we de staatsschuld met een gerust hart laten toenemen als in de toekomst een leer- en vrede-gen de overheidsuitgaven aanzienlijk verlagen. We stellen het belastingtarief zo, dat als alle ontwikkelingen zijn uitgewerkt, de staatschuldquote weer 58 procent is.
Dit werkt twee kanten op. Voorzien we forse uitgavenstijgingen of problemen met de belastingheffing, gelieve de tarieven dan zo te stellen dat de staatsschuld eerst daalt, om ten tijde van die moeilijkheden te kunnen oplopen. Dit is de casus Nederland anno 2005.
De Vries bagatelliseert de vergrijzingskosten, maar ook hij ontkomt er niet aan toe te geven dat als gevolg van deze demografische ontwikkeling de collectieve uitgaven zullen stijgen. De kosten van de AOW nemen toe, de zorgkosten nemen toe. Dat het daarbij om velè procenten van het nationaal inkomen gaat, kan De Vries niet ontkennen. Maar hij 'krijgt er geen slapeloze nachten van' en het 'valt allemaal wel mee'. 'Wim Duisenberg vond 25 jaar geleden nog dat zo'n stijging (van de collectieve lasten, FK) in één kabinetsperiode zelfs nog net aanvaardbaar was.' Dat kan wel wezen, maar anno 2005, met de saneringen uit de jaren tachtig nog in het geheugen, saneringen die het gevolg waren van precies dat lakse overheidsbeleid, zullen we toch wel wijzer wezen?
    Als De Vries vindt dat de staatsschuld vooral als een praktische aangelegenheid moet worden beschouwd, zou hij, gegeven de vergrijzingskosten en gegeven de stand van de economische wetenschap, er toch echt voor moeten kiezen de staatsschuldquote de komende jaren te verlagen. Tot hoever valt nog te bezien en kan worden aangepast aan nieuwe informatie, maar over de richting kan echt geen verschil van mening meer bestaan. Daar is niets neoconservatiefs aan, niets moreels, niets links, niets rechts.
    In zijn boek schiet De Vries intussen rare bokken. We hebben gezien dat hij kiest voor lage economische groei. Maar bij zijn berekening van het, in zijn ogen, juiste financieringstekort, rekent hij plotseling met een nominale economische groei van 4 procent. Nu zit daar normaliter 2 procent inflatie bij - de Europese Centrale Bank heeft als doelstelling de inflatie onder die 2 procent te houden - maar dan rekent De Vries toch nog met 2 procent reële economische groei. Dat is inconsistent, om het vriendelijk te zeggen.
    Zouden we het recept-De Vries volgen economisch beleid voeren dat 1 procent economische groei brengt, begrotingsbeleid voeren alsof er 2 procent groei kan worden verwacht - dan zouden de openbare financiën binnen de kortste keren net zo ontsporen als toen Wim Duisenberg nog vond dat de collectieve lastendruk in een kabinetsperiode best een paar procenten mocht stijgen.
    Volgende week: het slot, waarin Bert de Vries op één punt het gelijk volledig aan zijn zijde blijkt te hebben.


De Volkskrant, 22-10-2005, column door Frank Kalshoven

Bert de Vries heeft ongelijk (slot) - lees dat boek!

U heeft een schuld van drie ton bij Blauw. Niet echt natuurlijk, maar doe even alsof. Gelukkig heeft u ook een vordering op Blauw, van twee ton. Uw netto schuld is dus drie minus twee is een ton en u moet deze schuld de komende jaren aflossen. Uw financieel adviseur wijst u erop dat dit consequenties heeft voor uw' bestedingsruimte en zij doet verstandige voorstellen om de gevolgen te beperken.
    Als u Bert de Vries bent - we zijn tenslotte begonnen aan het laatste deel van mijn kritiek op zijn boek Overmoed en Onbehagen -, bestaat uw reactie uit twee punten. Ten eerste, zegt u, staat tegenover mijn schuld van drie ton een vordering van twee ton. Het probleem is dus kleiner dan gevreesd. Ten tweede, merkt u op, zijn er andere mensen met nog grotere schulden, dus is het probleem niet zo belangrijk. U zegt het met veel aplomb. Uw financieel adviseur, een slimme tante, antwoordt: 'Dat is mooi en aardig; mijnheer De Vries, maar u moet nog steeds een ton aflossen. Zullen we eens aan het werk gaan?'
    Bert de Vries bagatelliseert de vergrijzing door erop te wijzen dat Nederlandse werknemers bij pensioen-fondsen hebben gespaard. Als dat spaargeld wordt uitgekeerd als pensioeninkomen, moet belasting worden betaald. Die belastinginkomsten stijgen naarmate meer mensen met pensioen gaan. De vergrijzing, zegt De Vries, betaalt zichzelf. Nederland is 'immuun'. Hij noemt dit 'het best bewaarde geheim van Den Haag' (pag. 101).
    Dat is om twee redenen merkwaardig. Ten eerste omdat De Vries zelf dondersgoed weet dat er niets geheims aan is. Deze redenering, inclusief rekensommen, staan gewoon in 'officiële stukken', erkent hij. De informatie is 'bij ingewijden niet onbekend'. Maar, werpt hij tegen, 'de informatie [wordt] stelselmatig genegeerd in de toekomstbeelden die de predikers van doemscenario's ons voorhouden'. Tja.
    De tweede reden waarom het zo verwonderlijk is dat De Vries hierop wenst te hameren, is dat zijn bewering feitelijk onjuist is. Nederland is niet immuun, maar heeft gewoon een netto schuld aan Grijs. De meest recente schatting komt uit de studie De inkomenspositie van ouderen van medewerker Vincent Thio van het ministerie van Sociale Zaken (www.minszw.nl. zoek op Thio, zie de tabel op pagina 17). Hij berekende zowel de extra uitgaven die het gevolg zijn van de vergrijzing als de bijbehorende extra (belasting)inkomsten. Zijn conclusie is dat het gat tussen extra uitgaven en extra inkomsten tot 2020 elk jaar groter wordt tot een kleine twintig miljard euro per jaar in 2020.
    Het vergrijzingsprobleem, kortom, gaat over het netto probleem en dat is altijd zo geweest.
    De tweede manier waarop De Vries de vergrijzingskosten bagatelliseert is door te wijzen op de relatief gunstige uitgangspositie van Nederland ten opzichte van andere landen. De manier waarop in Nederland pensioengeld is gespaard en kapitaal opgebouwd is vrij uitzonderlijk. In plaats van zo'n aanvullend kapitaalgedekt pensioen kennen de meeste landen alleen een omslaggedekt pensioen waarin de premiebetalers van nu de pensioenuitkeringen van nu betalen, zoals bij onze AOW. De inwoners van deze landen komen straks van een koude kermis thuis, de reden waarom clubs als OESO en IMF al jaren pleiten voor hervormingen van de pensioensystemen in deze landen. Gaan sparen, later met pensioen gaan, economische groei bevorderen - u kent het recept.
    Doet de omstandigheid dat andere landen een zeer groot probleem hebben met Grijs iets af aan het grote probleem dat wij met Grijs hebben? Nee natuurlijk. Het voegt er trouwens ook niets aan toe. Het is ons eigen vraagstuk, dat we zelf mogen oplossen. Om onze financieel adviseur te citeren: 'Zullen we maar eens aan het werk gaan?'
    Bert de Vries heeft een mooi boek geschreven. Hij heeft volkomen gelijk als hij schrijft dat het kabinet-Balkenende II politiek gewenste hervormingen aan de man brengt als onontkoombare hervormingen.
    Maar de alternatieve toekomst van De Vries is nog veel erger. In zijn Nederland is de economische groei laag, lopen de openbare financiën uit de hand en wordt het vergrijzings-vraagstuk genegeerd - allemaal onder het mom van sociaal beleid. Ik vind dat niet sociaal of christelijk-links, maar onverantwoordelijk. Natuurlijk zijn er alternatieven, maar gelieve uit te gaan van de feiten.
    Dit doet niets af aan de rake opmerkingen die De Vries maakt over allerlei terreinen van economisch beleid. Het indringendst is zijn analyse van de misstanden in de pensioensector. Hij hekelt de bemoeienissen van vakbondsbestuurders en werkgeversclubs (met 'dubbele petten' op) en de ongelijk verdeling van mee- en tegenvallers tussen werknemers, bedrijf en gepensioneerden. Hij bepleit 'een revolutie'. Koop dat boek, lees dat boek.


De Volkskrant, 27-10-2005, column door Marcel van Dam

Het gelijk van De Vries

De economieredactie van de Volkskrant heeft een onbedwingbare neiging de gevolgen van de vergrijzing als een doemscenario te schetsen. In dat kader wijdt Frank Kalshoven drie columns aan een bespreking van het boek van Bert de Vries, Overmoed en onbehagen, waarin deze oud-minister van Sociale Zaken met kracht van argumenten en op basis van feiten afrekent met dat doemscenario.
    Omdat het doemscenario overeind moet blijven, probeert Kalshoven de door De Vries genoemde feiten onderuitte halen (Economie, 8, 15 en 22 oktober).
    De Vries gebruikt cijfers van het Centraal Planbureau (CPB) uit 2003. Toen werd door het CPB geschat dat de kosten van de AOW zouden oplopen van 5,1 procent van het bruto nationaal product (bnp) in 2007 naar 9 procent van het bnp in 2040.
    Maar in diezelfde studie berekent het CPB dat de belastinginkomsten uit aanvullende pensioenen zullen stijgen van 3,3 procent van het bnp in 2003 naar 8,3 procent in 2040. Voldoende dus om de stijging van de kosten van de AOW als gevolg van de vergrijzing te kunnen opvangen.
    Kalshoven gaat in zijn columns niet in op deze CPB-prognoses. Hij verwijst naar een rapport van een medewerker van het ministerie van Sociale Zaken, Vincent Thio, die ook het verschil heeft berekend tussen de extra uitgaven voor de AOW als gevolg van de vergrijzing en de extra belastinginkomsten uit de groei van de aanvullende pensioenen in de komende decennia.
    Kalshoven verwijst naar een tabel in die studie, waaruit zou blijken dat het gat tussen de extra uitgaven en de extra inkomsten steeds groter wordt en in 2020 maar liefst 20 miljard euro per jaar zal bedragen.
    Hier past Kalshoven een truc toe om te suggereren dat er, om de AOW in 2020 betaalbaar te houden, een budgettair probleem is van 20 miljard euro. Hij vergelijkt namelijk niet de 'extra' uitgaven voor de AOW als gevolg van de vergrijzing met de extra belastinginkomsten, maar de totale uitgaven voor de AOW.
    Alle AOW-uitgaven die niet worden gefinancierd uit de extra belastinginkomsten van gepensioneerden definieert hij als 'tekort'.
Impliciet ventileert Kalshoven in zijn column van afgelopen zaterdag dus de mening dat de AOW helemaal zou moeten worden betaald door de gepensioneerden zelf.
    In werkelijkheid laat de tabel uit de studie van Vincent Thio zien dat van de 29,2 miljard die de AOW in 2020 meer zal kosten dan in 2005, de gepensioneerden zelf 25 miljard (alles in guldens van 2000) betalen. Dat wil zeggen dat bij ongewijzigd (AOW-)beleid in 2020 een budgettair 'probleem' zou ontstaan van nog geen 2 miljard euro. Dat is ongeveer het bedrag dat het kabinet-Balkenende volgend jaar in het zicht van de volgende verkiezingen voor lastenverlichting ter beschikking stelt.
    Kalshoven stoorde zich er ook aan dat De Vries het feit dat de vergrijzing zichzelf betaalt als 'het best bewaarde geheim van Den Haag' betitelde. Dat feit wordt namelijk stelselmatig in de doemscenario's verdonkeremaand.
    Niet waar, zegt Kalshoven, het staat in de officiële stukken.
    Inderdaad. Maar ik kan me bijvoorbeeld niet herinneren dat de economieredactie van de Volkskrant, die heel veel stukken heeft geschreven over de kosten van de vergrijzing, er ooit melding van heeft gemaakt.
    Zelfs toen de Volkskrant het rapport van Thio in februari van dit jaar openbaar maakte, werd niet vermeld dat ouderen zo veel meer belasting zouden gaan betalen, maar dat ze zo veel meer inkomen zouden krijgen. Terwijl, zo werd gezegd, de werkenden geheel moeten opdraaien voor de kosten van de AOW.
    In het rapport van Thio werd juist duidelijk gemaakt dat dit helemaal niet waar is.
    In zijn column van afgelopen zaterdag suggereert Kalshoven zelf opnieuw dat er enorme tekorten ontstaan door de oplopende AOW-uitgaven. Te pas en te onpas wordt gesuggereerd dat de AOW in de toekomst alleen betaalbaar is te houden als de AOW uitkering wordt gehalveerd of de premie wordt verdubbeld.
    De oprichtster van de nieuwe jongerenvakbond, Mei Li Vos, schreef in haar mission statement in de Volkskrant (het Betoog, 1 oktober): 'Als we zo doorgaan, moeten in 2040 werknemers met een modaal inkomen 36 procent van hun broodwinning alleen al aan AOW-premies afdragen, waar het nu 18 procent is.' Alleen al die zin is reden genoeg die mevrouw nooit meer serieus te nemen. Want iedereen kan weten dat niemand van plan is om de stijging van de AOW-uitgaven te financieren door de premies te verhogen.
    Juist om te voorkomen dat alleen werkenden opdraaien voor de kosten van de vergrijzing, is zeven jaar geleden al besloten de AOW-premie te bevriezen op bijna 18 procent. De rest wordt bijgepast uit de algemene middelen waaraan ook, en in toenemende mate, door ouderen wordt bijgedragen.
    Bert de Vries heeft volkomen gelijk. Lees zijn boek.


Red.:   Wat betreft de door Van Dam geconstateerde neiging van de Volkskrant economie-redactie om de vergrijzing eenzijdig te berichten, zie hier uitleg of detail .


De Volkskrant, 22-10-2005, column door Frank Kalshoven

Op zoek naar consensus over de vergrijzing

Marcel van Dam neemt het in zijn column in de Volkskrant van afgelopen donderdag op voor Bert de Vries, wiens boek Overmoed en onbehagen hier de afgelopen weken werd besproken. Bert de Vries heeft volgens Van Dam helemaal gelijk als hij schrijft dat de vergrijzing geen probleem is.
    Van Dam maakt mij één terecht verwijt (waarover straks meer), maar de strekking van zijn betoog is, net als dat van De Vries, onjuist. Om eindeloos heen en weer gezeur te voorkomen, poog ik het vergrijzingsprobleem uiteen te rafelen in feiten, conclusies, risico's en meningen, in de hoop dat dit de lezer helpt zijn eigen mening te vormen.
  1. Onbetwist feit: Het aantal 65-plussers groeit de komende decennia sterk.
  2. Onbetwist feit: Deze vergrijzing veroorzaakt kosten voor rekening van de (quasi-) collectieve kas. Onder meer: verdubbeling van het aantal AOW-uitkeringen; extra bijstandskosten, omdat er een groeiende groep immigranten is die geen recht heeft op een volledige AOW-uitkering; extra zorgkosten.
  3. Onbetwist feit: De vergrijzing veroorzaakt extra inkomsten voor de schatkist, omdat in het verleden belastingvrij gespaarde pensioenen zullen worden uitgekeerd. Deze pensioenuitkeringen worden belast.
  4. Onbetwist feit: De kosten (onder 2) zijn hoger dan de inkomsten (onder 3).
  5. Onbetwiste conclusie: Er is een restprobleem, 'het vergrijzingsprobleem'.
  6. Betwist feit: hoe groot is 'het vergrijzingsprobleem' onder 5?
  6a. Onbetwist verschil van mening: De Vries en Van Dam achten het verwaarloosbaar klein. Een paar miljard euro per jaar.
Dus zijn voorzorgsmaatregelen niet nodig. Kalshoven houdt het op enkele procenten van het nationaal inkomen. Niet dramatisch over doen, wel voorzorgsmaatregelen treffen.
  6b. Onbetwist feit: Beide verwijzen naar Ageing in the Netherlands van het Centraal Planbureau uit 2000 en de update daarvan uit 2003. Beide verwijzen naar De inkomenspositie van ouderen van medewerker Thio van het ministerie van Sociale Zaken.
  6c. Onbetwist feit: Ik heb vorige week een fout gemaakt (met excuses en dank aan Van Dam dat hij me hierop heeft gewezen) door te schrijven dat Thio concludeert dat het vergrijzingsprobleem twintig miljard per jaar bedraagt in 2020. Deze twintig miljard betreft volgens Thio de jaarlijkse overdachten van 65-minners aan 65-plussers rond 2020.
Thio's schatting van het vergrijzingsprobleem tussen 2000 en 2020 is een kleine procent van het nationaal inkomen.
  6d. Onbetwistbaar feit, of het onbetwist is weet ik niet: In 2020 is de vergrijzing niet ten einde. Dan begint die, volgens de CPB-studie uit 2000, pas goed. Het omslagpunt, waar de uitgaven aan AOW gaan dalen, ligt in 2040. Bij ongewijzigd beleid nemen tussen 2001 en 2040 de collectieve uitgaven toe van 44,9 tot 53,5 procent van het nationaal inkomen. De inkomsten stijgen van 45,8 tot 50,2 procent. Het verschil tussen extra uitgaven (8,6 procent) en extra inkomsten (4,4 procent) is dus 4,2 procent van het nationaal inkomen per jaar. (Wat dan, in prijzen van vandaag, overeenkomt met die twintig miljard die ik vorige week noemde.) In de update van 2003, met nieuwe gegevens, stelt het CPB dat het probleem 'iets groter' is geworden.
  6e. Mening: Van Dam en De Vries doen aan deze conclusies van het CPB af door erop te wijzen dat de studie breder is dan de strikte definitie van het vergrijzingsprobleem onder 5. De verwachte stijging van de zorgkosten bijvoorbeeld, wordt volgens het CPB maar voor de helft verklaard door vergrijzing. Die andere helft laten Van Dam en De Vries buiten beschouwing.
  6f. Mening: Zo vegen Van Dam en De Vries hun vergrijzingsstraatje schoon, maar die andere helft van de zorgkostenstijging lost natuurlijk niet op in de ijle lucht. Feit blijft: in de verouderende samenleving zullen de collectieve uitgaven veel sneller stijgen dan de inkomsten. Dat is een probleem ter grootte van 3 tot 6 procent van het nationaal inkomen.
  7. Risico A bij het negeren van dit probleem: de openbare financiën ontsporen. Bij ongewijzigd beleid, zoals De Vries en Van Dam voorstaan, treedt volgens het CPB 'een mechanisme in werking dat leidt tot een stijgende staatsschuld, daardoor stijgende rentebetalingen en een daardoor stijgend financieringstekort. Uiteindelijk wordt het huidige beleid onhoudbaar (mijn cursivering, FK), zoals duidelijk zichtbaar wordt in de ontwikkeling van deze grootheden op lange termijn'.
  8. Risico B. Om risico A te vermijden, besluit een toekomstig kabinet de AOW-uitkeringen te beperken. Dit heeft negatieve gevolgen voor de koopkracht van arme ouderen die van alleen AOW moeten rondkomen.
  9. Mening Frank Kalshoven: het ware beter deze risico's te vermijden door een combinatie van een beetje staatsschuldreductie, een beetje langer doorwerken en het een pietsje zwaarder belasten van 65-plussers.
 

Red.:   Geheel tegen de gewoonte van de redactie in eerst iets over de vorm. Van Frank Kalshoven kennen we een heleboel parmantige stukjes, waarin een veel gebruikte stijlfiguur is om zich voor dingen te verklaren, en ze vervolgens af te breken. Zo is hij voor belasting-betalen, maar niet te veel. En zo is hij nu voor het (lezen van) boek van Bert de Vries, maar niet omdat De Vries gelijk heeft. We weten dus nu wat de stijlfiguur van "het zich ergens eerst voor verklaren" betekent: het is een manier om aan te geven dat hij het er juist niet mee eens. Slaande op het belastingbetalen: Frank Kalshoven is daar dus ten stelligste tegen vervolg .

Deze stellingname verklaart een groot deel van Kalshoven opinies. In het onderhavige geval: het gezeur over de kosten van de vergrijzing. OK, dan kost het een aantal jaren meer geld - dan verhogen we toch gewoon tijdelijk de belasting! Gemakkelijk gedaan, geen gezeur over allerlei regelingen, en de lasten worden het eerlijkst verdeeld, vooral als je het ook nog progressief doet (meer betalen naarmate je meer krijgt). Maar zoiets komt niet eens in de gedachten van Frank Kalshoven, en zijn collega economen (en politici), op. Dat is anathema, belastingverhoging. Daar moeten ze zelf namelijk aan meedoen.

Een ander punt dat met deze bovenstaande artikelen naar buiten is gekomen dat Kalshovens stellingnames niet berusten op gedegen onderzoek, maar op meningkjes die met de losse pols met getallen worden ingevuld. Kalshoven: Van Dam had wel gelijk met die opmerking over die twintig miljard. Kalshoven beseft kennelijk niet daarmee dat hij daarmee al zijn verhalen van hun  geloofwaardigheid ontdaan heeft. OK, met die twintig miljard zat ik fout, maar toch heb ik gelijk omdat er ergens anders nog een paar miljard extra kosten bijkomen. Waarom zouden we dat nu weer geloven? Voorlopig moeten we ervan uitgaan dat ieder verhaal en ieder cijfer waarmee Kalshoven komt een week later door een niet-deskundige columnist weerlegt kan worden. De meteen daaropvolgende vraag is dan wat een deskundige dan wel met die cijfers zou kunnen doen. Een voorbeeld daarvan is een analyse geven door CDA-economen, die wijst op meer fundamentele fouten gemaakt door de verergeraars van de vergrijzing, zie
hier vervolg .

Addendum: ook Bert de Vries en marcel van Dam hebben een antwoord geschreven:
 

De Volkskrant, 03-11-2005, door Bert de Vries, oud-minister van Sociale Zaken, oud-fractievoorzitter van het CDA en auteur van Overmoed en onbehagen.

Redenen voor dramatisering van vergrijzing deugen niet


Tussentitels: Extra belasting over consumptie ouderen. blijft buiten beeld
                   Kalshoven is een eind naar mijn standpunt opgeschoven

De vergrijzing biedt geen rechtvaardiging voor doemscenario's, maar er is ook geen reden dit probleem op zijn beloop te laten, meent Bert de Vries.

In drie achtereenvolgende columns heeft Frank Kalshoven mij verweten de problemen van de vergrijzing te bagatelliseren. Afgelopen zaterdag gaf hij in zijn reactie op Marcel van Dam (Forum, 27 oktober) ruiterlijk toe dat hij zich daarbij flink heeft vergaloppeerd door het restprobleem van de vergrijzing voor het jaar 2020 op 20 miljard euro te stellen, terwijl het volgens het rapport van Thio, waarop hij zich baseert, maar twee miljard is. Ruiterlijk?
Kalshoven kan het toch niet laten om dat restprobleem op 'een kleine procent van het nationaal inkomen te stellen', terwijl het om minder dan 0,5 procent gaat. Bovendien begint de vergrijzing in 2020 volgens hem pas goed.
    Dat blijkt niet uit de CPB-studie Ageing in The Netherlands. Tussen 2020 en 2040 stijgen de AOW-uitgaven volgens dat rapport met 2,2 procent van het bruto nationaal product. In diezelfde periode stijgen de belastinginkomsten uit pensioenen met 3,2 procent. Daarbij kijk ik in tegenstelling tot Kalshoven en Thio niet alleen naar de opbrengst van de directe belastingen die met 2 procent stijgt, maar ook naar de extra' indirecte belasting over de consumptie van ouderen. Ik zie geen enkele reden die buiten beschouwing te laten. In de rekensommen van het CPB gebeurt dat ook niet. Nochtans lijkt er een afspraak te bestaan tussen politici, ambtenaren en journalisten ze zonder nadere argumentatie buiten beeld te houden.
    Het overschot van 1- procent in mijn rekensom is voldoende om de helft van de 2 procent kostenstijging van de gezondheidszorg die in die periode optreedt op te vangen.
Dat correspondeert globaal met de vergrijzingscomponent van de extra zorgkosten. Mijn conclusie is daarom dat de vergrijzing geen ontwrichtend effect heeft op de overheidsfinanciën.
    Betekent dat nu dat er geen vuiltje aan de lucht is? Hoe zit het dan met het onbetwistbare feit dat de collectieve uitgaven de komende veertig jaar met 8,6 procent van het bruto nationaal product stijgen terwijl de belastinginkomsten maar met 4,4 procent stijgen? Daar zit toch een gat van 4,2 procentpunt tussen?
    Ik heb dat nergens bestreden. Ik heb me er alleen tegen verzet dat als een vergrijzings-probleem te etiketteren en het te dramatiseren.
    Waarom is het geen vergrijzingsprobleem? In de eerste plaats omdat 1,2 procent van het probleem wordt veroorzaakt door teruglopende aardgasinkomsten en dalende opbrengsten van de vennootschapsbelasting. In de tweede plaats omdat er in 2000 nog van werd uitgegaan dat de kosten van arbeidsongeschiktheid en werkloosheid met bijna 1 procent zouden stijgen. Als we daarbij de stijging optellen van de zorgkosten die optreden door de vooruitgang van de medische techniek van ongeveer 1,8 procent, is het hele probleem zo'n beetje in kaart gebracht. Dat zijn allemaal reële problemen. Maar het zijn wel problemen van de hele samenleving. Problemen die in een volstrekt vertekend perspectief worden geplaatst door er het etiket vergrijzing op te plakken en er vervolgens bij de kiezers in te rammen dat toekomstige werken.den almaar zwaarder gebukt zullen gaan onder tie lasten van een feestvierende generatie ouderen. Op die manier wordt systematisch het draagvlak onder de collectieve solidariteit ondermijnd. Ronduit cynisch pakt dat uit wanneer die beeldvorming vervolgens wordt gebruikt als legitimatie om de sociale zekerheid voor werkenden alvast maar verder te versoberen.
    Nergens in mijn boek bepleit ik dit probleem maar op z'n beloop te laten, zoals Frank Kalshoven suggereert. Ik zie er alleen geen rechtvaardiging in voor doemscenario's waar bovendien nog eens verkeerde etiketten op worden geplakt. Vier procent in veertig jaar betekent dat we voor elke kabinetsperiode van vier jaar praten over een probleem van 0,4 procent. Dat valt ruim binnen de marges waar tijdens elke kabinetsformatie oplossingen voor moeten worden gevonden.
   Wat ik daartoe bepleit is enkele heldere budgettaire randvoorwaarden te formuleren,' namelijk 1) de staatsschuld als percentage van het bruto nationaal product mag niet stijgen, 2) de collectievelastendruk voor werkenden mag door de vergrijzingskosten niet oplopen en 3) voorzover de vergrijzingskosten kunnen worden opgevangen uit de extra belastinginkomsten van gepensioneerden hoeft er niet voor worden bezuinigd.
    Voorzover tegenvallers die losstaan van de vergrijzing in dit budgettaire kader niet opgevangen kunnen worden, zal er dus gekozen moeten worden voor een mix van lastenverzwaring en bezuinigingen die zo eerlijk mogelijk wordt verdeeld over jong en oud.
Als we accepteren dat de staatsschuld als percentage van het bruto nationaal product op hetzelfde niveau blijft, hoeft er volgens het CPB tot 2040 zelfs helemaal niets te gebeuren. Pas daarna treden de ontsporingen op die Kalshoven signaleert en dan nog alleen als de overheid met de armen over elkaar blijft zitten.
    In mijn bóek becijferde ik dat een gelijkblijvende staatsschuldquote verenigbaar is met een structureel begrotingstekort van 2,4 procent. Daarbij ging ik uit van 2 procent reële groei en 2 procent inflatie. Dat nu is volgens Frank Kalshoven niet consistent met de voorkeur die ik uitspreek voor optimale in plaats van maximale arbeidsparticipatie, waar het kabinet naar streeft. Met optimale participatie bedoel ik dat mensen de ruimte krijgen om te kiezen voor een verdeling van hun tijd over werk, zorg en recreatie die aansluit bij hun eigen voorkeuren. Drempels die toetreding tot de arbeidsmarkt belemmeren, moeten daartoe zoveel mogelijk worden geslecht. Dat vergt vooral maatregelen die de combinatie van werk en zorg gemakkelijker maken.
    Waar ik me tegen uitspreek, is dat de sociale zekerheid verder wordt uitgekleed omdat dat de beste manier zou zijn om zo veel mogelijk mensen de arbeidsmarkt op te jagen of ze daar te houden. Ik verwacht niet dat dat heel veel extra banen oplevert en verdenk de voorstanders ervan dat het hen vooral te doen is om de extra bezuinigingen die ermee te incasseren zijn.
    Volgens Frank Kalshoven kies ik daarmee impliciet voor het somberste van de vier vergezichten die het CPB heeft geschilderd in een scenario-analyse. Daarom had ik moeten uitgaan van een reële groei van 0,7 procent in plaats van 2 procent. Ik vind dat wel slim gevonden. Kalshoven heeft hier een punt. Alleen ook hier geldt dat hij het belang ervan overdrijft.
    In de eerste plaats omdat het verschil tussen het meest optimistische en het somberste vergezicht van het CPB maar voor 0,8 procent kan worden verklaard uit een lagere groei van het arbeidsaanbod. En in de tweede plaats omdat een beleid gericht op optimale arbeidsparticipatie de banengroei niet met die volle 0,8 procent zal verminderen.
    Maar laat ik 'for the sake of argument' Kalshoven gelijk geven. In dat geval had ik moeten uitgaan van een nominale groeivoet van 2,7 procent. Laat ik royaal zijn en daar 2,5 procent ván maken. In dat geval impliceert een gelijkblijvende .staatsschuldquote dat ook de schuld elk jaar met slechts 2,5 procent mag stijgen. Bij een staatsschuld van 60 procent van het bruto nationaal product correspondeert dat met een begrotingstekort van 1,5 procent.
    Het verschil met het streven naar aflossing van de staatsschuld in één generatie is dan nog steeds zeer aanzienlijk, omdat daar een begrotingsoverschot van 1 procent bij hoort plus een generatie lang het voordeel van de bespaarde rente. In euro's levert mijn alternatief dan circa elf miljard extra aan begrotingsruimte op. Dat is minder dan de vijftien miljard die ik in mijn boek becijferde, maar nog steeds zeer substantieel. Als de waarheid ergens tussen deze beide cijfers ligt, kan ik Kalshoven gelijk geven en constateren dat er met de essentie en orde van grootte van mijn redenering niet veel mis is.
    Door de recessie van de afgelopen jaren is het toekomstperspectief ongetwijfeld somberder geworden. Nieuwe ramingen van het CPB worden binnenkort verwacht. In het licht van daarvan kan blijken dat de noodzaak om bij te sturen groter is. Daarbij is het voldoende als elk toekomstig kabinet zorgt dat de eigen erfenis op orde is. Dat biedt de gewenste ruimte om rekening te houden met voortschrijdend inzicht op basis van nieuwe ramingen die ook in de toekomst zullen verschijnen.
    Uit het slot van zijn column van zaterdag blijkt Kalshoven een heel eind naar dit standpunt is opgeschoven. Dat geeft me het vertrouwen dat wij er in een kabinetsformatie wel zouden uitkomen.


De Volkskrant
, 03-11-2005, column door Marcel van Dam

Geen nood situatie

'Op zoek naar consensus over de vergrijzing' blijkt Frank Kalshoven gelukkig ook op weg naar een realistische benadering van de problemen die de vergrijzing met zich mee zullen brengen.
    Het grote winstpunt is dat ook Kalshoven erkent dat door de groei van de uitgaven voor de AOW als gevolg van de vergrijzing de collectieve uitgaven niet echt uit de hand lopen. Bij ongewijzigd AOW-beleid zou vanaf 2005 het negatieve saldo tussen extra uitgaven en extra inkomsten uit belastingen oplopen tot zo'n twee miljard per jaar in 2020. Een bedrag dat kleiner is dan de jaarlijkse beleidsmutaties in de begroting, kleiner ook dan het bedrag dat in 2006 beschikbaar komt voor lastenverlichting.
    Intussen zijn miljoenen mensen bang gemaakt met allerlei indianenverhalen over het uit de hand lopen van de AOW-uitgaven. Uit onderzoek is gebleken dat maar liefst 70 procent van de werkende bevolking niet meer gelooft dat zij in de toekomst AOW zullen krijgen.
Dat is moordend voor het vertrouwen van burgers in de politiek en het is moordend voor het vertrouwen van consumenten in de economie. Dat ongeloof jaagt volkomen onnodig de besparingen op en het ondermijnt het draagvlak voor het betalen van AOW-premie.
    Het ergste is dat het de generaties tegen elkaar opzet. De kreten dat de werkenden opdraaien voor de kosten van de vergrijzing en dat de explosie van de AOW uitgaven alleen maar kan worden opgevangen door een verdubbeling van de premies of een halvering van de uitkering, zijn pertinent onwaar en komen voort uit onkunde of kwaadaardigheid.
    Zo vervangt Mei Li Vos, de voorzitter van het Alternatief voor Vakbond, maandag jongstleden op deze pagina een eerdere blunder door een andere. Eerst beweerde ze dat de AOW-premie moet worden verdubbeld om de AOW betaalbaar te houden. Nu dat niet waar blijkt, schrijft ze dat steeds minder werkenden dat via de belastingen moeten opbrengen, omdat steeds meer mensen met pensioen gaan. De werkelijkhéid is dat de betaaibaarheid van de AOW geen probleem wordt, juist doordat steeds meer gepensioneerden steeds meer belasting gaan betalen. (Een jaarlijkse toename tot twaalf miljard euro per jaar meer in 2020.)
    Complexer is het probleem van de stijging van de kosten van de gezondheidszorg tot ongeveer 3 procent van het bruto nationaal produkt in 2040. De helft van die kostenstijging is een gevolg van de vergrijzing. De andere helft wordt veroorzaakt door meer en betere zorg. Kalshoven heeft gelijk dat die kostenstijging hoe dan ook moet worden gefinancierd.
    Nu is een kostenstijging in de orde van grootte van 3, 4 of 5 procent van het bnp over een periode van 35 jaar niet iets om in paniek te raken. Ik maak me sterk dat in de afgelopen 35 jaar de uitgaven van burgers aan persoonlijke verzorging en niet-reguliere medische zorg met soortgelijke percentages zijn gestegen.
    Kalshoven zal zeggen: maar dat zijn geen collectieve uitgaven, daar kiezen mensen zelf voor.
Maar een feit is dat de kosten van de gezondheidszorg met procenten van het bnp zouden stijgen als mensen zelf mochten kiezen wat ze daaraan willen besteden.
    Het is een merkwaardige paradox: we vinden gezondheidszorg zo belangrijk dat we hebben besloten die zorg collectief te regelen. Maar omdat we dat hebben gedaan, moet de zorg telkens worden afgeknepen om de collectieve uitgaven in de hand te houden. Terwijl we best meer willen betalen voor betere zorg.
    In die paradox ligt ook een deel van de oplossing. De komende 35 jaar zal ons bnp ongeveer verdubbelen. Dat betekent dat ook de koopkracht van de burgers met tientallen procenten zal stijgen. 'Burgers, ook ouderen, zullen dan best in staat zijn zelf een groter deel van de kosten van de (niet noodzakelijke) gezondheidszorg voor hun rekening te nemen.
    Merkwaardig is dat het grotere toekomstige beslag van de gezondheidszorg op de collectieve uitgaven niet wordt afgezet tegenover andere collectieve uitgaven.
Heeft het Centraal Planbureau bijvoorbeeld al eens uitgerekend wat bij ongewijzigde hypotheekrenteaftrek en een groeiend eigen woningbezit in 2035 de lasten voor het overheidsbudget zullen zijn? En hoe zit het met toekomstige opbrengsten van de successierechten?
    Hoe dan ook: de kostenstijging in de gezondheidszorg zal moeten worden opgevangen.
    Als het nodig zou zijn, heb ik ook geen bezwaar tegen een beetje staatsschuldreductie en een beetje langer doorwerken.
    Wel ben ik er tegen 65-plussers meer te belasten dan nu. Mensen die hun oudedags-voorziening hebben afgestemd op de huidige regelingen hebben geen mogelijkheid meer verslechteringen op een andere manier op te vangen.
    Alleen in een noodsituatie, waarin van iedereen offers worden gevraagd, zouden ook gepensioneerden kunnen worden aangesproken.
    Maar er is geen sprake van een noodsituatie. In ieder geval niet vanwege de vergrijzing.


Terug naar Bezuinigingen en lastenverlichting  , Kalshoven, analyse  , Economie
lijst
, Economie overzicht , of naar site home .