De Volkskrant, 30-06-2006, interview door Martin Sommer | 5 jun.2006 |
‘Roversbendes achter rookgordijnen’
Voormalig correspondent Joris Luyendijk schreef met Het zijn net mensen een
bijna filosofische reportage over het journalistieke tekort. Wat kun je
eigenlijk weten in het Midden-Oosten? ‘Bush had het anders aangepakt als hij
zichzelf had toegegeven dat hij van niets wist.’
In 1998 was Joris Luyendijk net twee weken in Caïro, de computer nog niet
uitgepakt. Van journalistiek had hij geen kaas gegeten, maar omdat hij zo’n leuk
boek over Egypte had geschreven, had de Volkskrant gevraagd of hij niet naar het
Midden-Oosten wilde. Telefoon: de Volkskrant. Of hij op stel en sprong naar
Sudan kon vertrekken. Amerika had een chemische fabriek gebombardeerd, als
vergelding na een aanslag van Bin Laden. ‘Ik dacht: Sudan, sjonge, dat wordt
heel moeilijk. Maar dat was niet zo. Er bleek een gemeenschap van
correspondenten te bestaan. Die ook als groep opereerde. Ik liep erachteraan,
kreeg telefoonnummers. De Amerikanen gaan in het Hilton zitten, de Europeanen in
het familiehotel. Het ging eigenlijk vanzelf. En dan merk je: zo’n regime wil
jarenlang geen journalist zien. Maar dan doet zich een opportunity voor,
en die wordt ook verzilverd. Je wordt meegetroond naar “gewonden van het
bombardement”. Je weet niet wat het voorstelt, maar iedereen doet mee. Beelden
op televisie van woedende menigtes. Als je ernaast staat, zie je dat het niet
meer dan 27 mensen zijn. Misschien zijn ze nog van de geheime dienst ook. Toch
bericht CNN over “boosheid in de straten van Khartoem”. Er blijken allerlei
mechanismes te zijn die het beeld filteren, vervormen en manipuleren, vooral
onder tijdsdruk en bij radio en televisie. Je hebt in werkelijkheid vaak geen
idee wat zich voor je ogen afspeelt, maar dat komt het publiek niet te weten.’
Vijf jaar bivakkeerde Joris Luyendijk (34) in het
Midden-Oosten, in Caïro, Beiroet en Jeruzalem. Eerst voor de Volkskrant,
later voor NRC Handelsblad en het Journaal. Hij schreef een
ontnuchterend boek over de journalistieke zeden. Wat komt een verslaggever
eigenlijk te weten in een dictatuur? Zijn antwoord: weinig meer dan niets.
‘Journalistiek is niet mogelijk in de Arabische wereld. Je kúnt niet weten wat
daar speelt. Niet als journalist, nog minder als kijker, lezer of luisteraar.’
Na vijf jaar correspondentschap keek hij terug. Wat klopte hier niet met het
naïeve beeld dat hij voordien had gehad? De media lichten voor, hebben een
beredeneerde methode, een waarheidspretentie. Hij dacht terug aan scènes zoals
hij had meegemaakt in Sudan. Is dat journalistiek? De keren dat hij in een hotel
boven op de gebeurtenissen zat, en de Volkskrant-redactie hem vanuit
Amsterdam de telexen met het nieuws van de persbureaus toefaxte. Zodat hij in
ieder geval een vage notie had van wat zich naast zijn deur voltrok. Want,
centrale stelling, dictatuur en serieuze informatie gaan niet samen.
‘Niets is wat het lijkt. Een rechter is geen rechter, een
journalist geen journalist, een krant geen krant. Verkiezingen geen
verkiezingen. Het lijkt op wat wij kennen, dus we denken dat het hetzelfde is.
Maar een protestdemonstratie die georkestreerd is door handlangers van de
dictator, is geen demonstratie. De geheime dienst die overal bovenop zit. Mensen
in het ongewisse houden is een levensvoorwaarde voor een dictatuur. Als er
informatie is, stort die in. Dan weten de mensen die iets willen veranderen,
waar hun steun zit. Dan zijn er statistieken die aantonen in wiens zakken het
geld verdwijnt. Dictaturen zijn roversbendes die opereren bij de gratie van
rookgordijnen.
‘Ik heb daar lang over nagedacht. Er zijn vier filters die
tegenhouden dat de waarheid naar buiten komt. De naakte angst natuurlijk
waardoor vrijwel niemand iets zegt. Bronnen zijn kwetsbaar, je kunt nauwelijks
informanten met naam en toenaam gebruiken. Je kunt niets onderbouwen, want
statistieken zijn gelogen of staatsgeheim. En tot slot kunnen mensen in
dictaturen geen kwesties agenderen. Er is geen politieke agenda zoals in een
democratie, waar misstanden op terechtkomen.’
Luyendijk onderbouwt zijn stelling met vaart, verve en veel
sappige anekdotes. Maar hijzelf is tot op zekere hoogte zijn eigen wandelende
tegenbewijs. Bijna tien jaar geleden schreef hij het hilarische, zeer
informatieve boek Een goede man slaat soms zijn vrouw, over zijn jaar in
Caïro als student. Het werd een vrolijk verhaal barstensvol wetenswaardigheden
over de dagvulling van de Caïreen, over de kakkerlakken in de keuken van zijn
fundamentalistische vriend, over de waardigheid van het wonen in sloppenwijken
voorzien van gas, water en elektra, over zijn verbazing dat ook
derdewereldmensen op hun vrije dag een boottochtje maken, en over zijn
ontdekking – toen al – dat religie in het Egyptische leven een veel grotere rol
speelde dan hier ooit werd aangenomen.
Is hij in zijn nieuwe boek niet te zwartgallig over de
onmogelijkheid van het journalistieke weten? ‘In Egypte ben ik in dat eerste
boek niet verder gekomen dan die acht of negen mensen die ik kende. Ik heb ook
karakters samengevoegd. Maar ik kon nooit schrijven: 8 procent is
fundamentalist, 9 procent is feminist. Je kunt nooit veralgemeniseren. Dat hoeft
geen nadeel te zijn, ik had bij antropologie geleerd: je hebt meer aan een
momentopname dan aan uitspraken met de pretentie van tijdloosheid. Dat boek was
meer als een blog, heel persoonlijk, en daar hoort ook bij dat je van tijd tot
tijd zegt: ik weet het ook niet. Dat kan in de krant ook wel. Maar dit soort
twijfels voor de radio of televisie? Waarom zouden mensen naar mij kijken op het
Journaal als ik elke week zeg: ik weet het niet!?’
Daar komt bij: hij wilde de journalistieke schijnzekerheid
voor het voetlicht brengen, vooral ook omdat de politieke impact zo groot is.
‘Als Bush was verteld dat je domweg niet kunt weten hoe de Irakezen op de
Amerikaanse inval zouden reageren, had hij beter nagedacht. Hij veronderstelde:
wij worden binnengehaald met rijst en bloemen. Maar als hij zich had
gerealiseerd hoe weinig hij eigenlijk wist van die dictatuur van Saddam Hussein,
dan had hij ook een scenario gehad voor plunderingen. Iets soortgelijks geldt
voor 11 september.
‘We kúnnen niet weten hoeveel mensen in het Midden-Oosten Bin
Laden steunen. Nu is dat debat helemaal uiteengespat in twee kampen. Geert Mak
kan het enthousiasme van moslims voor Al Qa’ida niet uitleggen. Maar zijn
rechtse tegenstanders kunnen niet verklaren waarom er niet veel méér aanslagen
worden gepleegd. Correspondenten kunnen beter hun onwetendheid hardop verwoorden
dan het debat overlaten aan columnisten en opinieleiders die er nooit geweest
zijn.’
En zelfs de kenners weten maar heel weinig. Tien jaar geleden
luidde de wetenschappelijke consensus dat het fundamentalisme z’n tijd had
gehad, en dat secularisering een natuurlijk proces is. In die trant schreef een
erkende islamologische kei als Olivier Roy, zonder statistische onderbouwing.
Luyendijk somt op: de Iraanse revolutie was niet voorzien, de eerste intifada
evenmin, en de tweede ook niet, en nu weer de omvang van de
verkiezingsoverwinning van Hamas. Geen rekening mee gehouden. Wat betekent
fundamentalisme voor de doorsnee Arabier? We weten het niet. Het best bekeken
tv-programma in de Arabische wereld is Idols, schijnt. Misschien speelt
zich onder de oppervlakte wel een enorme depolitisering af. ‘Je ziet al die
moslims bidden met die baarden. Misschien bidden ze wel voor democratie.’ Hoe ze
tegenover het Westen staan? Je kunt er geen staat op maken. Wat weten zij
eigenlijk van ons? ‘Het beeld dat ze daar in de media van Europa en Amerika
krijgen, heeft niets met de werkelijkheid te maken, een spiegel die een
waanzinnig vervormd beeld geeft. Sommige kranten daar zouden hier meteen worden
verboden, die schrijven regelmatig dat joden kannibalen zijn.’
De islam? Zelden horen we dat moslims zich al eeuwen niet
kunnen uitspreken over hun geloof. Want geloof is politiek, daar kan niet over
gepraat, eerst vanwege het kolonialisme en daarna vanwege al die fascistoïde
dictators die daar zitten, vaak dankzij discrete westerse steun. ‘Dat maakt deze
tijd het opwindendst voor islamologen. Moslims kunnen voor het eerst wél praten,
zij het hier in Europa en in Amerika. Maar ook hier is die migrantenwereld
moeilijk te doorgronden. Er zijn nog geen woordvoerders met een achterban en
zonder subsidie, geen goede statistieken, er is geen politieke vertaling van hun
gevoelens en ideeën.’
In zekere zin raakt Luyendijk een veel filosofischer kwestie.
Kunnen we ons wel een voorstelling maken van wat er in andermans hoofd omgaat?
Of andersom: zijn we in staat ons in te denken dat er mensen zijn die volkomen
anders denken dan wij dat doen – met een fundamenteel ander waardenstelsel? Om
dat soort grote vragen te lijf te gaan lijkt journalistiek een bot, armzalig
instrument. Luyendijk is er nuchter over. ‘De media zijn er nu eenmaal, daar heb
je je rekenschap van te geven. Neem die cartooncrisis. Wij zien de
gebeurtenissen in een reeks. 11 September, Madrid, Londen, Theo van Gogh. En bij
de cartoons was de reactie: nu is het mooi geweest. Maar zij hebben hun eigen
reeks waarin die cartoons passen. Kruistochten, kolonialisme, Israël,
Afghanistan, Irak. En ze denken: nu is het welletjes geweest. We zitten dus met
twee parallelcrises.
‘Wij in Europa hebben heel lang het idee gehad dat al die
mensen willen worden zoals wij. En iedereen die daartegen is, is een racist.
Maar zo laat je de mogelijkheid onbesproken dat zij misschien helemaal niet
willen worden zoals wij. Wij zijn immers het gidsland, wij verspreiden de
mensenrechten. Maar zij kijken tegen het betalen door het Westen van
mensenrechtenactivisten precies zo aan als wij tegen het geld dat vanuit
Saudi-Arabië naar allerlei instellingen in Europa gaat. Het werkt averechts, het
leidt alleen maar tot het idee: ze willen ons indoctrineren. Mensen als Hanan
Ashrawi of Nawal el Saadawi zijn hier in Europa helden maar worden daar
uitgekotst als ‘donor darlings’, speeltjes van het Westen. In Caïro zag je op
televisie een Duitser die zieltjes won voor de islam, fantastisch vonden mijn
vrienden: zie je wel dat Europa nu ook moslim wordt? Maar ik had nog nooit van
die man gehoord. Wij denken: de technologie, fax, radio of internet, dat gaat
daar de democratie brengen. Maar tot dusverre heeft Bin Laden het handigst van
internet gebruikgemaakt. Wij moeten daar geen democratie willen opdringen. Als
wij denken dat de gang naar democratie een autonoom proces is, dan moeten we ook
het vertrouwen hebben dat het er wel komt, alleen duurt het wat langer.’
Tussenstuk:
CV
1971 Geboren in Amsterdam
1990 Studeert een jaar in Kansas
1991 Studeert politicologie, geschiedenis, Arabische en religieuze antropologie
in Amsterdam 1995 Doet een jaar onderzoek onder Egyptische leeftijdgenoten
1998 Studeert af in de antropologie; publicatie Een goede man slaat soms zijn
vrouw
1998 Correspondent Arabische wereld voor de Volkskrant en het Radio 1
Journaal
2000 Correspondent voor NRC Handelsblad en de NOS
2001 Publiceert Een tipje van de sluier, over de islam
2006 Het zijn net mensen – Beelden uit het Midden-Oosten
Joris Luyendijk: Het zijn net mensen – Beelden uit het Midden-Oosten.
Podium; 224 pagina’s; € 18,- ISBN 90 5759 316 5
Joris Luyendijk: Een goede man slaat soms zijn vrouw. Rainbow; 272
pagina’s; € 7,90 ISBN 90 417 0151 6
Terug naar
, lijst
, overzicht
, of naar site home
.
|