Het Rijnlandmodel: promotie door derden

Het Rijnlandmodel is een samenstel van waarden die ieder op zich al bekend zijn van allerlei denkstromingen en individuen. Wat het Rijnlandmodel doet, is die waarden plaatsen in een samenhangend kader, dat laat zien dat de ene waarde of waarden niet verwezenlijkt kan worden zonder een ander of andere, en ook dat bepaalde waarden juist niet samengaan.

Het Rijnlandmodel pleit daarom voor een stelsel van waarden wat bij de meest mensen tamelijk drastisch zal overkomen. Ter verzachting van die huiver zijn hieronder een aantal bronnen verzameld waarin mensen uit diverse stromingen de facto pleiten voor iets lijkend op het Rijnlandmodel, hoewel ze waarschijnlijk zelf eigenlijk die conclusie niet durven trekken. Het punt is namelijk dat vrijwel al de genoemde voorstellen heel mooi zijn, maar als los voorstel (vrijwel) volkomen onhaalbaar - ze zijn alleen maar haalbaar binnen een heel pakket bijpassende maatregelen. Het Rijnlandmodel is een versie van zo'n heel pakket maatregelen.

De verzameling wordt begonnen met de publicist van oorspronkelijk rechtse huize H.J. Schoo, voormalig hoofdredacteur van Elsevier (inmiddels overleden). Hij heeft al eens eerder geconstateerd dat er een belangrijke groep Nederlanders is die een behoefte heeft aan een partij die cultureel gezien rechts is in de zin dat ze afstand neemt van de multiculturele samenleving, en sociaal links, in dat ze de maatschappelijk zwakkeren blijft steunen middels een sociale staat, een verzorgingsstaat:


Uit: De Volkskrant, 10-12-2005, column door H.J. Schoo

Het nieuwe conservatisme

....      In de progressieve tweede helft van de 20ste eeuw heerste weer een 'revolutie der verwachtingen'. Jaar na jaar stegen welvaart, onderwijsniveau en maatschappelijke kansen. Gaandeweg kwam daar de klad in. Welvaartsstijging is niet langer vanzelfsprekend, de samenleving wordt minder open, de kans op sociale stijging neemt af, het risico van sociale daling toe. Kinderen gaat het niet meer gegarandeerd beter dan hun ouders. Doordat er zo veel geroepenen zijn, stuk voor stuk gediplomeerd, is het dringen geblazen. Een stille strijd woedt om de beste maatschappelijke posities, de angst voor stagnatie en statusdaling groeit navenant.
    Gevolg: de sociaal-culturele ontspanning die het progressieve tijdperk kenmerkte, staat onder druk - niet in de laatste plaats in de hogere milieus. Als er veel concurrentie is, is het verstandig (weer) te investeren in traditioneel cultureel en sociaal kapitaal.
Met een exclusieve school, studie in het buitenland, de juiste omgangsvormen en goede connecties heb je een streepje voor.
    Het verklaart de run op het gymnasium van de hogere middenklasse en, getuige de terugkeer van de etiquette, de 'reformalisering' van gedrag. 'Ontspanning' in de vorm van pretstudies, experimenteren met drugs, bestudeerde sjofelheid, achteloze omgangsvormen, moedwillig plat praten, tatoeages en andere 'lichaamskunst', is voor verliezers: de winnaars weten wel beter. Het ligt voor de hand dat in minder bevoorrechte milieus deze strategie wordt nagevolgd en dat ook zij zich maatschappelijk gaan weren. Dit is nog niet meteen politiek conservatisme, maar er gaat wel een conservatieve impuls van uit. ...
    Hoe zal zo'n sociaal-culturele tegenbeweging zich in Nederland politiek vertalen? Afscheid nemen van de verzorgingsstaat, het pronkstuk van het voorbije progressieve tijdperk, valt een meerderheid van de Nederlanders buitengewoon zwaar. Het nieuwe Nederlandse conservatisme zal zich daarom waarschijnlijk vooral richten op het behoud van progressieve verworvenheden. ...
    Een conservatisme dat zich à la Balkenende met het neoliberalisme verbindt tot een 'harteloos' ideologisch neoconservatisme, lijkt daarmee kansloos. De afkeer van zijn moderniserende kabinetten is niet voor niets wijdverbreid. Een logischer politieke vertaling van het nieuwe prudent-conservatieve nationale gemoed is een mix van economische bescherming en sociaal-cultureel conservatisme. Eigenlijk een kolfje naar de hand van een PvdA/CDA-kabinet. ...


Red.:   De laatste alinea verwoordt de twee grote thema's van de Rijnlandse politiek. Maar Schoo zet hier meteen een paar van de grote gevaren van het maatschappelijke conservatisme neer: dat positie sterker bepaald gaat worden door achtergrond, 'de juiste omgangsvormen en connecties'. Het is uit de geschiedenis genoegzaam bekend dat dit het voortstuwende proces van maatschappelijk verval is, zie het einde van de Gouden Eeuw. Tegen dit soort trends zal maatschappelijk opgetreden moeten worden, door maatregelen als die van de Rijnlandse politiek, die zich veel sterker richten op inhoudelijke capaciteiten.

Waar Schoo pleit voor Rijnlandse culturele waarden, zal hij waarschijnlijk grote bezwaren hebben tegen de Rijnlandse economische waarden. Volgens het Rijnlandmodel zijn volkomen vrije markt, volkomen vrije beloningen, privatisering van nutsvoorzieningen, en dergelijke waarden die volkomen in strijd zijn met een conserverende beschaving. Natuurlijk weet H.J. Schoo dat ook wel, maar hij zal dat niet willen weten, omdat het tegen zijn directe materiële eigen- en groepsbelang ingaat.

De volgende pleitbezorgers zijn Volkskrant-journalist Hans Wansink en PvdA-leider Wouter Bos:


De Volkskrant, 23-12-2005, boekbespreking door Hans Wansink

Wouter Bos en de wijsheid van gisteren

...      Wat voor de verzorgingsstaat geldt, is ook van toepassing op de rechtsstaat: we kunnen allemaal slachtoffer worden van machtsmisbruik of willekeur. Onderlinge afhankelijkheid - Bos spreekt enigszins pathetisch van 'lotsverbondenheid' - vraagt om een grote overheid waaraan iedereen meebetaalt en waarvan iedereen ook iets terugkrijgt. Dit is het sociaal-democratische antwoord op de ideologie van de eigen verantwoordelijkheid zoals die door liberalen en christen-democraten wordt beleden.
    De pendant van de bindende sociale rechtstaat is de verbonden samenleving. Bos erkent dat de natiestaat voor de meeste burgers de belangrijkste bron van emotionele verbondenheid vormt en ziet het nee tegen de Europese grondwet als een bewijs daarvoor. Het ontstaan van parallelle samenlevingen langs etnische scheidslijnen is een spookbeeld voor Bos.
    Maar wat ontbreekt in het betoog zijn de contouren van een nationaal beschavingsoffensief en de rol die het onderwijs daarbij zou moeten spelen. Integendeel, Bos wil de scholen met rust laten - maar dat is de wijsheid van gisteren.
    Het grootste bezwaar is dat Bos onvoldoende uiteenzet hoe Nederland beter kan presteren dan het nu doet. Hoewel Dit land kan zoveel beter vol staat met verstandige observaties, gaat er daardoor weinig urgentie van uit.


Red.:   Wansink constateert hier dat Bos de voorzetten geeft van de Rijnlandse normen en waarden, maar niet de praktische conclusies durft te trekken. De formulering van wat Wansink een nationaal beschavingoffensief noemt, en de bijpassende rol van onderwijs, is het middelpunt van de Rijnlandse normen en waarden.

Als volgende een bijzonder heikel punt gezien vanuit het standpunt van de links-intellectuele elite, namelijk dat van de persoonlijke vrijheid versus het belang van de groep, de gemeen-schap. Marcia Luyten pleit voor een verschuiving van de huidige nadruk op individualiteit naar een positie met meer oog voor groeps- en gemeenschapsbelang. Vanwege de gevoeligheid van het punt is het citaat wat langer, en voor vele linkse intellectuelen is het waarschijnlijk zelfs noodzakelijk om het hele artikel te lezen, en te herlezen:


Van www.waterland.nl, 18-12-2005, door Marcia Luyten

De halfbakken revolutie van de jaren zestig

De lotgevallen van de erfenis van de jaren zestig laten zich goed zien in een kleine parabel. Die gaat over mijn Amsterdamse sauna. Tussen 2001 en 2003 woonde ik in Rwanda. Toen ik eind 2003 uit Afrika terugkwam, was Nederland onmiskenbaar veranderd. Niet alleen omdat in de tussentijd Pim Fortuyn was opgestaan en omgelegd. Ik zag het aan de verdedigingslinies van winkeliers – de detectiepoorten en mannen met oortjes, ik merkte het op straat. En ik zag het aan de deur van mijn sauna. Daarop zat een affiche gespijkerd. In weliswaar sympathieke woorden zei die: 'kijken' beschouwen wij hier als seksuele intimidatie. Wie beschuldigd wordt, moet de sauna uit.
    Zo'n waarschuwing is gek. Mijn sauna is er een van oud-krakers, en de vrije en anarchistische mens heeft een afkeer van regels. Hier is iets misgegaan. In de twee jaar dat ik weg was, ging iets subtiels kapot. Waarschijnlijk was de aftakeling al langer bezig, maar pas eind 2003 zag ik het. Het gaat in wezen om een ingewikkelde omgangsvorm die zich nergens beter laat kennen dan in de meest vrije sauna, de naturistische krakerssauna. Ook al is het pand gelegaliseerd, nog steeds wordt hier een hoogmis voor het alternatieve gevierd. Het saunapersoneel is vrijwilliger, de yogithee kost er een kwartje, de masseur verwent met korting een bijstandsmoeder, de sauna is goed heet en het is er gemoedelijk. De sfeer was er een van alles moet kunnen.
    Natuurlijk wisten mannen en vrouwen dat juist in een sauna niet alles kan. Gemengd bloot vraagt terughoudendheid. Je ogen zijn open, maar je kijkt niet. Ingewikkelder: als je wel iets ziet – er zijn genoeg tribale versieringen als blikvanger – laat je dat niet merken. Het is de kunst van ziende blind zijn. Totdat – en dat begon al voordat ik naar Afrika ging - mannen naar vrouwen gingen zitten kijken. Het waren mannen die het niet gewoon zijn dat blote mannen naast onbekende, blote vrouwen zitten. Die mannen keken niet alleen, ze vielen vrouwen lastig en ze joegen de vrouwen de sauna uit. Daar was geen wet overtreden, maar met mijn vrijheid was het wel gedaan.
    Het bestuur van de sauna zat klem. Een jaar lang werd in vergaderingen de ene vrijheid tegen de andere gewogen. Om de seksist en zijn intimidatie te weren, moest er een verbod worden uitgevaardigd waarmee de sauna zich gedwongen zag de eigen ziel te verminken. Op de buitendeur en in de kleedkamer hangt nu een waarschuwing. ...
    De revolutie is halfbakken. Ze is blijven steken bij de vrijmaking van het individu. Ze heeft nagelaten om in de plaats van de oude ordening een nieuw moreel kader te zetten. Vrijheid is namelijk totaal niet vrij van beperkingen. Sterker nog, ze veronderstelt een fijnmazig en moeilijk raamwerk van ongeschreven codes, van voorschriften en van zelfbeperking. Juist op de plekken waar alles moet kunnen, moet voor iedereen duidelijk zijn dat lang niet alles kan. Vrijheid is het tegendeel van anything goes. En mensen voor wie de last van de vrijheid moeilijk te dragen is, maken die vrijheid te schande.
    Dit is eigenlijk hetzelfde als wat Charles Taylor zegt over het ideaal van authenticiteit. Deze Canadese politiek-filosoof stelt dat de mens zich heeft vrijgemaakt door los te komen van ethische horizons. Maar bij het vrijmaken van het individu zijn we blijven steken. Taylor gelooft in het ideaal van trouw zijn aan jezelf, het ideaal van authenticiteit. Maar in zijn boek Sources of the Self waarschuwt hij voor ontaarding van dat ideaal. Alleen, zegt Taylor, door dat te benoemen als hedonisme of narcisme, zien we niet goed wat er nou eigenlijk aan de hand is.
     Het ideaal van authenticiteit stelt volgens hem hoge eisen aan de gebruiker ervan. Die moet bijvoorbeeld begrijpen dat hij in zijn streven naar authenticiteit, zijn identiteit bepaalt aan de hand van mensen om hem heen. Ook moet dat individu weten dat je identiteit altijd alleen betekenis heeft binnen een kader van dingen die ertoe doen, binnen een moreel kader dus. Verder waarschuwt Taylor dat we intieme relaties niet mogen zien als instrumenten die ons helpen onszelf te realiseren. En tot slot vindt hij dat een individu moet deelnemen aan een gemeenschappelijk politiek leven. Je kunt niet anders dan burger zijn.
    Om daadwerkelijk de vrijheid te kunnen genieten, moet dat individu zijn doordrongen van zijn deel aan een groter geheel. In plaats van zelfreferentieel, moet hij zelfreflexief worden. Hij moet zich verantwoordelijkheid weten voor het publieke belang, en hij moet zorg dragen voor de publieke ruimte. ...
    Hoe redden we vervolgens die erfenis van de jaren zestig? De bedreigingen komen intussen van álle kanten. We moeten haar allereerst redden uit de klauwen van de neoconservatieven, zoals in Nederland neo-conservatieve filosofen als Andreas Kinneging en Ad Verbrugge, in Engeland Roger Scruton maar vooral: de peilloos-diep cultuurpessimistische psychiater Theodore Dalrymple. Deze mannen, altijd wit en bang, willen het individu terug onder het juk. De jaren zestig, zo menen zij, hebben het gros van de bevolking in een zelf-destructieve vrijheid gestort.
    Vervolgens moeten we de erfenis redden van de religieuze moraal die met de radicale islam zijn opwachting maakt. Die verafschuwt het individualisme en de bijbehorende vrijheid. Maar net zozeer moeten we het ideaal van vrijheid en authenticiteit redden van de de cultuurrelativisten. Van de mensen die het ongepast vinden te oordelen over andermans gewoonten omdat ‘anything goes’. (Als zij hun eigen permissiviteit hadden beteugeld, was de speelruimte voor de neo-conservatieven nooit zo groot geweest.) ...
    Voor links, daarentegen, dreigt een kramp zodra het gaat over het vrije individu dat moet leren zich te verhouden tot de wereld om hem heen. Tot voor kort waren cultuur en cultuurverschillen een links taboe. Vandaag de dag lijkt die plaats te zijn ingenomen door de notie van paternalisme. Toen Gabriel van den Brink – in de jaren tachtig communistenleider te Nijmegen - het woord beschavingsoffensief in de mond nam, spraken linkse intellectuelen daar schande van. Van den Brink zou de laarzen willen horen stampen. ...
    En toch is dat gek, die overgevoeligheid. Immers, als het gaat om de vrije markt, dan zijn we het er allemaal over eens dat laissez-faire schadelijke gevolgen heeft. En als het gaat om het laissez-faire van het individu, dan zouden we dat alleen maar prachtig mogen vinden? Alsof de werking van de markt iets wezenlijk anders is, dan de optelsom van het gedrag van individuen. Anders dan de markt, zou dat vrije individu in staat moeten zijn tot zo veel zelfsturing dat hij geen externe correctie nodig heeft. Het is overigens onzin dat er een gebrek aan waarden zou zijn. Het individu laat zich alleen weinig gelegen liggen aan de publieke zaak, te weinig aan de publieke ruimte.
    Om dat te veranderen moeten de pleitbezorgers van het vrije individu hierover het debat durven voeren. Ze moeten zich de vraag willen stellen: hoe leren mensen zichzelf te corrigeren? Vervolgens: kan de overheid individuen daarbij helpen? Misschien moeten we voor die bemoeienis eerst een nieuwe term munten. Net zoals marktwerking iets van rechts was, totdat iemand op het idee kwam om het vraagsturing te noemen. Toen was links om. Moeten we nu aansluiten bij de manier waarop professionele ontwikkeling ter hand wordt genomen? Dan noemen we overheidssturing Counselling of Coaching? In elk geval moeten mensen wie de vrijheid lief is, gaan staan aan de vraag die Dalrymple opwerpt.
    Let wel, met neoconservatisme heeft dit niks van doen. Ik zoek naar de kaders waarbinnen zo veel mogelijk individuen zo veel mogelijk vrijheid genieten om zichzelf te ontplooien. De zelfverwerkelijking van het vrije, soevereine en authentieke individu is het hoogste doel – vind eens een conservatief die daarom maalt. Netzomin gaat het om lesjes in moraal – ook al ligt een moreel kader aan de basis van die andere verhouding tot het publieke domein. Het gaat om de praxis. Om alledaags gedrag waarin we ons op zo’n manier verhouden tot anderen, dat iedereen zijn grootst mogelijke vrijheid kan genieten. Maar de lijn is niet gemakkelijk te trekken; die tussen zelfontplooiing en zelfverrijking. De grens tussen ongeremd en ontspoord, tussen onbevangen en onbeschoft. Precies daar moeten we weer intuïtie voor ontwikkelen.


Red.:   Het zijn precies al deze waarden waar de zelfbeheersing, die volgens het Rijnlandmodel op school ontwikkeld moet worden uitleg of detail , voor bedoeld is.

Het andere essentiële punt in het Rijnlandse onderwijsbeleid is de keuze voor de inhoud, boven de huidige trend die naar de vorm, en dan wel voornamelijk de "leuke", gaat, waarbij "leuk" meestal van de debiliserende versie is. Dit aspect wordt gesteund door iemand die in bovenstaande discussie waarschijnlijk weer een tegenstander is: Marcel van Dam:


Uit: De Volkskrant, 08-12-2005, column door Marcel van Dam

Redt de samenhang

...  Het verschil in opwinding daarover en over de doodstrijd van de publieke omroep is tekenend voor het gebrek aan visie en leiderschap van de regerende politieke elite.
    Een soortgelijk gebrek aan visie tonen de meeste kranten. Met nauwelijks ingehouden vreugde wordt over de teloorgang van de publieke omroep bericht.
    Hun leedvermaak is kennelijk een troost voor het inktzwarte vooruitzicht van de kranten zelf. Zoals hoogleraar journalistiek Frank van Vree betoogde (Forum, 6 december), zullen de kranten in de komende vijf jaar waarschijnlijk een kwart van hun betaalde oplage kwijtraken.
    Volgens Van Vree is de crisis in de journalistiek te wijten aan de digitale revolutie, die het economische model waarop de media
nu nog drijven onhoudbaar maakt. Steeds meer informatie wordt immers gratis aangeboden.
    Was het maar waar dat de crisis in de journalistiek alleen te wijten was aan de veranderingen die zich onder invloed van de digitale revolutie aan de aanbodzijde hebben voorgedaan.
    Veel fundamenteler zijn de veranderingen aan de vraagzijde. Het is niet alleen zo dat de burgers op een andere manier informatie tot zich nemen. Ook de aard van de informatie die ze opnemen is ingrijpend veranderd. De crisis in de journalistiek maakt deel uit van een veel bredere en diepere crisis in onze cultuur.
    Die crisis uit zich op veel manieren: van een geringere belangstelling voor exacte wetenschappen, tot het lezen van minder boeken en kranten, tot een geringere belangstelling voor cultuur en informatie op televisie, tot een kleinere opkomst bij verkiezingen, tot minder vertrouwen in de politiek, tot een kleinere deelname aan maatschappelijk georiënteerde verenigingen en organisaties, et cetera.
    Onderzoek leert dat deze veranderingen zich steeds sterker manifesteren per generatie. Hoe jonger de generatie, des te minder belangstelling voor culturele en maatschappelijke participatie. Die belangstelling blijft vervolgens per generatie gelijk en sterft dus geleidelijk uit. Het ad hoc-vermaak heeft het definitief gewonnen van saaie schilderijen en van informatie die dieper en verder graaft dan over een doodgeschoten mus. Het hier en nu heeft de geschiedenis obsoleet gemaakt en de blik op de toekomst verdrongen.
    Er zijn twee soorten reacties denkbaar op deze ontwikkeling: je buigt mee met de wensen van de nieuwe mens en biedt hem hetgeen hij vraagt. Je klimt op de zegekar van de volkscultuur. Of je bezint je op mogelijkheden de vraag naar 'hogere cultuur' en serieuze informatie overeind te houden.


Red.:   Dat is dus precies wat het Rijnlandmodel doet. Alleen zal het door de meesten uit de Marcel van Dam hoek, en misschien ook door Van Dam zelf, afgewezen worden omdat het te dwingend zou zijn. Maar dat is natuurlijk naïviteit van de ergste soort, zo van: we zetten kinderen een gebakje en een bruine boterham voor, en ze kunnen zelf best zelf uitmaken wat ze willen eten.


Van: www.leiden.pvda.nl , 13-05-2005, weblog van Marije van den Berg, PvdA-fractieleider Leiden

Prisoner's dilemma

Als we door nachtelijk Nederland tuffen wil Tijn mij nog wel eens wat informatica en wiskunde uit de doeken doen -- daar slaap ik vaak heerlijk op. Gisteren begon hij over speltheorie en over het prisoner's dilemma (zie uitleg hieronder, in Engels was hij het best), dat, kort door de bocht, stelt dat het voor iedereen beter is als je in vertrouwen samenwerkt en niet voor je eigen hachie op de korte termijn gaat.
En natuurlijk konden we niet anders dan dat ook op de politiek betrekken.

Bewezen lijkt mij daarmee dat de sociaaldemocratie ons allemaal voor de toekomst het meest te bieden heeft.  ...


Red.:   De PvdA-fractieleidster, jong en genoemd als toekomstig kandidaat voor een eventuele regering onder Wouter Bos (we schrijven december 2005), toont zich hier voorstander van het tit-for-tat model uitleg of detail , uitgelegd eronder in het Engels, en schrijft het op het conto van de sociaal-democratie. Dat is slechts half juist. Het tit-for-tat model gaat inderdaad uit van een eerste stap in vertrouwen, en inderdaad is de sociaal-democratie goed in vertrouwen.

Maar behalve half goed, Marije van den Berg is ook half fout. Want het tweede element van het tit-for-tat model is dat als antwoord op een niet-coöperatieve zet, het tit-for-tat model een niet-coöperatieve zet terug doet. En daar wijkt de aanpak van de sociaal-democratie radicaal af: die gaan eindeloos door met vertrouwende zetten, speciaal als het gaat om mensen uit de lagere sociale klassen.

Ook hier zien we dus dat men de helft van het Rijnlandse model overneemt, terwijl men de even noodzakelijke andere helft vergeet, of nog erger, afwijst. Dat laatste is nog erger, omdat men daarmee bewust de ogen sluit voor de werkelijkheid.

Het volgende voorstel is wat makkelijker voor de PvdA:


Uit: De Volkskrant, 17-12-2005, door Ferd Crone, lid van de Tweede Kamer voor de PvdA en financieel woordvoerder van de fractie.

Vergrijzing is verdeelvraag

Niet de financiering van de vergrijzing zelf is het grote probleem, maar de verdeling van de kosten tussen rijk en arm, jong en oud, betoogt Ferd Crone.

Tussentitel: Middeninkomens betalen subsidies voor hogere inkomens

...   Hoe desastreus rechts bezuinigen sociaal gezien uitpakt blijkt uit de aanpak van het kabinet-Balkenende. De armoede is weer terug en we stevenen zonder blikken en blozen af op een onderklasse van twee miljoen mensen met een lagere opleiding, een handicap of een andere kleur. Daarenboven laat het kabinet de middeninkomens onverminderd meebetalen aan subsidies voor de hogere inkomens.
    Het CPB heeft voorgerekend dat hoge inkomens buitenproportioneel profiteren van hypotheekrenteaftrek, het onbeperkt fiscaal bevoordelen van de pensioenopbouw en het subsidiëren van (hoger) onderwijs en cultuur. Zij zijn zelfs geen nettobetalers aan de verzorgingsstaat. Het CPB laat zien dat hoogopgeleiden minder aan de AOW betalen (ze gaan later werken) terwijl ze er langer van profiteren (ze leven langer). Als hogeropgeleiden niet langer subsidies van middeninkomens krijgen, maakt dat miljarden vrij voor verlaging van het financieringstekort en de gezondheidszorg. Door lage lonen vrij te stellen van sociale premies kunnen bovendien laag opgeleid en weer een productieve bijdrage leveren die meer oplevert dan wanneer ze met een uitkering aan de kant blijven staan.
    Verhoging van de AOW-leeftijd zou de tweedeling nog verder versterken, want lage inkomens zuilen nog langer premie betalen en korter profiteren. Hoge inkomens kunnen wel eerder stoppen, omdat het kabinet de nieuwe levensloopregeling zo heeft ingericht dat deze vooral aan veelverdieners een riante fiscale spaarsubsidie geeft.
    Vergrijzing is dus meer een vraag van eerlijk delen van de lasten tussen arm en rijk, dan tussen jong en oud.


Red.:   In wat meer woorden is dat het adagium van deze website dat niet de armoede maar de rijkdom moet worden bestreden. Alleen is het ook hier zo dat in de praktijk de PvdA heel veel koud-water vrees heeft. Dit wordt deels veroorzaakt door de populistische angst voor alle vormen van belastingheffing, en deels door slechte presentatie - er hoeft over goede voorstellen helemaal niet voorzichtig worden gedaan, zoals de PvdA altijd is. Zeg maar rustig: we gaan wel een paar belastingen verhogen, maar de meeste mensen vallen daar sowieso buiten, en iedereen wordt er beter van, ook de belastingplichtige, en wel direct, doordat hij een socialer mens is geworden in plaats van de materiële egoïst die hij nu is.

De volgende bron gaat over het onderwijs:


Uit: De Volkskrant, 10-01-2006, rubriek Haagse berichten door Hans Wansink

Nederland 'At Risk'

Terwijl de zwarten in Amerika met de neus op de feiten worden gedrukt, gaan wij die confrontatie uit de weg. Op veel zwarte scholen nemen ze de Cito-toets niet eens af.


...    Is Nederland ook 'At Risk'? Ik denk het wel. Nederland is in hoog tempo zijn economische voorsprong op de concurrenten aan het verliezen. Ik durf ook wel de stelling aan dat de generatie van Wansink jr. minder goed is opgeleid dan de mijne. Alleen kan ik het niet bewijzen, want wij hebben geen SAT. Zo blijven Nederlanders van zichzelf denken dat zij hun talen goed spreken, maar bij de Europese Unie in Brussel weten ze wel beter.
    Terwijl de zwarten in Amerika met de neus op de feiten worden gedrukt, gaat Nederland die confrontatie uit de weg. Want op de zwarte scholen in Amsterdam nemen ze de Cito-toets niet eens af. Wél de voorkeursbehandeling incasseren (een kind uit een achterstandsmilieu levert 1,9 keer zoveel budget op als een 'gewoon' kind), maar niet de feiten onder ogen willen zien: dat is onze struisvogelpolitiek inzake onderwijs.
    De bezorgde ouders hebben in Amerika het onderwijs tot politieke prioriteit weten te maken. De Republikeinen grepen hun onvrede dankbaar aan om zich te profileren. Zo noemde Bush sr. zichzelf de 'onderwijspresident'.
    In Nederland zit de politiek nog in de vorige beleidscyclus. Het dogma van gisteren luidt: bemoei je vooral niet met het onderwijs; de scholen zoeken het zelf maar uit. Dat is een heel begrijpelijke reactie op de overspannen hervormingspolitiek van eergisteren, maar doet geen recht aan het groeiende ongenoegen.
    Alleen Pim Fortuyn had het in de gaten.
    Scholen moesten terug naar zeshonderd leerlingen, het studiehuis moest worden afgeschaft. Er moest weer ouderwets naar de leraar worden geluisterd. 'Flikker die pc alstublieft de scholen uit, dat leren de kinderen thuis wel', aldus Fortuyn.
    De partij die dit programma adopteert, gaat de volgende verkiezingen winnen.


Red.:
   Dit maakt dus allemaal deel uit van het Rijnlandse onderwijsbeleid .


De Volkskrant, 31-01-2006, door Gabriël van den Brink

Zonder samenwerking wordt Nederland 'geschifte' natie

Nederland zoekt een uitweg uit het verharde maatschappelijke klimaat. Gabriël van den Brink denkt dat nieuwe sociale coalities op gemeentelijk niveau het maatschappelijk onbehagen over de vercommercialiseerde en multiculturele samenleving kunnen tegengaan.


Nederland lijkt op een schip dat van de ene dag op de andere in een orkaan is terechtgekomen. ...
    Jarenlang kregen werkloze jongeren zonder tegenprestatie een uitkering, nu willen wij ze in een kazerne omscholen. Eerst drukten gemeenten hun voorlichting in het Engels, het Turks en het Arabisch af, vandaag wil men dat er op straat alleen nog Nederlands wordt gesproken. Eens vervulde religieuze tolerantie ons met trots, nu moeten moslims hun geloof verantwoorden. Geruime tijd mocht de politie van alles door de vingers zien, nu droomt menigeen van zero tolerance.
    Met andere woorden: Nederland is de weg kwijt en dat gevoel beperkt zich niet langer tot een kwetsbaar deel van de bevolking. Het heeft zowel de middenklasse als de politieke elite in zijn greep.
    Onder die omstandigheden is het wellicht vreemd bij een culturele agenda stil te staan. Alsof we in dit land niet iets beters te doen hebben! Zijn armoede, terrorisme, klimaatverandering en georganiseerde criminaliteit niet veel belangrijker?
    Om te beginnen moeten we het idee loslaten dat cultuur een soort luxe is. ... Het lijkt mij intellectueel én politiek veel zinvoller uit te gaan van een antropologisch cultuurbegrip, waarbij het vooral gaat om de waarden of betekenissen die door een groot deel van de bevolking worden gedeeld en die in het alledaagse leven van de burgers een rol spelen. Bekijkt men de culturele agenda op die manier dan springen twee zaken in het oog.
    Ten eerste deden zich de afgelopen decennia ingrijpende veranderingen voor waardoor Nederland tot de modernste landen van Europa behoort. Kenmerkend voor deze moderniteit is onder meer dat wij sterk hechten aan de gelijkwaardigheid van man en vrouw, dat wij grote vrijheid willen bij de inrichting van ons privéleven, dat we een hekel hebben aan autoritair gedrag, dat we graag voor onze inspanningen worden beloond (zowel in geld als anderszins), dat religieuze voorkeuren in het publieke domein geen al te prominente rol spelen, dat een goede gezondheid zeer belangrijk is, dat we onze democratische rechtsstaat serieus nemen, dat het individuele geweten bij vragen van leven en dood een voorname toetssteen is, dat er met de waarheid niet wordt gesjoemeld en dat we niet onverschillig blijven voor het leed van anderen. Dat zijn idealen die we in het moderne Nederland hooghouden en waarmee we ons niet alleen tegen andere delen van de wereld, maar ook tegen ons eigen verleden afzetten.
...     Nu is het een gevaarlijke illusie te menen dat de toegenomen betekenis van culturele en morele waarden tot een meer harmonieuze samenleving leidt. Het tegendeel lijkt mij het geval. Juist omdat de verwachtingen zo hoog gespannen zijn, komen in Nederland nieuwe scheidslijnen tot ontwikkeling. Er bestaan weliswaar dominante waarden en beginselen, maar lang niet iedereen is in staat daaraan te voldoen. In feite tekenen zich twee vormen van segregatie af. Ten eerste doet zich bij de autochtone bevolking een zekere polarisatie voor. Nederland is nog altijd een klassenmaatschappij, zij het dat de voornaamste variabele tegenwoordig door opleiding gevormd wordt.
    Het contrast tussen hoog- en laagopgeleiden is in vele levenssferen merkbaar: niet alleen bij de kans op een betaalde baan of bij de hoogte van het inkomen, maar ook bij de huwelijks-partner die men kiest, de onderwijskansen van kinderen, het stadsdeel waar men woonachtig is, de wijze waarop men zijn vrije tijd besteedt, hoe men tegen politiek aankijkt en zelfs in het aantal levensjaren dat men heeft. Op al deze punten staan mensen met een hoge opleiding er gemiddeld beter voor. Bovendien zoeken ze bij voorkeur elkaars gezelschap, zodat het verschil in levensstijl een sociale en ruimtelijke segregatie tot gevolg heeft. Het feit dat deze verschillen deels aan eigen inspanningen te danken zijn, zet de sociale cohesie onder druk. In elk geval spreekt solidariteit tussen burgers die qua levensstijl van elkaar afwijken allerminst voor zich en in die zin zal meer aandacht voor cultuur de onderlinge verbondenheid eerder aantasten dan versterken.
    Deze ontwikkeling beïnvloedt ook de positie van migranten in de Nederlandse maatschappij. Wetenschappers en beleidsmakers hebben lange tijd gedacht dat integratie vanzelf gaat als men de tijd zijn werk laat doen. Reeds in de 17de eeuw kwamen grote aantallen migranten naar Nederland die eerst economisch en vervolgens cultureel hun eigen weg vonden.
    Toch gaat deze analogie slechts ten dele op, omdat culturele normen tegenwoordig een meer selectieve rol spelen. Voor de moderne samenleving geldt veeleer dat de segregatie vanzelf gaat als men de tijd zijn werk laat doen. Dat blijkt onder meer uit een onderzoek naar de lotgevallen van migranten in Rotterdam, dat vorig jaar is uitgevoerd. De resultaten daarvan zullen begin maart in boekvorm gepubliceerd worden en geven aanleiding tot zorgen.
    In feite zien we de culturele contrasten langzaam maar zeker toenemen, niet alleen tussen autochtoon en allochtoon maar ook tussen allochtonen onderling. ...
    Dit alles brengt een etnisering van het alledaagse leven met zich mee waarbij groepen hun culturele identiteit vooropstellen en de verstandhouding wordt bemoeilijkt.
    Overigens doen autochtonen evengoed daaraan mee, bijvoorbeeld wanneer ze de verkleuring van de Maasstad aan de kaak stellen en hun rechten als blanke minderheid verdedigen. Nu is Rotterdam een geval apart, maar ik zou toch wel de stelling aandurven dat we op weg zijn naar een 'geschifte' maatschappij waarbij steeds meer groepen zich op hun eigen cultuur of levensstijl terugtrekken.
    Deze processen zijn in termen van leefbaarheid en veiligheid niet zonder risico. Klachten over leefbaarheid worden vaak met migranten in verband gebracht en gevoelens van onveiligheid met criminele voorvallen. Maar dat is meestal niet de kern van de zaak. Uit onderzoek blijkt dat het bij deze klachten in de eerste plaats om een aantasting van het sociale weefsel gaat. Dat laat zich illustreren aan de hand van grootstedelijke probleemwijken, waar een cumulatie van risicofactoren het sociale weefsel ondermijnt.
    Voorbeelden van dergelijke factoren zijn een sterke ruimtelijke mobiliteit (er ontstaan geen duurzame verbindingen), een hoog percentage arme huishoudens (aangewezen op huizen van lage kwaliteit), etnische concentratie (waardoor integratie wordt afgeremd), veelvuldig gebruik van drugs (niet aanspreekbaar op gedrag), groot aantal echtscheidingen (vermindering van sociale controle) et cetera. Dat zijn allemaal factoren die de banden tussen mensen aantasten. Hoewel deze processen in probleemwijken extra scherp zijn, worden ze ook elders in de maatschappij gevoeld. Het Nederlandse publiek klaagt al geruime tijd over een verharding van het maatschappelijk klimaat. ...
    In feite neemt de culturele agenda op lokaal niveau de vorm aan van drie opgaven. De eerste heeft betrekking op de maatschappelijke bovenlaag. Deze moet de waarden en beginselen die in de ontwikkeling van het moderne Nederland vorm kregen veel beter uitleggen, onderhouden en verdedigen dan de afgelopen decennia. De plaatselijke elite weet heel goed hoeveel sociaal en cultureel kapitaal er nodig is om kans te hebben in de hedendaagse maatschappij. Zij houdt er zelf vaak hoge normen op na en hanteert die ook bij haar oordeel over anderen. In dat opzicht zijn wij behoorlijk hypocriet. Op het eerste gezicht doen we alsof Nederland een open samenleving is waarin de vreemdste afwijkingen worden getolereerd maar in feite wordt er permanent op moreel, sociaal en intellectueel kapitaal geselecteerd. Het zou geen kwaad kunnen daarover wat eerlijker te zijn en duidelijk te zeggen wat er van Nederlandse burgers wordt verwacht.
    Een tweede opgave raakt de professionals die werken in diverse sectoren van het publieke leven. Tot voor kort was het gebruikelijk de spanning tussen ideaal en realiteit op te lossen met een relativering van het ideaal. Bij leerlingen die het onderwijs te saai vonden, zocht men aansluiting bij hun leefwereld. Op het overtreden van de verkeersregels werd geantwoord met gedoogbeleid. Wangedrag van Marokkaanse jongeren werd vanuit hun cultuur geëxcuseerd. Bij slechte prestaties op het gebied van hulp en zorg verwees men naar de kosten. En als de treinen niet op tijd reden, kregen herfstbladeren de schuld.
    In feite komen al deze misstanden erop neer dat professionals hun eigen normen niet serieus nemen. Hetzij doordat ze de gemakkelijkste weg kiezen en een daling van de kwaliteit voor lief nemen hetzij doordat het management hen dwong kwantiteit te stellen boven kwaliteit. Op den duur is dat fataal voor al die groepen uit de bevolking die onvoldoende sociaal, moreel en intellectueel kapitaal meekrijgen om aan de hoge eisen van de moderne samenleving te voldoen. Daarom is er slechts één serieuze oplossing. Als de overheid oprecht meent dat iedereen aan het maatschappelijk verkeer moet kunnen deelnemen, dan dienen de investeringen omhoog te gaan en moeten de professionals hun werk weer behoorlijk doen. Gebeurt dat niet dan zal de sociaal-culturele segregatie voortschrijden met alle problemen op het gebied van leefbaarheid en veiligheid van dien.
    Ten derde moeten we sterker dan voorheen op actieve burgers inzetten. Burgerschap is de enige remedie tegen segregatie op grond etniciteit en levensstijl. Voor alle duidelijkheid: ik hang allerminst het droombeeld aan van Nederland als een homogene gemeenschap. Er zullen in altijd grote verschillen blijven op economische, politiek en levensbeschouwelijk gebied. Maar een minimum aan burgerschap lijkt mij wel noodzakelijk. We kunnen de boel niet bijelkaar houden zonder weet te hebben van de lotsverbondenheid die uit onze plaats in Europa en de Europese geschiedenis voortvloeit.
    Juist een tijd waarin etnische, sociale en culturele verschillen zo sterk toenemen, vraagt om een ondubbelzinnige keuze voor democratische procedures in de politiek, voor behoorlijke omgangsvormen op straat en voor redelijkheid in de openbare meningsvorming. Dat is de eerste plaats een zaak van individuele burgers maar de overheid zou hen in twee opzichten kunnen helpen. Ten eerste door het wegnemen van bestuurlijke of bureaucratische belemmeringen die het idealisme van goedwillende burgers maar al te vaak kapot maken. Ten tweede door deze burgers een meer actieve rol te laten spelen in de plaatselijke politiek. ...


Red.:   Dit artikel bevat dus diverse Rijnlandse ideeën.


De Volkskrant, 04-03-2006, door René Diekstra, psycholoog

Word een betere burger: Verbind je aan gedragscodes

Hoe worden we burgers met betere omgangsvormen? Voor psycholoog René Diekstra draait het om contact maken, betrokken raken en vertrouwen bouwen. Hij wil verantwoordelijk burgerschap stimuleren met lokaal ontwikkelde gedragscodes, vrijwilligerswerk en onderwijs.

...
Advies 3: Onderwijs goed burgerschap.

De vorming van goede burgers moet een kerntaak zijn van zowel het basisonderwijs als het voortgezet en hoger onderwijs. Alle onderwijsinstellingen moeten worden verplicht daar ten minste 5 procent van hun curriculum controleerbaar en systematisch aan te besteden.
    Kinderen en jongeren voorbereiden op actieve betrokkenheid op de samenleving is niet een taak van één bepaald vak, maar van alle disciplines. De vorming van goede burgers dient een centraal kenmerk van de schoolcultuur, een component van zoveel mogelijk vakken alsook een zelfstandig curriculumonderdeel te zijn.
    Het zelfstandige curriculumonderdeel dient zich vooral te richten op vaardigheden als 1) samen regels afspreken voor de onderlinge omgang en het onderhouden daarvan; 2) elkaar respectvol aanspreken en respectvol op kritiek reageren; 3) het niet-gewelddadig en effectief omgaan met conflicten; 4) de grondrechten en -plichten uit hoofdstuk 1 van de Grondwet kunnen toepassen in de omgang met anderen, zowel in als buiten de school.
    Binnen zoveel mogelijk vakken dienen scholen en opleidingen van hun leerlingen te verlangen een aantal uren per week vrijwilligerswerk te doen, waar mogelijk op terreinen die aansluiten bij die vakken. Als kenmerk van de schoolcultuur dienen scholen uit te dragen dat de vorming van goede burgers een kerndoel is en in dat kader karakter- of deugdenvorming als competentie van leerkrachten te verlangen, onder meer door (na- of bij-) scholing.
    Verder moeten leerlingen en hun ouders op regelmatige tijdstippen gedragsrapporten krijgen (zowel wijzend op prosociaal als antisociaal gedrag). Scholen en opleidingen investeren daarvoor ook in het vergroten van verbinding met ouders of ouderbetrokkenheid, althans in het basis- en voortgezet onderwijs, onder andere door ouderbetrokkenheidcontracten, huisbezoeken en voorlichting over de relatie tussen ouderbetrokkenheid, leerprestaties en sociale ontwikkeling van kinderen en jongeren.
    Ten slotte, zet, tegen deze achtergrond, in op de school als multifunctioneel centrum voor straat en buurt. Niet alleen een plaats voor onderwijs aan kinderen en jongeren, maar ook voor tal van andere activiteiten, evenals voor ontmoetingen en ontwikkeling van ouders en andere volwassenen uit de omgeving. Haal opbouwwerk en jeugd- en jongerenwerk daar als partners binnen.


Red.:   Dit is voor een groot deel een meer concrete versie van hetgeen gesteld in Rijnlands onderwijsbeleid, inhoud . In de rest van het artikel van Dijkstra vinden we nog meer ideeën uit het Rijnlandmodel terug.


De Volkskrant
, 07-06-2006, van verslaggever Douwe Douwes

Achtergrond | Innovatieplatform wijst op belang lager en middelbaar onderwijs voor innovatiekracht economie

Wijffels levert lange, dure verlanglijst in

Na eindeloze pleidooien voor toponderzoek vraagt het Innovatieplatform nu aandacht voor het lager en middelbaar onderwijs. ‘Het is de basis voor de beroepsbevolking.’


...   Ging de discussie rond het platform in eerste instantie vooral over onderzoek op ‘topinstituten’, in het rapport dat gisteren werd gepubliceerd, ligt de nadruk op het basis- en middelbaar onderwijs. Alle kinderen die veel kans hebben op een leerachterstand krijgen voorschoolse educatie, de eisen aan pabo-studenten worden zwaarder en meer gepromoveerden gaan voor de klas staan, om een paar actiepunten te noemen. ‘In het lager onderwijs is aanzienlijke ruimte voor verbetering’, zegt Wijffels. ‘Het is de basis voor de beroepsbevolking en met het oog op de vergrijzing is het nodig dat iedereen op zijn volle capaciteit kan werken.’
    Dat is volgens van Wijffels alleen mogelijk als de Nederlandse onderwijs- en kennisinfrastructuur wordt gedenivelleerd. De beste onderwijzers moeten meer salaris krijgen, de beste onderzoekers meer budget en de beste student hoeft minder collegegeld te betalen. De term ‘differentiatie’ ligt op de lippen van Wijffels en de zijnen bestorven.
    Het platform wil dan ook af van het gelijkheidsbeginsel in het onderwijs. ‘Emancipatie heeft in het onderwijs altijd de vorm aangenomen van het wegwerken van verschillen’, zegt platformlid Alexander Rinnooy Kan.
    ‘Die ambitie is doorgeschoten. We moeten een draai maken. Verschillen in talenten identificeren en dat zien als een kans. Het gaat niet om de gelijkheid van de uitkomst, maar om de gelijkheid van kansen om je te ontwikkelen.’


Red.:   Hier wordt dus het beleidsvoorstel overgenomen met betrekking tot de verandering van gelijkmakend onderwijs naar gelijke-ontwikkelingskansen onderwijs, waarin ook de topleerlingen mogelijkheden krijgen hun capaciteiten te ontwikkelen .
     Tussendoor: ook het bestaan van iets als deze website zelf wordt door erkend als iets van belang:


Uit: De Volkskrant, 15-04-2006, column door H.J. Schoo

Het nut van tegenspraak

...   Het is de vraag of dit soort onderzoek [het islam-rapport van de WRR, red.] wel onder overheidsauspiciën hoort plaats te vinden. Niemand zou erover zijn gevallen en er zou een opener uitwisseling van opvattingen mogelijk zijn geweest als dit WRR-rapport een andere afzender had gehad. Een eigenwijze progressieve denktank bijvoorbeeld, gesponsord door een excentrieke linkse rijkaard, die zich geheel ongebonden opwerpt als contra-expertise van de macht.
    Helaas bestaan zulke instellingen in Nederland nauwelijks. De beleidsadvisering is hier maar een klein wereldje, waarin iedereen elkaar kent en tegenkomt en uiteindelijk altijd de overheid als voedstermoeder heeft. Zonder overheidsgeld en -opdrachten is weinig mogelijk. Van zo'n systeem gaat onmiskenbaar een gelijkschakelende werking uit. Het creëert een bedding waarin mainstream-opvattingen gedijen en houdt outsiders buiten de deur.
    Echt debat moet het hebben van de rivaliteit van mens- en wereldbeelden. Maar in de Nederlandse praktijk krijgt intellectuele diversiteit nauwelijks institutioneel gestalte. In de Verenigde Staten gaat dat heel anders. Daar schoten de afgelopen decennia tal van onafhankelijke denktanks uit de grond, vaak van neoconservatieve snit, die buiten overheid en universiteit om grote invloed konden krijgen op de beleidsagenda. ...


Red.:  Ach, deze website zal de honneurs voorlopig maar waarnemen als die eigenwijze progressieve denktank, zij het niet gesponsord door een excentrieke rijkaard.


De Volkskrant, 09-11-2006, door Paul de Beer, Jelle van der Meer en Pieter Pekelharing

Een pleidooi voor een nieuw gelijkheidsideaal

Te veel wordt bij het streven naar gelijkheid gelet op de uitkomsten. Beter is het naar de gelijkheid van individuele kansen te kijken, vinden Paul de Beer c.s.


Tussentitels: Grote ongelijkheid heeft ongewenste gevolgen
                   Succes en falen heb je nooit helemaal zelf in de hand


In 2003 kondigde beginnend premier Balkenende aan dat ‘de gelijkheidsdeken die nu nog over onze kennissamenleving ligt, flink mag worden opgeschud’. In hetzelfde jaar liet Wouter Bos in een lezing weten dat de ‘gelijkheid een stap terug moet doen’. Op zijn beurt vond ook Mark Rutte dat ‘Nederland die gelijkheidsdeken moet afgooien’. Als huisvrouwen bevangen door de voorjaarsschoonmaak zo trekken de leiders van de drie grote partijen eensgezind ten strijde tegen ‘de gelijkheid’. ...
    Maar hierboven beschreven ongelijkheden zijn geen voorwerp meer van overheidszorg – tenzij zij het gevolg zijn van discriminatie en uitsluiting. Boven het minimum gelden individuele keuzevrijheid en eigen verantwoordelijkheid als verdelingsprincipes: beloning naar prestatie, waardering op basis van verdienste, voorzieningen naar eigen keuze.
    Deze verandering in het gelijkheidsdenken is terecht voor zover zij een aantal eenzijdigheden in het ‘oude’ gelijkheidsdenken corrigeert. Gelijkheid werd soms te zeer als doel op zich gezien, verschil werd te gemakkelijk gelijkgesteld met (ongewenste) ‘achterstand’ en er was te weinig aandacht voor eigen verantwoordelijkheid. We dreigen nu naar het andere uiterste door te slaan. Allereerst worden verschillen louter voorgespiegeld als het resultaat van individuele keuzen en eigen verdienste en dus als een eigen verantwoordelijkheid. Succes en falen heeft ieder tegenwoordig uitsluitend aan zich zelf te danken; daarvoor dien je dan ook beloond of gestraft te worden.
    Wie even nadenkt, realiseert zich hoe absurd dit is, want uitkomsten zijn altijd het resultaat van een combinatie van eigen keuzen en van de omstandigheden waaronder je die keuzen maakt. De talenten waarover je beschikt zijn niet je eigen verdienste, en de mate waarin je ze verder ontwikkelt, is voor een groot deel afhankelijk van je sociaal-economische en culturele omgeving.
    Een tweede bezwaar is dat grote ongelijkheden ook boven een gegarandeerd minimumniveau ongewenste effecten hebben. Een al te grote kloof tussen top en minimum leidt tot stigmatisering en tot grote machtsverschillen. Bovendien heeft grote ongelijkheid op het ene terrein ongewenste gevolgen op andere terreinen: lager opgeleiden en lagere inkomensgroepen leven jaren korter dan hoog opgeleiden en hogere inkomensgroepen, zijn vaker slachtoffer van criminaliteit en hebben minder politieke invloed.
    Een derde kritiekpunt is dat voorstanders van grotere ongelijkheid veel te gemakkelijk aannemen dat ongelijkheid ook ten goede komt aan de minst bevoorrechten. Zo zouden grotere inkomensverschillen een gezonde economische ontwikkeling bevorderen en daardoor uiteindelijk ook in het voordeel zijn van de armsten. Maar hoewel de inkomensverschillen de afgelopen kwart- eeuw aanzienlijk zijn toegenomen, is de koopkracht van het sociaal minimum in Nederland anno 2006 nog altijd lager dan in 1979.
    Wij pleiten daarom voor een nieuw gelijkheidsideaal. Het gelijkheidsstreven heeft allerminst afgedaan, maar moet wel worden aangepast aan de eisen des tijds. Het moet worden verfijnd en beter toegesneden op de huidige omstandigheden. Het moet de kritiek op het oude gelijkheidsdenken serieus nemen, maar ervoor waken het kind met het badwater weg te gooien.
    Inspiratie hiervoor biedt de Indiase Nobelprijswinnaar Amartya Sen, die stelt dat we niet naar gelijke uitkomsten, maar naar gelijke ‘mogelijkheden’ moeten streven. Opvoeding, opleidingen en maatschappelijke instituties (gezondheidszorg, sociale zekerheid, veiligheid, et cetera.) moeten zo worden ingericht dat het voor iedereen daadwerkelijk mogelijk wordt dezelfde uitkomsten van persoonlijk welbevinden te realiseren. Op welke wijze mensen van deze mogelijkheden gebruikmaken, is aan hen.
    Er is niets tegen verschillen, als ze maar tegen een achtergrond van gelijke mogelijkheden ontstaan. Het garanderen van een minimumniveau is daarvoor een noodzakelijke, maar niet een voldoende voorwaarde. Als de (inkomens)verschillen boven het minimumniveau een exorbitante uitvergroting zijn van de normale verschillen in vaardigheden en intelligentie tussen mensen, dan hebben die verschillen meer met machtsongelijkheid dan met individuele inspanningen en prestaties te maken. ...
    Concreet ... dat we speciale beurzen introduceren voor getalenteerde studenten uit kansarme milieus, dat we de topinkomens eindelijk aanpakken met een progressieve inkomstenbelasting, dat we, in plaats van ongezond gedrag te bestraffen, er voor zorgen dat kinderen die het hoogste risico lopen op school gezond voedsel en voldoende beweging krijgen. Om dezelfde reden zou er meer preventieve gezondheidszorg moeten komen gericht op risicogroepen. En we doen er goed aan het vmbo-diploma te herwaarderen.
    Streven naar gelijkheid is niet hetzelfde als streven naar eenheidsworst of grijze middelmaat en valt niet samen met een verstikkende gelijkheidsdeken. Streven naar gelijkheid betekent dat wij en onze politici geregeld nagaan of iedereen daadwerkelijk gelijke mogelijkheden heeft om zich te ontplooien en te ontwikkelen. Als onze politici die zorg passé vinden en menen aan hun verplichtingen voldaan te hebben door een sober minimum te garanderen, is er iets grondig mis. We wensen het beeld te corrigeren dat Nederland alleen een toekomst heeft met ‘toptalent’. We juichen ‘eigen verantwoordelijkheid’ toe mits zij gepaard gaat met maatschappelijke verantwoordelijkheid; we juichen ‘eigen succes’ toe mits ook anderen dezelfde mogelijkheid op succes hebben. Een dergelijk fatsoenlijk en op moderne omstandigheden toegesneden gelijkheidsstreven zou centraal moeten staan in het regeerakkoord van het volgende kabinet.


Red.:   Het volgende artikel is naar aanleiding van de nieuwe CDA-PvdA-CU regering, waarvan het programma ook in hoge mate beïnvloed is door de enorme winst van de SP, van 9 naar 24 zetels, en dus de dingen waar de SP voor staat - een aanzienlijk aantal daarvan komen overeen met die van deze website:


Uit: De Volkskrant, 17-02-2007, door Peter Giesen en Philippe Remarque

Wachten op het wij-tijdperk

Het CDA en de PvdA hebben elkaar gevonden, niet alleen op punten maar vooral in het gevoel dat het ik-tijdperk, eind jaren zeventig beschreven door John Jansen van Galen, voorbij is. ‘Vrijheid blijheid werkt in probleemwijken niet.’


Tussentitel: In de jaren zestig en zeventig schoot het aantal misdrijven omhoog

Tijdens een van de besloten onderhandelingen over het regeerakkoord bleken Wouter Bos en Jan Peter Balkenende niet tevreden met de voorgestelde inleiding. Ze gaven ieder een denker uit eigen huis de opdracht een betere tekst te schrijven. Bij het CDA was dat de gereformeerde jurist Piet Hein Donner, bij de PvdA de vrijzinnige geneticus Ronald Plasterk. Zulke verschillende karakters en opvattingen, dat moest wel fout gaan. Maar wat bleek tot ieders verbazing? De teksten waren vrijwel identiek.
    Het resultaat kennen we: een gloedvol betoog voor ‘een samenleving waar oog is voor elkaar (…) waarin de overheid duidelijke grenzen stelt aan wat wel en wat niet kan’. Met mij gaat het goed, maar met de samenleving minder, citeren de auteurs een door het Sociaal en Cultureel Planbureau geconstateerd gevoel van bezorgdheid bij veel burgers. ‘Groot is de behoefte aan houvast, geborgenheid en een herkenbare eigen identiteit’.
    ‘De verbanden die in de vorige eeuw burgers met elkaar verbonden, doen dat nu veel minder. Denk aan de saamhorigheid en de lotsverbondenheid van de wederopbouw na Tweede Wereldoorlog’, mijmert de tekst nostalgisch.
    ... Maar de PvdA? Die kwam toch altijd op voor individuele vrijheden, voor bescherming van de privacy tegen de staat? Was het niet onder de Paarse kabinetten van Wim Kok dat de burger vooral als calculerende consument werd gezien, voor wie zo veel mogelijk keuzevrijheid en marktwerking moest worden georganiseerd?
    Die PvdA bestaat niet meer, zegt Wouter Bos. De partij heeft ‘de bocht gemaakt’. Zij probeert nu, in overeenstemming met de tijdgeest, te vinden wat mensen verbindt, en is niet afkerig van enig overheidspaternalisme.
    ... ‘Het verheffen van de onderklasse is een oude socialistische traditie. Ik grijp daar op terug’, zegt Jeroen Dijsselbloem.
    Staf Depla kan uiteenzetten hoe in de aanpak van de probleemwijken ‘het verheffingsideaal weer actueel is geworden’.
    Bij Hans Spekman hangt een vaandel van de SDAP-afdeling Zevenhuizen aan de muur, die nog is opgericht door zijn grootvader. Hij herinnert aan de Blauwe Knoop, een socialistische vereniging die de strijd aanbond met het drankmisbruik onder arbeiders.
    De ex-wethouder uit Utrecht spreekt eenvoudigweg over ‘mensen die deugen’ en ‘mensen die niet deugen.’ De omslag kwam bij hem tien jaar geleden, toen hij als bewoner van de Utrechtse Betonwijk aan den lijve ondervond wat er gebeurt als de tweede groep de overhand krijgt. ‘Dat vernietigt een stad, als iedereen van goede wil zich terugtrekt in zijn huiskamer. De burgers moeten juist weer meedoen, de handen uit de mouwen steken. Sommigen vinden dat betutteling, ik vind het de enige manier van samenleven.’
    De overheid moet harde grenzen stellen als iemand weigert mee te doen, vindt Spekman. Vrijheid-blijheid is fijn voor mensen in Blaricum. In de probleemwijken werkt het niet.
    ‘Mensen die neerbuigend doen over normen en waarden, zitten er zelf meestal heel goed in. Hun kinderen komen niet in de problemen’, zegt Dijsselbloem. ‘Dan kun je heel makkelijk zeggen: geen betutteling. Maar Antilliaanse tienermoeders kunnen het echt niet alleen, die hebben zelfs hulp nodig bij het op tijd opstaan.’
    Depla: ‘Op sommige plekken moet de overheid voorgaan en terrein terugveroveren, achter de voordeuren durven gaan. Wat we tot nu toe doen is geen vrijheid, maar afzijdigheid. We doen alsof we de mensen vrij laten, maar laten ze gewoon in de shit zitten.’ ...

Socioloog Gerrit Jansen beschreef in De straat hoe een Utrechts arbeidersstraatje ophield met het organiseren van het jaarlijkse grootse straatfeest. Toen de welvaart toenam, vluchtten veel bewoners naar de camping, waar zij zelf konden uitmaken met wie zij gezellig wilden doen. Burgers ontworstelden zich aan de collectieve druk, zodra zij de kans kregen.
    Aan het einde van de jaren zeventig beschreef de journalist John Jansen van Galen in zijn beroemde boek Het Ik-Tijdperk, hoe Nederland koortsachtig op zoek was naar zijn ware ‘ik’. Zijn voorbeelden ontleende hij vooral aan de alternatieve beweging, waar het ‘ik’ gezocht werd door groepsseks, politiek gemotiveerde damesliefde of psychotherapie. ‘Het is voor mij een stuk bevrijding geweest, zo ongelooflijk diepgaand’, vertelde Ron over zijn groepsseks-ervaringen, ‘zo ontspannend dat ik haast niet meer uit die ontspanning losraak’. En Jacoba: ‘Ik ben nu als het ware in mijn lijf geschoten.’
    In de decennia die daarop volgden, druppelde de seksuele revolutie door naar onderkant van de samenleving, waar zij een rauwer karakter aannam. Toen Dijsselbloem zich verdiepte in de groepsverkrachtingen in Rotterdam, hoorde hij van jeugdwerkers dat jonge allochtonen gewoon de rapclips vol ‘pimps’ en gewillige meisjes naspelen. Hij waagde het de strijd aan te binden met MTV. Oud-PvdA-coryfee Hedy d’Ancona had kritiek. ‘Ze verdenkt mij ervan de seksuele revolutie te willen terugdraaien. Ze denkt dat ik tegen bloot op de tv ben’, lacht Dijsselbloem. ‘Integendeel.’
    De zwakkeren in de samenleving, vinden de Kamerleden, hebben uiteindelijk te lijden gehad onder de libertaire aanpak, die nog onder Paars dominant was. Het is dezelfde conclusie die de Britse psychiater Dalrymple trekt in zijn pamfletten. In de Nederlandse boekhandels liggen die in hoge stapels opgetast. Dalrymple, die jaren met patiënten uit de Britse onderklasse heeft gewerkt, verwijt de progressieve intellectuelen verraad aan deze mensen. De bevrijding van normen en waarden uit de jaren zestig en zeventig was prettig voor de elite, maar werkt verwoestend in de onderklasse, omdat niemand daar nog zijn verantwoordelijkheid neemt.
    De PvdA’ers vinden Dalrymple te rabiaat, maar zien in zijn populaire boeken ‘pijnlijke punten die de sociaal-democratie zich aan mag trekken’. En er is een parallel met de felle onderwijsdiscussie: juist de zwakkere leerlingen hebben te lijden onder de vrijheid die de bijna-afschaffing van het klassikale onderwijs bracht.
    ... ‘Een samenleving die zo versplinterd is dat mensen zich alleen om zichzelf bekommeren, of hoogstens het eigen gezin, levert kwetsbaarheden op. Een nog verdergaande individualisering zou ik niet goed vinden’, zegt Dijsselbloem.
    Spekman ondervond het in Utrecht in de praktijk: ‘Juist met het groter wordende wereld bestaat er behoefte aan kleine kern, gehechtheid aan de straat, de buurt, dat past bij deze tijd.’ Volgens Spekman neemt het aantal buurtfeesten en straatfeesten enorm toe in heel Nederland.

De sociaal-democraten passen zich aan de zorgen van de samenleving aan, denken ze: ‘We sluiten vrij letterlijk aan bij onderzoeken die zijn gedaan, zoals 21minuten.nl , SCP, Motivaction. We nemen dat soort zorgen serieus’, zegt partij-ideoloog Paul Kalma, die jaren lang de Wiardi Beckmanstichting leidde en nu ook in de Kamer zit. Hij twijfelde al vroeg aan een te libertaire opstelling van de PvdA. Maar nu waarschuwt hij wel: ‘Gemeenschappen kunnen soms akelig benauwd zijn, dat moeten we niet uit het oog verliezen.’ Kalma is blij dat de maatschappelijke stage voor scholieren, die hij overigens toejuicht, in het regeerakkoord niet zonder meer verplicht wordt gesteld. Depla: ‘Het is naïef te denken dat de jaren vijftig terug kunnen keren. Dat pikken de mensen niet meer.’
    Bij veel mensen bestond het besef dat de culturele bevrijding van de jaren zestig haar schaduwzijden kende overigens al veel langer. De vrijheid ging ten koste van de veiligheid. In de jaren zestig en zeventig schoot het aantal geregistreerde misdrijven omhoog, van 1.200 per duizend inwoners in 1965 naar 7.500 per honderdduizend inwoners in 1980. Sindsdien vlakte de groei van de criminaliteit af: in 2000 werden per honderdduizend inwoners 8.000 misdrijven geregistreerd.
    Veel gewone burgers maakten zich zorgen. In 1970 vond 39 procent van de Nederlanders dat de moraal achteruit holde, in 1980 was dat gestegen tot 60 procent, volgens cijfers van het SCP. De libertaire voorhoede wilde haar feestje echter niet laten bederven. Bedenkingen over de nieuwe vrijheid werden steevast beantwoord met de vraag: wil je soms terug naar de jaren vijftig? Die voorhoede bestond overigens niet alleen uit progressieve hemelbestormers. Ook de liberalen dachten er zo over, getuige de slogan ‘Gewoon jezelf zijn’, waarmee Ed Nijpels in 1982 de verkiezingen won.
    Net als het christendom zag de oude sociaal-democratie het ‘ik’ als een beest dat slechts door een krachtig ‘wij’ kon worden ingetoomd. De bevrijders van de jaren zestig zagen het ‘wij’ daarentegen als een verstikkende hinderpaal voor de ontdekking van het ware ‘ik’. Hoewel niemand alle verworven vrijheden wil terugdraaien, klinkt een opmerkelijke echo van de vroegere opvatting door in de filosofie waarmee de moderne sociaal-democraat Dijsselbloem zijn verzet tegen de pooierclips op MTV onderbouwt: ‘Beschaving is de discipline om individuele behoeftenbevrediging uit te stellen en onder controle te houden. Als mensen alleen leven volgens het motto ‘I want it all and I want it now’, valt het onderscheid met het dierlijke weg.’
 

Red.:   Uit dit artikel zijn wat stukken gehaald, maar dat is alleen om het wat in te korten - de rest van de inhoud staat op dezelfde manier volledig in de lijn van de Rijnlandse visie. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat dit er in de praktijk ook van komt, dat wil zeggen, in de mate waarin het hier verwoord wordt - bij de PvdA is het vlees in dit soort zaken altijd heel zwak geweest. Maar alleen al de woorden zijn een enorme vooruitgang.


Uit: De Volkskrant, 14-03-2007, door Ferd Crone, lid van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer

Overheidsbedrijf vormt publieke goudmijn

Minister Bos kan de lijn van privatisering van staatsbedrijven loslaten en deze bedrijven omzetten in sociale vennootschappen, zo betoogt Ferd Crone.


Oud-minister Zalm wilde als ware liberaal principieel alle overheidsbedrijven privatiseren. De nieuwe coalitie biedt ruimte voor een scherpe beleidswijziging. Overheidsbedrijven hoeven niet altijd te worden geprivatiseerd maar kunnen worden omgebouwd tot sociale vennootschappen, zoals de PvdA die al jaren voorstaat. ...
    In het laatste Jaarverslag Staatsdeelnemingen staan de overheidsbedrijven te boek voor 24 miljard euro. De werkelijke waarde is meestal veel hoger dan de boekwaarde. Voorzichtig geschat, kan kan gesteld worden dat de staatsdeelnemingen tenminste 30 miljard euro waard zijn. De lokale overheden bezitten met vervoers-, water- en energiebedrijven nog eens enkele tientallen miljarden.
    En dan zwijg ik nog over de tientallen miljarden die vastliggen in woningcorporaties, in de zorg en in het onderwijs, die met publieke middelen en wettelijke bescherming zijn opgebracht, maar zich daar steeds meer aan onttrekken.
    Kortom, Wouter Bos zit op een goudmijn, die vergelijkbaar is met de nationale gasvoorraden. Daar gebeurt echter te weinig mee. De meeste overheidsbedrijven zijn conservatief gefinancierd en hebben in verhouding veel eigen vermogen ten opzichte van het vreemd vermogen. Een dergelijke hoge solvabiliteit is overbodig omdat juist de status van overheidsbedrijf een hogere kredietwaardigheid oplevert.
    Er zit dus eigenlijk te veel dood kapitaal in de overheidsbedrijven dat er kan worden uitgehaald. Daarmee kan veel geld worden gegenereerd voor het publieke belang. Oud-minister Zalm wilde alleen al bij Schiphol en de Bank Nederlandse Gemeenten 2 miljard euro weghalen door een extra winstuitkering (superdividend). Die lijn doortrekkend, kunnen overheidsaandelen ter waarde van 30 miljard euro zeker 5 à 10 miljard euro superdividend opleveren.
    Dat was de lijn van Zalm: privatiseren en winsten afromen. Ik kies voor een andere lijn en zou allereerst de publieke zeggenschap willen herstellen en inzetten voor maatschappelijke investeringen. Zo kan geld uit de energiebedrijven worden ingezet voor duurzame energie, van de NS in beter openbaar vervoer en van de Westerscheldetunnel in de Sluiskiltunnel. Gelden uit Schiphol kunnen kunnen worden besteed aan de gebiedsontwikkeling en ontsluiting van de Noordvleugel.
    Belangrijk is wel dat er een mentaliteitsverandering komt bij de directies van de overheidsbedrijven: zij moeten accepteren dat de financiële middelen die ze beheren niet van henzelf zijn, maar dat het in de eerste plaats publieke middelen zijn. Nu storten ze zich maar al te vaak in commerciële (internationale) markten, wat concurrentievervalsing met publiek geld kan zijn en geld wegzuigt bij publieke doelen. Maar managers vinden het spannend en het geeft ze een argument voor hogere, namelijk zogenaamd marktconforme, beloningen.
    Om de nationale goudmijn te kunnen delven, is wel actief aandeelhouderschap nodig. Zalm weigerde principieel zijn aandeelhouderschap in te zetten voor maatschappelijke sturing, en gaf op die manier managers vaak carte blanche. Sterker nog: hij droeg eraan bij dat de overheid in eigen bedrijven minder invloed heeft dan private aandeelhouders in hun eigen bedrijven hebben via de aandeelhoudersvergadering! ...
    Echt actief aandeelhouderschap betekent dat de publieke belangen als doelstellingen worden vastgelegd in de statuten, die de ‘grondwet’ van de overheidsvennootschap zijn. Zo valt het publieke belang samen met het ‘belang van de vennootschap’, die aldus een sociale vennootschap wordt.
    De raad van commissarissen moet zijn toezicht in dienst van het publieke belang stellen en de raad van bestuur legt periodiek een strategienota voor ter instemming aan de overheidsaandeelhouder (kabinet en parlement), zodat discussie mogelijk is over het te voeren beleid. Wat betreft de beloning: variabele beloning en bonussen zijn afhankelijk van het behalen van publieke doelstellingen, niet van puur financieel rendement. De nieuwe minister van Financiën kan aan de slag!


Red.:   Ook dit kan slechts uitgevoerd worden na een veel bredere maatschappelijke verandering.
    Het volgende is tevens één van de struikelblokken aan linkse zijde - een struikelblok op het pad der vooruitgang in het algemeen:
 

Uit: De Volkskrant, 23-05-2007, door Sander Bussink, jurist, lid van het Landelijk Netwerk Kritische Ouders en broer van Mark, een vroegere-cliënt van Sherpa

Weg met gelijkheid die fout uitpakt

In Zembla van 20 mei jongstleden was een ontluisterend beeld te zien van de ontsporingen in de gehandicaptenzorg, veroorzaakt door het dwangmatig doorzetten van de vermaatschappelijking van verstandelijk gehandicapten.
    Ook de instelling voor gehandicaptenzorg Sherpa te Baarn is daarvan een treffend voorbeeld. Na zes jaar ideologisch integratiebeleid, staat zij sinds juni 2006 onder verscherpt toezicht van de Inspectie.
    Het beleid dat de ideologie boven de mens stelt, riep vanaf het begin weerstand op bij de gehandicapten en hun vertegenwoordigers. Toch lappen sommige zorgbestuurders ongehinderd de inspraakrechten aan hun laars. Soms worden voorzieningen bij een instelling al gesloopt voordat de plannen met de gehandicapten, hun vertegenwoordigers en de cliëntenraad besproken zijn....
    Door het gebrek aan werkelijke inspraak en invloed, is de keuzevrijheid een wassen neus geworden. De verstandelijk gehandicapte is de dupe van een ideologie die haar machtspositie misbruikt en zo het door haar geleende gelijkheidsideaal juist met voeten treedt. Dit beleid maakt slachtoffers. Of het nu gaat om de in de wijk vereenzaamde gehandicapte is of de gehandicapte die specialistische zorg moet ontberen omdat de instelling oplegt dat hij gewoon naar de huisarts moet. ...


Red.:   Voor een uitgebreidere beschrijving van dit proces, zie hier .


Volkskrant website, 24-05-2007, Kenniscafécolumn door Jelle Reumer

Het Nieuwe Leren is oud

Het Nieuwe Leren is helemaal niet nieuw. Kinderen in de oude steentijd maakten al zelf uit wat ze leerden en wanneer. Het échte Nieuwe Leren is regulier onderwijs door bevoegde leraren. Dat moet maar weer worden ingevoerd. Aldus zoogdierpaleontoloog en schrijver Jelle Reumer maandag bij de opening van het Kenniscafé over Het Nieuwe Leren.


Vorige week dinsdag constateerde de Onderwijsinspectie dat vernieuwingen in het taal- en rekenonderwijs ten koste gaan van basisvaardigheden bij leerlingen op de basisschool. Er werd uitgelegd dat de leerlingen slechtere prestaties leveren bij typische vaardigheden als optellen, aftrekken en met spelling en grammatica. Dat komt doordat de aandacht tegenwoordig meer uitgaat naar spreekvaardigheid, naar het kunnen lezen en naar het getalsbegrip. Tot zover deze constatering.
    Nou, daar staan we dan. De moderne leerling schrijft dus probleemloos ‘ik word’ met ‘dt’ en ‘het is gebeurd’ met een ‘t’ - voorzover ze er al niet ‘watskeburt’ van maken. En volgens de diepere roerselen achter de onderwijsvernieuwingen is dat allemaal niet erg zolang de kinderen het maar in de goede sociale context en liefst in de maat van een ‘rap’ uit hun mond weten te krijgen.
    Als je het mij vraagt is alle ellende begonnen met de Mammoetwet – een naam die bij mij als paleontoloog dagelijks zielepijn veroorzaakt – en de bijna gelijktijdige afschaffing van de onderwijzer op de lagere school. Deze werd ineens een leraar Basisonderwijs. Zij is dat nu ook niet meer, zij is nu een IB’er binnen een zorgteam. IB’er staat voor interne begeleider. Het zal dus binnenkort wel ‘pedagogisch internist’ gaan heten in het kader van de permanente verbale functie-inflatie. Die inflatie, overigens, komt voort uit het droevige gegeven dat je de mensen óf meer salaris kunt geven, óf meer status met een nieuwe titel. Meer salaris geven kost geld, een chiquere titel kost alleen maar een nieuw woord in de jaarlijkse schoolgids. In een land van kruideniers en ijdeltuiten is die keuze snel gemaakt.
    Maar goed, zelf heb ik ooit nog lager onderwijs genoten dat werd gegeven door een onderwijzer die wij met ‘meester’ aanspraken en die met een stropdas voor de klas stond. Ik denk dat hij überhaupt geen voornaam had, omdat het bezit daarvan even nutteloos was als de aanwezigheid van de verstandskies of het staartbeentje. Meester Koning – zo heette hij – stampte er bij ons het kofschip in, ramde de tafels van 1 tot en met 12 als een mantra in ons kleine brein, 1600 slag bij Nieuwpoort en 1648 vrede van Münster, maar ja, of hij ons veel heeft bijgebracht op het gebied van openbare spreekvaardigheid, probleemgestuurde gedragsbeïnvloeding of competentiegerichte assertiviteit valt te betwijfelen. Ik kan het me niet herinneren. U begrijpt: volgens de goeroes van Het Nieuwe Leren móeten wij wel deerniswekkend sociaal wrakhout zijn geworden.
    Alles moet dus anders. Niet het vak centraal, maar de wensen en de luimen van de leerling. Gewapend met flesjes frisdrank en mobiele telefoons nemen ze ongeïnteresseerd maar wel heel cool deel aan de groepsprocessen en de teamopdrachtjes. Hun toegenomen mondigheid uit zich in de onvermijdelijke ‘waarom’-vragen: ‘Waarom moet ik rechtzitten? Ik kan toch ook scheef zitten?’
    Dat klopt, de leerling kan ook scheef zitten, sterker nog, de leerling mág ook scheef zitten, want de leerling is nu een consument, een afnemer van het op de leermarkt hapklaar aangeboden onderwijsproduct, en les 1 van ieder marketingboek zegt dat de klant koning is. Bij de middenstand is die wijsheid trouwens merkbaar op z’n retour, maar in onderwijsland herontdekt. De leerling is de baas, en zijn primaire aandriften, gestuurd door de basale parameters luiheid, gemakzucht, korte-termijn-eigenbelang en puberteit, dienen te worden bevredigd. Het gaat in het beste geval om zelfontplooiing, maar veel liever nog om het stimuleren van de leukheid. Als het maar leuk is voor de kids!
    En het is leuk. Het begon destijds al leuk te worden in het begin van de jaren 1970, met het anti-autoritaire onderwijs, waarbij in tweedehands Afgaanse bontjasjes gehulde kinderen van in communeverband blowende langharige ouders op school leerden dat ze zich niet moesten laten onderdrukken. En het eindigt bij het Iederwijs, dat er van uitgaat dat ieder kind zelf wel kan bepalen wanneer hij zin heeft om iets aan differentiaalvergelijkingen te doen. Zelden dus, maar het is wel véél leuker dan elke dag die tafels van 1 tot en met 12. En veel minder onderdrukkend.
    Ik wil even naar het echte begin, met uw welnemen, zonder dat ik de indruk wil wekken dat ik u iets ga uitleggen, want dat lijkt zo onderwijzerig en het moet vanavond wel leuk blijven. Ooit leefden we als vroege naakte oermensen op de savannes van Afrika. Generatie op generatie. Er waren destijds voor de oerkinderen geen oerscholen, dus iedereen leerde maar wat. Behalve de verplichte vakken probleemgestuurd vuursteenhakken en competentiegericht olifanten villen waren er dus ook geen contacturen ingeroosterd. De oerkinderen konden naar eigen behoefte de tijd doorbrengen en daarmee was dus een paleolithische soort Nieuwe Leren ontstaan. Het Nieuwe Leren is dus helemaal niet ‘nieuw’, het is nog ouder dan het oude pré-mammoetwet onderwijs; het is werkelijk oud, zo oud als de mammoet. Het echte Nieuwe Leren is dus de HBS, de ambachtschool, de huishoudschool, de ULO, met leraren die er de juiste bevoegdheid voor hebben. Dát Nieuwe Leren moet maar weer worden ingevoerd.
    Oeps, denkt u, dat kost geld! Niets is minder waar, let maar op. We schaffen drie dingen af en bekostigen met de opbrengst daarvan de herinvoering van de HBS (et cetera).
    Ten eerste gaat het marktdenken overboord. De onderwijsconsument wordt weer leerling, de contacturenspecialist en de IB’er worden weer leraar en onderwijzer, en de marketingstrategen gaan gewoon iets nuttigs doen voor de maatschappij. Om te beginnen het verwijderen van de tienduizenden A0 posters die je op iedere straathoek rond lantaarnpalen ziet bevestigd om mega-scholen te promoten. Op hun verdere taken kom ik zo terug.
    Ten tweede schaffen we de postkamer van het Ministerie van OCW af, gooien hun kopieerapparaten en de frankeermachines in het water van de Haagse Laakhaven en besparen daarmee behalve véél papier ook duizenden onderwijscirculaires. De schrijvers daarvan volgen de marketingstrategen van zoëven in hun boetetocht.
    Ten derde elimineren we de bureaucratische waterhoofden die iedere moderne mega-school tegenwoordig besturen; en de topmanagers, de middle-managers en de management trainees die daar werken krijgen allemaal TBS: Ter Beschikking aan de School.
    In het kader van die TBS-maatregel wordt de ontslagen managers, de nutteloos geworden marketingstrategen en de voormalige beleidsmedewerkers bevolen jaarlijks 1250 contacturen te draaien: ze moeten met de klas gaan zinsontleden, tafels van vermenigvuldiging laten opdreunen, jaartallen laten stampen. Ze moeten datgene doen wat ze nooit wilden omdat ze het niet leuk vonden: lesgeven.
    En bij het eerste onbegeleide proefverlof mogen ze naar huis met een leuke strafwerkopdracht: 1000 keer opschrijven: ‘Had ik maar rechtgezeten en een vak geleerd’.


Uit: De Volkskrant, 16-06-2007, van verslaggeefster Anja Sligter

‘Kind moet vrijheid terugverdienen’

Volgens de (oud-)directeur en prominent VVD’er leven tieners in een wereld vol korte lontjes.


... Scheidend directeur Hans Nieukerke van de Hoenderloo Groep – groot in grijs pak – omhelst een jongere die speciaal voor hem een rap maakte. ...
    Vijfhonderd ontspoorde jongeren uit de grote steden worden opgevangen op de ‘prikkelarme’ Veluwe; in Hoenderloo en Deelen in leefgroepen en gezinsgroepen. Dertig jaar gaf Nieukerke er leiding.
    Jongens die vatbaar zijn voor de hiërarchie in een groep, (‘groepsgevoelige’ jongens) worden heropgevoed op de Glen Mills School (onderdeel van de Hoenderloo Groep), meiden die ten prooi zijn gevallen aan loverboys worden naar India gestuurd, de vijf kinderen van een Amsterdamse stadsnomade zijn samen over de grens ondergebracht en een Roma-gezin met acht kinderen is in zijn geheel opgenomen. Nieukerkes nieuwste project is de opvang van verslaafde 12- en 13-jarigen.
    Drugs, drank, agressie, dat zijn de problemen waarmee de jongeren veel meer dan vroeger te maken hebben, analyseert Nieukerke. ‘We leven in een ruige wereld met veel korte lontjes.’
    De grootste opdracht voor zijn medewerkers is het vertrouwen van de jongeren in volwassenen te herstellen. Alleen zij die zich nog kunnen hechten, komen in gezinshuizen. Anderen leven in groepen.
   ... ‘Het gaat om de eigen verantwoordelijkheid. Kinderen verdienen hier in een strak programma hun vrijheid terug met goed gedrag. het blijkt dat ze zich prima maatschappelijk geaccepteerd kunnen gedragen. Met het gros gaat het hierna goed. Ik geloof eindeloos in de kracht van mensen.’ ...


Red.:   Let op de clou-woorden: "wereld vol korte lontjes", "vatbaar zijn voor de hiërarchie in een groep, (‘groepsgevoelige’ jongens)",  "eigen verantwoordelijkheid", "verdienen hier in een strak programma hun vrijheid terug met goed gedrag". En vooral: "opgevangen op de ‘prikkelarme’ Veluwe". Precies het programma van deze website.
    Veel van dit soort ellende wordt voorkomen door aanpassingen van het onderwijs. Of betere: door de aanpassingen van de laatste veertig jaar grotendeels terug te draaien:


De Volkskrant, 21-06-2007, van correspondent Gert-Jan van Teeffelen

Dankzij filosofieles op de lagere school kunnen kinderen helderder denken en worden toleranter
 
Schotland kweekt kleine wijsneuzen

Sinds 2001 krijgen Schotse kinderen op de lagere school les in filosofie. En wat blijkt? Hun IQ gaat blijvend omhoog.


‘Wie wil deze meneer iets vertellen over de filosofieles?’, vraagt de juf aan een klas van St. John’s Primary School, een openbare lagere school in het Schotse plaatsje Alloa. ‘Ikke!’, en er schieten vijftien handen omhoog. ‘Vooruit, allemaal dan, maar wel rustig graag.’
‘Ik heb geleerd over moeilijke vragen na te denken’, vertelt Kyra (9). ‘Bijvoorbeeld wat je moet doen als je een pinguïn bent, en je mag kiezen tussen de Noordpool en Frankrijk. Op de Noordpool wonen al je vrienden, maar in Frankrijk is het lekker warm. Mijn moeder vindt het maar gek als ik het over dat soort dingen heb.’
    Een klasgenootje meldt dat het soms geoorloofd is te liegen. ‘Als je iemand geen pijn wilt doen bijvoorbeeld.’ Een ander valt het jongetje in de rede en begint een lang verhaal over een paard. ‘Het gaat over eerlijkheid’, verduidelijkt ze trots. De lessen vinden ze zonder uitzondering geweldig.
    Sinds 2001 krijgen kleine kinderen in de Schotse gemeente Clackmannanshire filosofieles, philosophical enquiry geheten. Niet in de leer van bekende filosofen, maar aan de hand van plaatjes en (dieren)verhalen, waarover ze met elkaar en de onderwijzer discussiëren. Prikkelende voorbeelden die voor velerlei uitleg vatbaar zijn.
    Neem deze fabel van Aesopus. Een man die een lange reis moet ondernemen, huurt een ezel voor het dragen van zijn tassen. De eigenaar van de ezel vergezelt hem, en na enkele uren lopen is het tijd voor een pauze. Het is bloedheet, en de reiziger gaat in het stukje schaduw naast de ezel zitten om bij te komen.
    Het duurt niet lang of de eigenaar van de ezel krijgt het ook erg warm. ‘Wil je even aan de kant gaan?’, zegt hij. ‘Het is mijn ezel, dus ook zijn schaduw is van mij.’ De reiziger is verbaasd. ‘Ik heb de ezel gehuurd, dus zijn schaduw ook!’ Er ontstaat ruzie. En terwijl de mannen bekvechten, verdwijnt de ezel in de verte.
    Na het voorlezen begint de onderwijzer vragen te stellen. Met wie zijn jullie het eens? Waarom? Wat is een schaduw eigenlijk? Kun je eigenaar zijn van een schaduw? Waarom wel/niet? Was er een andere oplossing mogelijk? Om via deze socratische methode bij het onderliggende thema te komen: waarom delen mensen dingen? En waarom soms niet?
    ‘Het mooie van dit soort filosofische vragen is dat ze al in de aard van kinderen zitten’, zegt Paul Cleghorn, tot voor kort hoofdonderwijzer in Alloa en tegenwoordig adviseur van de gemeente. Hij is de grote aanjager van het project. ‘Maar thuis of op school zijn we niet gewend hen geleide vragen te stellen. Het stimuleert ze tot rationeel, onafhankelijk denken en leert ze argumenteren. De leraar heeft een rol als bemiddelaar, in plaats van de overdrager van voorgeschreven informatie.’
    De lessen duren maar een uur per week, maar de resultaten zijn verbluffend. Onder toezicht van hoogleraar Keith Topping onderzocht Dundee University een groep van ruim honderd leerlingen. Bij hen lag het IQ na anderhalf jaar gemiddeld 6,5 punten hoger dan bij een controlegroep die het gewone onderwijsprogramma had gevolgd. Uit een vervolgstudie bleek dat deze winst behouden blijft op de middelbare school, ook al krijgen de filosofielessen geen vervolg.
    Intussen zijn duizenden Schotse kinderen op deze manier geschoold. In Clackmannanshire gebruiken 25 scholen de methode, elders in Schotland nog eens vijftig, schat Cleghorn. Hij is bezig met een nieuwe oefen-dvd. Het is de bedoeling dat onderwijzers, zonder zelf filosofisch onderlegd te zijn, na twee dagen cursus aan de slag kunnen.
    De gemeten sprong in IQ is mooi meegenomen, maar de positieve gevolgen voor de kinderen liggen ook op het sociale en emotionele vlak. Behalve dat ze effectievere denkers en betere probleemoplossers werden, kregen ze meer zelfvertrouwen en begrip voor elkaar. Kinderen die vroeger hun mening niet durfden te geven, deden dat nu hardop en beargumenteerd.
    ‘De kinderen zijn toleranter geworden en kunnen het met elkaar oneens zijn zonder dat het agressief wordt’, is een andere waarneming. Ze leren vanuit verschillende perspectieven kritisch naar een situatie te kijken, en ontdekken dat er niet alleen maar ‘goede’ of ‘foute’ antwoorden zijn. Dit onafhankelijke denken komt goed van pas bij andere vakken.
    De Schotse overheid heeft geld beschikbaar gesteld om ook op middelbare scholen te beginnen. In het buitenland is de methode hier en daar al opgepikt. Zo zijn de boeken van Cleghorn vertaald in het Koreaans. Enkele scholen gebruiken de methode ook voor kinderen vanaf 4 jaar.
    Veel onderwijzers staan verbaasd over de diepte en helderheid van de gedachten bij leerlingen. Zo kwam Hannah (7) bij het bespreken van het thema geluk tot de volgende conclusie: ‘Geluk komt niet van dingen. Die zijn als een prettige deken over je heen, waardoor je denkt dat je gelukkig bent. Maar daaronder zit nog steeds de zelfde jij. Geld zal je niet gelukkig maken. Je moet het zien als een tevredenheid die binnenin je zit.’


Red.:   Precies volgens het Rijnlandse onderwijsbeleid .


De Volkskrant, 03-09-2007, hoofdredactioneel commentaar

Kleiner is prettiger en efficiënter

De fusiegolf in de ziekenhuissector van de afgelopen decennia heeft niets opgeleverd, zo bleek deze week uit een onderzoek van consultancyfirma Roland Berger. Kleine ziekenhuizen presteren doorgaans beter dan grote, zijn makkelijker te besturen, kennen minder bureaucratie en de afstand tussen arts en patiënt is er kleiner. Het onderzoek bevestigt wat veel werknemers in de publieke sector al dachten. De schaalvergroting in onderwijs en gezondheidszorg is vaak contraproductief. Ook Pim Fortuyn heeft hier herhaaldelijk op gewezen.
    In de publieke sector was schaalvergroting in de mode. Vaak werden bedrijfseconomische ideeën gedachteloos toegepast op publieke instellingen. Op dit punt vonden de grote politieke stromingen elkaar moeiteloos. De sociaal-democraten koesteren vanouds een voorliefde voor grootschalige rationele planning, terwijl de liberalen sterk geporteerd zijn voor bedrijfseconomische modellen. De christen-democraten laten de publieke sector het liefst over aan het maatschappelijk middenveld, de besturen van scholen en ziekenhuizen, die de natuurlijke neiging hebben zo groot mogelijk te worden.
    Ook in het bedrijfsleven blijken fusies vaak contraproductief. Maar het bedrijfsleven heeft nog te maken met de tucht van de markt. Tegenover de bureaucratie, die ook in grote bedrijven steevast op de loer ligt, staat de noodzaak het bedrijf zo slank mogelijk te houden, in het licht van een toenemende, vaak mondiale concurrentie.
    De druk van de markt ontbreekt in de publieke sector, waar machtsfactoren een belangrijker rol spelen. Het management heeft de macht zijn eigen positie te versterken. Dat is ook gebeurd in tal van ziekenhuizen, scholen en andere publieke instellingen. In veel organisaties zijn bureaucratische tussenlagen ontstaan.
    Volgens het onderzoek van Roland Berger hebben de ziekenhuizen het slechtste van twee werelden. Ze worden geplaagd door de bureaucratie die bij een grote fusie-instelling hoort, terwijl de schaalvoordelen niet worden bereikt doordat de patiëntenpopulatie gewoon verdeeld blijft over de oorspronkelijke kleinere instellingen. Mede daardoor zijn de ziekenhuizen in Nederland minder efficiënt dan in andere Europese landen.
    De fusiegolf heeft vervreemding veroorzaakt onder personeel en cliënten. De menselijke maat is uit het oog verloren. Voor leraren is onvrede over het management een van de belangrijkste redenen het onderwijs te verlaten. Ook in de gezondheidszorg bestaat veel onvrede over managers die zich met het werk van professionals bemoeien.
    De laatste jaren is de schaalvergroting in de publieke sector herhaaldelijk bekritiseerd. Voorstanders van schaalvergroting suggereerden soms dat de voorkeur voor kleinschaligheid voortkwam uit een romantische hang naar de overzichtelijke wereld van vroeger. Daarmee miskenden zij het belang van ‘zachte’ factoren als sfeer en overzichtelijkheid. Maar het onderzoek van Roland Berger levert nu ook ‘hardere’ argumenten tegen schaalvergroting. Kleinere ziekenhuizen zijn niet alleen prettiger, ze functioneren doorgaans ook beter.


Red.:   In het volgende artikel worden twee zaken aangeroerd: de seksualisering van de maatschappij, en de Anglicering:


Uit: De Volkskrant, 13-10-2007, door Jan Tromp

Achtergrond | Seksualisering maatschappij steeds vaker onderwerp van kritiek
 
Beteugeling kan geen kwaad

De tegenbeweging raakt op stoom. Niet alleen minister Plasterk wil de cultuur van pijp je paard en neuk je nicht een halt toeroepen. Schrijver Marcel Möring: ‘Vrijheid of regels, we willen het wel, we willen het niet. Het is het dilemma waarmee we uit de jaren zestig zijn gekomen.’


Tussentitel: Lydia Rood: ‘Als ik nu een dochter had van twaalf, dan gingen MTV en
                  zulke zenders gewoon niet aan’


...    De onvermijdelijkheid van seks is imponerend. Het is er altijd en overal. De Panorama van deze week brengt ‘de toptien van lekkerste Latina’s’. De Chick is deze maand vernieuwd, namelijk ‘geiler en heter’. De redactie schrijft: ‘Je zult er echt heel erg gelukkig van worden.’

Taboesfeer
‘Kom Kutje Kleien!’, het project van de Rotterdamse kunstenares Yvonne Beelen die zo graag de vagina ‘uit de taboesfeer’ wil halen, is nog volop in de strijd om de Mail & Female Award (‘Helemaal jezelf durven zijn is hot!’). Yvonne op haar website: ‘Is Kom Kutje Kleien iets voor uw feest, jubileum of partijtje, voorstelling of vernissage?’
    De Yes, blad voor ‘meiden’, meldt dat ‘Mandy haar schaamlippen liet verkleinen’. Het gebeurde ‘na jaren van schaamte en pijn’. Mandy: ‘Vol ongeloof keek mijn vriend naar mijn vagina. Dit had hij nog nooit gezien.’ En de Viva doet deze week aan ‘piemelpraat’: ’17 vrouwen over het formaat, de prestaties en.....’
    Eergisteren kwam het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum (APS) met de oproep ermee op te houden, met dat vermoeiende spel van eindeloze seksualisering. ‘Leerlingen in een bunnykostuum op een schoolfeest? Jazeker. Jongens wachtend in de rij totdat ze een sexy geklede medeleerlinge kunnen schuren? Natuurlijk, net als in de clips op TMF.’ Het APS verwijt de scholen lamzakkigheid: ‘Ze staan erbij en kijken ernaar.’
    Het kabinet heeft er genoeg van, van geil, geiler, geilst als de maat aller dingen. De jeugdcultuur, schreef minister Plasterk begin deze maand in zijn Emancipatienota, is doordesemd van ‘openlijke seksuele toespelingen, toenaderingen en handelingen’.
    De ministeriële verzuchting over ‘de toenemende vercommercialisering en seksualisering van het vrouwelijk lichaam’ hangt niet in het luchtledige. Het zijn niet alleen moslims en orthodoxe christenen die hun land niet begrijpen. Een offensief lijkt zich af te tekenen tegen de (beeld)cultuur van Seks is Alles, Alles is Seks.
    Jonge vrouwelijke journalisten en wetenschappers vormen de kern van de actiegroep Beperkt Houdbaar. Ze hebben een manifest opgesteld waarin ze de tijdgeest van pijp je paard en neuk je nicht aanvallen. ‘Normaal moet weer normaal worden, het extreme is niet de norm.’
    Het manifest beslaat twee pagina’s, opvallend helder geschreven. In zekere zin is het een moedig stuk. Ze zeggen dat het welletjes is geweest: ‘Seksuele vrijheid staat niet gelijk aan totale grenzeloosheid en platheid. Wij vinden de verkrampte progressievelingen achterhaald.’
    Het is niet de eerste keer dat de kwestie aan de orde is. Bijna tien jaar geleden noteerde criminoloog dr. Hans Boutellier in Trouw dat ‘seks is uitgegroeid tot de core business van de liberale samenleving’. Boutellier: ‘Ook mijn 11-jarige zoon weet nu wat mevrouw Lewinski met die sigaar deed, terwijl de president van de Verenigde Staten toekeek.’ Dat was in 1998.
    Elsevier had al twee jaar eerder de kinderziel in bescherming genomen tegen seksuele exploitatie. ‘Te veel mensen hebben hun geweten uitgeschakeld en laten zich leiden door particuliere driften.’ We haalden de schouders op: ach ja, Elsevier.
    Misschien tekent zich een nieuw patroon af, een andere reactie. De (progressieve) Volkskrant schreef twee weken geleden een hoofdcommentaar over de Emancipatienota van het kabinet. ‘Pornografie is inmiddels volledig ingeburgerd’, zo stelde de commentaarschrijver ons eerst nog gerust. ‘De libertaire seksuele moraal is niet in gevaar.’ Behendig laverend wendde ten slotte ook de Volkskrant behoedzaam de steven: ‘Een kritische houding ten opzichte van een cultuur waarin onderhand niets meer kan worden verkocht zonder seksuele toespelingen kan helemaal niet zo’n kwaad.’ ...
        Möring is er niet tegen dat de regering zich met de kwestie van de seksualisering bemoeit. Maar het is een beetje laat, denkt hij. En het is de vraag of het nog helpt. ‘We hebben liefde, seks, erotiek en pornografie volledig uitbesteed aan de commercie.
    ‘We hebben alles verkocht. We hebben de spoorwegen verkocht, we hebben de nutsbedrijven verkocht, de gezondheidszorg. Serieus hoor, we hebben alles van waarde verkocht en nu hebben we geen greep meer op het openbare leven.
    ‘Het publieke domein, dat wilden wij niet meer, wij met z’n allen. We zijn ergens in de jaren tachtig gaan geloven in het sprookje van de wereld als BV. Toen zijn we alles gaan verkopen. Ik heb grote twijfel of er nog een weg terug is. Ik geloof het niet.
    ‘Als we werkelijk de zaken willen veranderen, hebben we het over een omwenteling van jewelste. Dan beslissen we namelijk dat het maatschappelijk kapitaal, het geestelijk kapitaal weer van ons is, en niet van de bedrijven.
    ‘Ik zou graag zien dat we beginnen aan een nieuwe vermaatschappelijking van het leven, inclusief de moraal. Ouderwets hè? Ik zie het eerlijk gezegd niet gebeuren. Kom er eens om bij Wouter Bos.’


Red.:   Van deze seksualisering, althans de grove ervan, komt een flink deel af van de import van dragers van rap- en bende- en pistolencultuur, zoals geconcentreerd in de Amsterdamse Bijlmer uitleg of detail .
    Het volgende artikel pakt de zaak op een hoger abstractieniveau aan:

 
De Volkskrant, 30-10-2007, door Dick Pels, publicist

Eer moet weer boven geld gaan

Het salaris van de premier moet het topinkomen worden. Daarboven moeten mensen worden beloond met publieke eer, vindt Dick Pels.


Tussentitel: ‘Het kan echte toppers niet zoveel schelen wat zij verdienen’

Al tien jaar voeren we een soms felle discussie over topsalarissen en de nieuwe hebzucht. Elk voorjaar ontvouwt zich een vast ritueel. De jaarlijkse onderzoeken van de Volkskrant naar private ondernemingen en van Intermediair naar de semi-overheids- en non-profitsector leiden onvermijdelijk tot perscommotie en een Kamerdebat. Tussendoor veroorzaken de onthullingen van NOVA, de loonlijstjes van Elsevier en niet te vergeten de Quote-500 golfjes van opwinding en verontwaardiging. Een nieuw soort openheid in Nederland, waar de hoogte van het salaris tot voor kort net zo’n privégeheim was als het stemgedrag, gaat daarbij gepaard met een nieuw gebrek aan gêne.
    Geld is tegenwoordig goed en rich is beautiful. Hebzucht is het nieuwe ethos, en de ambitie van de rijken is net zo zichtbaar te worden als andere celebrities. Het geld is zelf de held in tv-programma’s zoals het Engelse Do You Want to be a Millionaire (waaraan de presentator een jaarsalaris van 1 miljoen pond overhield) en Nederlandse equivalenten zoals De Gouden Kooi en Miljoenenjacht. Ook in Nederland is een flashocracy van superrijken ontstaan, die graag paradeert in Quote en andere glossies.
    Die tien jaar discussie heeft per saldo maar weinig uitgehaald. Jarenlang ‘verbaasden’ premier Balkenende en ministers als De Geus, Hoogervorst en inmiddels ook Bos zich over de almaar doordraaiende carrousel van zelfverrijking, maar net als hun voorganger Kok lijden zij aan een hardnekkige gelatenheid. Het regeerakkoord van CDA, VVD en D66 uit mei 2003 noemde de bovenmatige inkomensgroei bij topbestuurders nog ‘onverantwoord en niet aanvaardbaar’; men zou bezien ‘hoe het fiscale instrumentarium kan worden ingezet om bovenmatige belonings- en afvloeiingsregelingen te beperken’.
    Maar Balkenende en de zijnen bleven steken in krachteloze morele oproepen. Het regeerakkoord van februari 2007 maakte ondanks de toetreding van twee ‘sociale’ partijen tot de coalitie (PvdA en CU) en de zwaar aangezette moraal van gemeenschapszin en solidariteit een nog krachtelozer indruk. Wél besloot men dat het inkomen van de minister-president voortaan het hoogste norminkomen zou zijn in de (semi-)publieke sector.
    Beschaving is maat houden. Dat geldt ook voor de inkomensverdeling. Die is in een beschaafde samenleving niet excessief en leidt niet tot de vorming van gouden getto’s aan de top en ijzeren getto’s onderop. Een beschaafde samenleving zorgt er niet alleen voor dat de armoede tot het verleden behoort, maar ook dat de afstand tussen minimum- en maximuminkomen niet al te groot wordt. De huidige inkomensontwikkeling is onmatig en onbeschaafd. De afstand tussen minimum en maximum bedraagt alleen al bij de Nederlandse (semi)overheid 1:50 en bij het Nederlandse bedrijfsleven minstens 1:100. In het buitenland zijn de verhoudingen nog dramatischer. Volgens Amerikaans onderzoek is de afstand tussen het inkomen van de gemiddelde CEO en dat van de gemiddelde werknemer in de VS omhooggeschoten van 1:140 in 1991 naar 1:500 in 2003.
    In Nederland kenden we de Tinbergen-norm van 1:5, die werd opgenomen in de beruchte Interimnota Inkomensbeleid van het kabinet-Den Uyl. Al in 1975 was deze norm nauwelijks realistisch. Dertig jaar later oogt ze als naïef nivelleringssocialisme. Plato stelde al dat leiders niet meer dan vier keer zoveel mochten verdienen als de laagstbetaalden. De schatrijke Amerikaanse kapitalist J.P. Morgan vond rond 1920 dat ondernegsbestuurders niet meer dan twintig keer zoveel mochten verdienen als hun laagst betaalde arbeiders. Hier te lande liet Morris Tabaksblat doorschemeren dat een inkomensafstand van 1:30 in het particuliere bedrijfsleven aanvaardbaar zou zijn.
    Ik wil daarentegen pleiten voor een norm van 1:10, die in 1940 werd omarmd door George Orwell. De Orwell-norm houdt dus het midden tussen de Tinbergen-norm en de Morgan-norm. Zij trekt een duidelijke grens, maar biedt voldoende ruimte voor differentiatie. Waarom zou iemand meer willen verdienen dan 160 duizend euro per jaar? Wereldwijd onderzoek heeft laten zien dat de toename van welvaart boven 25 duizend dollar per jaar (het niveau van het Nederlandse minimumloon van 16 duizend euro) niet leidt tot een evenredige toename van de geluksbeleving. Zelfs als we genereus ophogen tot modaal zit de ‘tien’ daar ruim boven. Zij zet een normatieve bandbreedte uit die in het publieke debat steeds vaker wordt gehanteerd. In kabinet en parlement heerst brede overeenstemming dat het toekomstig inkomen van de premier voortaan de top moet zijn van het loongebouw in de (semi)publieke sector.
    Tien is een mooi getal. Maar het zal nog een hele klus zal zijn om die verhouding wettelijk af te dwingen, laat staan dat het commerciële bedrijfsleven hiervan onder de indruk zou zijn. Het stellen van een norm alleen al wordt ongepast en contraproductief geacht. Structureel inkomensbeleid zou achterhaald zijn. Het effect van de ‘tien’ zou zelfs kunnen zijn dat de inkomenskloof tussen overheid en bedrijfsleven nog verder wordt verdiept. Maar het is niet uit te sluiten dat zo’n versobering op de langere termijn een normatieve uitstraling heeft op het particuliere bedrijfsleven, zeker wanneer het democratische debat over rechtvaardige beloningen een permanent karakter krijgt en door de media op scherp wordt gezet.
    Werkgeverswoordvoerders als Schraven en Wientjes zijn er tegen om het ‘bespottelijk lage’ ministerssalaris tot morele maatstaf te verheffen. Zij menen dat marktuitkomsten nu eenmaal niets met rechtvaardigheid of ethiek te maken hebben, en dat de beloningsdiscussie ‘niet met moraliteit mag worden vervuild’. Mijn uitgangspunt is dat we deze discussie juist wél met moraal (en politiek) moeten ‘vervuilen’. Het debat over productieve waarde en verdienste moet worden onttrokken aan de markt en de beloningsexperts, en het kernstuk worden van een algemener normen-en-waarden-debat. Het Nationaal Kiezersonderzoek voor 2006 laat zien dat bijna tweederde van de stemgerechtigden voorstander is van kleinere inkomensverschillen; slechts 13 procent wil dat ze groter worden. Ook uit de 21minuten-enquête blijkt dat de meeste Nederlanders een solidaire en meer gelijke samenleving wenst. 90 procent pleit voor gelijke kansen, 54 procent vindt dat de overheid meer moet doen om de welvaartsverschillen niet te groot te laten worden.
    Rijkdom is niet zonder meer het gevolg van de uitbuiting van arbeiders en armen. Ondernemers ontwikkelen vaak een creatieve energie en vindingrijkheid die voor anderen economische kansen en welvaart scheppen. In die zin zijn ongelijkheid en de drang te excelleren cruciale voorwaarden voor een vitale en succesvolle economie. Maar is het noodzakelijk dat succes uit te keren en te vieren via het grote geld? Waren ondernemers vijftig jaar geleden, toen het beloningsniveau veel lager was, minder gemotiveerd? Zouden topmanagers er echt de brui aan geven als hun beloningspakket enigszins werd teruggeschroefd?
    Een grotere inkomensongelijkheid is niet de enige prikkel voor extra inspanning. Er zijn andere manieren om de ambitie aan te jagen en succes te belonen, die meer recht doen aan de complexiteit van economische motieven. Het eermotief, zowel in de vorm van de individuele psychologische prikkel (eerzucht) als in de vorm van sociale waardering (eerbewijzen, titels, prijzen) kan hierbij een cruciale factor zijn.
    Immateriële prikkels als deze liggen vaak ten grondslag aan de geldzucht. Ex-Philips-topman Cor Boonstra bekent: ‘Je wordt niet gemotiveerd door geld, maar door prestaties en door het aanzien dat je daarmee kunt creëren.’ Voormalig Shell-topman Cor Herkströter valt hem bij: ‘De goeden gaat het in belangrijke mate om de eer, om het werk dat ze doen. Het kan echte toppers ook niet zoveel schelen wat zij verdienen.’
    De openlijke sociale waardering via publieke zichtbaarheid en erkenning zou daarom deels de plaats kunnen innemen van de waardebepaling door een anonieme markt. Kunnen eergevoel, ambitie, ijdelheid en de zucht naar roem niet meer worden aangesproken wanneer men het beste uit mensen naar boven wil halen? Bij de motivatie van ondernemende, creatieve individuen moet een beter prijsmechanisme gaan gelden: niet dat van loven en bieden, maar dat van loven en prijzen. De eerzucht zou deels de plaats moeten innemen van de hebzucht.
    Het zou mooi zijn als topmanagers naar hun werkelijke maatschappelijke verdiensten zouden worden gewaardeerd, in plaats van deze onmiddellijk uit te drukken in marktconforme megasalarissen. Het zou een revolutie zijn als we de ongelijkheid van inkomens en vermogens konden reduceren door deze voor een deel te vervangen door de ongelijkheid van publieke erkenning. Topmensen zouden zich minder moeten laten leiden door hun ‘mimetische hebzucht’ en meer door persoonlijk eergevoel en noblesse oblige. Zij zouden er een eer in moeten stellen zich te matigen, trots moeten zijn op een bedrijf dat de inkomensverschillen beperkt, op een land met een egalitaire cultuur, en op een Europees sociaal-kapitalisme dat die relatieve gelijkheid als een beschavingswaarde verdedigt.
    De ‘tien’ trekt geen harde grens, maar suggereert een beschavingsnorm die als moreel ijkpunt en politiek richtsnoer kan dienen. Beneden die norm blijven financiële beloningsprikkels essentieel, ook om de maatschappelijke waardering voor beroepen als dat van leraar of verpleegkundige beter tot uitdrukking te kunnen brengen. Maar in de hogere regionen kan een trapsgewijze verandering optreden in de samenstelling van de beloningen, waarbij geldzucht plaatsmaakt voor andere motieven. Tot aan 160 duizend euro kan maatschappelijk succes financieel worden beloond, maar daarboven moet het eermotief zijn werk gaan doen. Het salaris van de minister-president is dus de drempel waar het geld ophoudt en de eer begint.


Red.:    Nogmaals de valkuil van links:


De Volkskrant, 10-10-2007, door Jaap Dronkers

Foute aanpak ongelijkheid in onderwijs

Bij hun bestrijding van ongelijke kansen in het onderwijs hebben de sociaal-democraten belangrijke fouten gemaakt, betoogt Jaap Dronkers.


Tussentitel: Hogere sociale lagen hebben voorsprong in het onderwijs behouden

De laatste zestig jaar waren vooral sociaal-democratische politici de drijvende denkkracht achter het onderwijsbeleid in Europa. Zij hebben in hun streven naar steeds weer nieuwe vormen van onderwijspolitieke idealen fouten gemaakt, waarvan ik er hier vier bespreek.

1. Voorkeur voor ‘zachte’ didactische werkvormen.
De zoektocht naar nieuwe oplossingen voor het terugdringen van ongelijkheid in het onderwijs leidde in de jaren zeventig tot de voorkeur voor ‘zachte’ didactische werkvormen: die onderwijsmethoden waarbij de startniveaus en de ontplooiingsmogelijkheden van de individuele leerlingen centraal staan. Daartegenover staan de ‘harde’ didactische werkvormen, waarbij de gewenste eindniveaus centraal staan. Een zeker evenwicht tussen beide werkvormen is het meest effectief. Maar dit evenwicht werd doorbroken ten gunste van de zachtere didactische werkvormen, die de potentiële vaardigheden bij alle leerlingen zouden stimuleren, waarmee de ongelijkheid in onderwijsuitkomsten verkleind kon worden.
    Maar zachte didactische werkvormen verkleinen de ongelijke onderwijskansen niet. Dat komt doordat leerlingen die van huis uit over weinig culturele kennis beschikken – door (culturele) armoede, migratiegeschiedenis, et cetera – meer onderwijstijd nodig hebben waarin hun die culturele kennis wordt onderwezen.
    Ook het verborgen curriculum (de impliciete kennis en vaardigheden die nodig zijn op school) is die leerlingen en hun ouders minder bekend. De zachte onderwijsvormen doen juist een extra beroep op deze kennis en vaardigheden, want de leerlingen moeten die zelf ontdekken om vervolgens beter te kunnen leren. Maar als die culturele kennis thuis ontbreekt, is dat moeilijker. Daardoor zetten de zachte werkvormen leerlingen zonder die bagage op achterstand.

2. Verwaarlozing van vroege bekwaamheidsverschillen.
Vanaf de jaren zestig is in de onderwijspolitiek het belang van de vroege bekwaamheidsverschillen van kinderen ontkend. Door zelfontplooiing zouden die vanzelf opgelost worden. Het benadrukken van bekwaamheidsverschillen zou kunnen leiden tot een te grote nadruk op genetische kenmerken bij de verklaring van verschillen tussen mensen. Daardoor zou men in de buurt komen van nazistische en racistische theorieën. Deze ‘schuld door associatie’ maakte het onderwijsdebat hierover zo goed als onmogelijk. Wetenschappers die wel biologische kenmerken als een mogelijke deelverklaring van menselijke verschillen aan de orde stelden (Buikhuisen, De Groot en Swaab), kregen de wind van voren.
    Sociaal-democratische partijen hebben na de jaren zestig het klassieke gezin met beide biologische ouders en hun kinderen gerelativeerd en de aanvaardbaarheid van andere familievormen bevorderd. Zij hebben ook het uitbesteden van ouderlijke taken aan externe organisaties, zoals kindercrèches en naschoolse opvang, gestimuleerd. Indirect leidde dat tot relativering van de vroege opvoeding. Erkenning van vroege bekwaamheidsverschillen bij kinderen, juist met het oog op de startverschillen in het onderwijs, betekent het gedeeltelijk terugdraaien van deze relativering van het gezin en conflicteert dus met de libertijnse tradities in de sociaal-democratie.

3. Te zware nadruk op de middenschool.
In de jaren zestig werd de middenschool het zwaartepunt van de onderwijspolitiek van de meeste sociaal-democratische partijen in Europa. Het bevorderen van een langere gezamenlijke onderwijstijd kan inderdaad een bijdrage aan gelijke onderwijskansen leveren, maar de omvang van die bijdrage is sterk overschat, ten koste van andere middelen om de onderwijsongelijkheid te bestrijden. Bovendien werd bij de invoering van de middenschool de duidelijkheid over de eindniveaus van dat onderwijs vaak opgeofferd ten gunste van zachte onderwijsvormen. Daardoor riep invoering van de middenschool veel weerstand op bij die leerkrachten die meenden dat het bestrijden van onderwijsongelijkheid meer gediend was bij het bieden van zo hoog en goed mogelijk onderwijs.
    De verlenging van de ongedeelde school, zoals een middenschool, leidde ook tot een overschatting van de mogelijkheden van het algemeen vormende onderwijs, ten koste van het beroepsonderwijs. Dat is begrijpelijk: het lagere beroepsonderwijs was nauw verbonden met geschoolde arbeidersberoepen en de verticale doorstroming in het beroepsonderwijs werd vaak onderbroken doordat deze leerlingen aan het werk gingen. Maar de invoering van de middenschool vereiste ook een uitstel van de start met het beroepsonderwijs, omdat anders de ongedeelde school niet gerealiseerd kon worden. Dit uitstel ondermijnde de motivatie van kinderen uit de geschoolde arbeiders- en lagere middenklassen, maar ook van kinderen van migranten.

4. Te zware nadruk op financiële verschillen.
Sociaal-democraten hebben te veel nadruk gelegd op inkomensverschillen als bron van ongelijke onderwijskansen. Gezien de ongelijkheid in het onderwijs voor 1950 was dat niet vreemd. Maar het wegvallen van de financiële barrières na 1950, toen de meeste Europese landen een lange periode van welvaart voor velen kenden, maakte niet dat de onderwijsongelijkheid sterk afnam. Weliswaar werd het belang van het beroepsniveau van de vader kleiner, maar het belang van het opleidingsniveau van de ouders bleef onaangetast. Daarnaast zijn er nieuwe breuklijnen (fragiele gezinnen; migranten) ontstaan. Hun betekenis voor de ongelijke onderwijskansen kan moeilijk verklaard worden door inkomensverschillen.
    Toch bleven veel sociaal-democraten inkomensverschillen gebruiken als verklaring. Er kwamen beurzenstelsels die alle studenten, ongeacht de draagkracht van hun ouders, dezelfde financiële steun gaven. Daardoor werd het onderwijs ook toegankelijk voor middelmatige leerlingen uit de hogere strata, die hun onderwijsvoorsprong wisten te behouden.

Jaap Dronkers is hoogleraar sociale stratificatie aan het Europees Universitair Instituut in Florence. Dit is een fragment uit het boek Ruggengraat van ongelijkheid, dat gisteren werd gepresenteerd aan minister Plasterk.


Red.:   En nog wat over culturele importwaarden:
 

De Volkskrant, 06-10-2007, door René Cuperus

Elke week schrijven Amanda Kluveld en René Cuperus een reactie op een actuele stelling.

Stelling Plasterk moet niet zo preuts zijn

Tussentitel: Verzet tegen Plasterk is obligaat

Ronald Plasterk kennen we niet als aseksuele nerd. Hij is een charmante bètawetenschapper met sociale intelligentie. Een mooie act van Emancipatieminister Plasterk was ooit zijn optreden als Bob Dylan in Buitenhof. Met hoed op zong hij The Times They Are A-Changin’. Inderdaad. De oude glorietijd van Bob Dylan is niet meer wat ie geweest is. Het kost de jaren zestig-generatie de grootste moeite onder ogen te zien dat hun flower power-idealen op een aantal terreinen flink zijn ontspoord. Wanneer het ideaal van sex, drugs and rock and roll al te letterlijk wordt genomen door horden jonge tieners in de achterstandsgebieden van onze grote steden, brengt dat bij nader inzien niet zo’n beschaafde en mensvriendelijke samenleving voort.
    Het is daarom moedig van minister Plasterk dat hij met zijn Emancipatienota het thema van de ‘alom aanwezige seksualisering van de samenleving’ op de politieke agenda heeft gezet. Niet over de hele linie is er natuurlijk sprake van een ontremde seksuele moraal en ernstig probleemgedrag, maar recent onderzoek naar seks & jeugdcultuur roept wel bijna het vergeelde woord zedenverwildering op.
    Wie denkt dat de muziekclips op TMF louter de gangster-prostitutie en bimbocultuur uit de getto’s van Los Angeles portretteren, heeft het mis. Zulke clips hadden net zo makkelijk in Rotterdam opgenomen kunnen worden, zo laat het theateronderzoek Sex in de Stad zien. In de Rotterdamse jeugdcultuur blijkt seks als ruil- en machtsmiddel gewoon te zijn, met meisjes in de rol van te vernederen lustobject. Resultaat: groepsverkrachtingen, tienerzwangerschappen, cybersex-striptease, abortussen, loverboys.
    Een goede maat voor de seksualisering en pornoficatie van de samenleving is het aantal beschroomde situaties waarin ouders met kleine kinderen ruim voor de seksuele voorlichtingsleeftijd terechtkomen.
    Denk aan de veel te opdringerige Amsterdamse Wallen, de natuurverpestende homo-ontmoetingsplekken, de te seksueel getoonzette reclames en tv-programma’s.
    Heel voorspelbaar en obligaat ageerde GroenLinks-lustobject Femke Halsema tegen de nieuwe preutsheid van minister Plasterk. Gaapverwekkende verwijzingen naar het VU-kabinet konden niet uitblijven. Verdedigt libertair vrijgevochten GroenLinks dan de bimbocultuur van de MTV-clips? Is GroenLinks blind voor de cultuur van achterstand en opvoedingsrampen, zoals die door de Britse psychiater Dalrymple zo indringend is beschreven?
    Halsema noemde Plasterk minister van luchtballonnetjes. Dat is altijd beter dan minister van dildo’s en dierenporno.


Red.:    Ander "linkse" valkuil: het intellectualisme:


Uit: De Volkskrant, 17-03-2008, van verslaggever Gerard Reijn

De techniek keert terug in het beroepsonderwijs

Het beroepsonderwijs heeft de weg naar de praktijk teruggevonden. In september beginnen zeker vijftien vmbo-scholen met een nieuwe vorm van onderwijs, waarin de eerste klassen tien uur techniek krijgen in plaats van de twee uur die nu gebruikelijk zijn.
    Tot voor kort was zo veel aandacht voor techniek onmogelijk. De basisvorming eiste dat er vijftien vakken werden gegeven en liet slechts twee uur tijd vrij voor techniek. De basisvorming is echter enkele jaren geleden afgeschaft.
    Het nieuwe onderwijsconcept heet VMBO-Vakcolleges en wijkt op nog twee punten sterk af van het gebruikelijke vmbo. Er wordt zeer nauw samengewerkt met het regionale bedrijfsleven, dat zelfs moet meebetalen. En bovendien wordt het onderscheid tussen vmbo en mbo in feite opgeheven.
    Het idee werd deze zomer opgeworpen door de Taskforce Jeugdwerkloosheid, die met name dacht aan technische opleidingen. Maar intussen willen veel scholen het ook toepassen op andere opleidingen. Eén school, het Da Vinci College in Roosendaal, heeft daartoe al besloten.   ...


De Volkskrant
, 29-03-2008, van verslaggever Robin Gerrits

Middelbare school voor hoogbegaafde

Veel aparte afdelingen op scholen gepland | Trend volgt basisonderwijs.


Steeds meer middelbare scholen beginnen aparte afdelingen voor hoogbegaafde kinderen. In augustus beginnen scholengemeenschappen in Arnhem en Zwijndrecht met klassen voor louter hoogbegaafden. Op veel andere scholen voor voortgezet onderwijs bestaan plannen hiervoor. Volgens initiatiefnemer Jan Hendrickx van het Leonardo-onderwijsconcept voor hoogbegaafde kinderen moet er zelfs een aparte, doorlopende leerlijn komen, van basisschool tot en met de universiteit.
    De trend in het voortgezet onderwijs volgt die in het basisonderwijs. In september 2007 opende het christelijke schoolbestuur PCBO in Apeldoorn de Plusschool, een aparte basisschoolklas voor 19 kinderen. In dezelfde maand begon in Venlo de eerste Leonardoschool voor basisonderwijs. De 31 kinderen, soms van ver buiten de regio, vormden twee groepen, die ‘inwoonden’ bij openbare basisschool De Regenboog. Inmiddels is een derde groep begonnen en Hendrickx verwacht in augustus een vierde en een vijfde groep.
    Ook in Rijswijk, Geleen en Hengelo beginnen basisscholen komend schooljaar Leonardo-klassen. Hendrickx: ‘We voorzien in een grote behoefte.’
    Het Olympuscollege, scholengemeenschap voor vmbo-t, havo en vwo in Arnhem, begint in augustus, los van Leonardo, met een aparte afdeling. Kinderen met een IQ vanaf 125 komen in aanmerking. Een intelligentie- en persoonlijkheidsonderzoek is verplicht. Bovendien moet de hele basisschoolstof doorlopen zijn. De minimumleeftijd is 9 jaar. ‘We hebben al enkele zo jonge aanmeldingen. Maar liever hebben we dat ze met extra verdiepingsstof iets langer op de basisschool blijven. Anders zijn het ook wel hele kleintjes op de gang’, zegt O’Connor.


Red.:   Dit is een beweging de goede kant op.
    Het volgende is een meer expliciet geval:
 

Uit: De Volkskrant, 17-04-2008, door Meindert Fennema en Eelke Heemskerk

Hou Rijnlandmodel hoog

De Rijnlanden moeten hun variant van georganiseerd kapitalisme aanprijzen in heel Europa, stellen Meindert Fennema en Eelke Heemskerk
.

Tussentitel: Dit model hecht meer aan gelijkheid en de kwaliteit van het leven

In hun artikel 'De Europese zakenelite rukt op' (Economie, 12 april) schetsen Wiko Dekker en Ben van Raaij een beeld van een nieuw bestuursnetwerk tussen de grootste Europese bedrijven. De gegevens over bestuursdubbelfuncties die de Groningse bedrijfskundige Kees van Veen verzamelde, roepen belangrijke vragen op. Waarom is Nederland zo centraal in het Europese netwerk? Waarom lopen de Nederlandse boards voorop in het rekruteren van buitenlanders? En waar zal deze netwerkvorming van de Europese zakenelite toe leiden?  ...  
    Wat het onderzoek van Van Veen laat zien, is dat de bedrijfselite thans veel meer internationaal en dan vooral Europees georganiseerd is. Is het denkbaar dat het proces van nationalisering van het Nederlandse netwerk, dat in de jaren zestig ontstond en ten koste ging van de regionale netwerken van Rotterdam, Amsterdam, Twente en Den Haag, in de 21ste eeuw een herhaling krijgt op Europees niveau? Zou het Rijnlandse model een comeback kunnen maken?
    In de Europese Unie wordt momenteel een debat gevoerd over een Europees regime van corporate govemance. Het Duitse regime staat nog dichter bij zijn oorspronkelijke Rijnlandse model. En dat geldt ook voor de Scandinavische landen, ook al ligt geen van de Scandinavische landen aan de Rijn. Er is de Duitse, Oostenrijkse en Scandinavische ondernemers veel aan gelegen om althans delen van het Rijnlandse model in stand te houden. De kans dat ons dat lukt, hangt in sterke mate af van de besluitvorming op Europees niveau.
    Slagen de oude Rijnlanden erin om de Europese wetgeving op dit punt naar hun hand te zetten - en zij zullen zich daarbij gesteund weten door regeringen van Europese landen die zich ook verweren tegen de onverkorte invoering van het Angelsaksische model- dan zal er een Europese variant van georganiseerd kapitalisme kunnen ontstaan die in de wereldeconomie haar eigen weg kiest en waar. van de unique selling points ook voor de nieuwe lidstaten aantrekkelijk zijn: meer gericht op de lange termijn, een belangrijkere rol voor de banken en de overheid bij de sturing van de Europese economie en een grotere bescherming' van de werknemers. .
    Het zou betekenen dat men de kwaliteit van het leven, de duurzaamheid en de sociaal-economische gelijkheid tussen de burgers een hogere prioriteit geeft dan economische groei. De aandeelhouders moeten in zo'n Europees model hun macht delen met andere georganiseerde belanghebbenden.
    De vraag is of zij daartoe nog bereid zijn. Maar de Amerikaanse kredietcrisis doet natuurlijk ook de vraag opkomen hoeveel risico bedrijven bereid zijn te nemen. Het Amerikaanse model is tenminste tijdelijk wat minder aantrekkelijk geworden.

Meindert Fennema is hoogleraar politieke theorie aan de Universiteit van Amsterdam. Eelke Heemskerk werkt bij de Galan Groep en is onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam.
Gisteren verscheen bij Bert Bakker hun boek Nieuwe netwerken: De elite en de ondergang van de NV Nederland.


Red.:   Dit artikel gaat in de goede richting, maar gaat nog veel te veel uit van de werkzaamheid op de langere termijn van het kapitalistische model, en, vooral, degenen die daar natuurlijke wijze de macht hebben: de groep met de laagste moraal qua coöperatie.
    Ook op het economische vlak is er beweging - zelfs al bij de Volkskrant-redactie:


De Volkskrant
, 19-05-2008, hoofdredactioneel commentaar

Normeer afstand tussen werknemer en directeur

De feiten liegen er niet om: de kloof tussen het salaris van de topbestuurder en de gewone werknemer is de afgelopen kwart eeuw sterk verdiept, zo blijkt uit het salarisonderzoek dat de Volkskrant heeft gepubliceerd. Het wederzijdse onbegrip tussen de topbestuurder en de modale Nederlander is navenant gegroeid.
    Dat laatste bewijzen de talloze reacties die de salarisdiscussie opwekt, nu topmannen als Jeroen van der Veer (Shell), Ad Scheepbouwer (KPN) en Kees Storm
(ex-Aegon) in deze krant kanttekeningen bij de kwaliteit van het Nederlandse debat hebben geplaatst.
    De grondtoon van die reacties van gewone Nederlanders, of ze nu reageren via de site van de Volkskrant of De Telegraaf, is sterk negatief. Dat de heren door laten schemeren dat hoofdkantoren wel eens uit Nederland kunnen vertrekken als gevolg van alle salarisophef, wordt door velen als chantage uitgelegd. Het verzoek om ‘respect' wordt weggehoond; veelvuldig wordt de suggestie gedaan dat niets de topmannen ervan weerhoudt elders hun geluk te beproeven.
    Die reacties miskennen het gewicht en de complexiteit van het vraagstuk. De aanwezigheid van hoofdkantoren is van evident belang voor de Nederlandse economie. Zij brengen niet alleen bedrijvigheid met zich mee, maar multinationals als Shell, Unilever en Philips dragen ook bij aan het imago van Nederland in het buitenland. Natuurlijk hangt de vestigingsplaatskeuze van bedrijven vooral af van objectieve factoren als het algehele loonkostenniveau, het fiscale klimaat en de sociale (on)rust. Maar een subjectief element als irritatie over kritiek op het salarisniveau kan ook meespelen. Wanneer dat aan de top van bedrijven leeft, dient dat serieus te worden genomen.
    Dat betekent uiteraard niet dat er achter de discussie over de topinkomens een punt zou moeten worden gezet. Met alle ‘respect’ die er voor bestuurders als Van der Veer en Scheepbouwer valt op te brengen, moet ook worden geconstateerd dat de sterke groei van de ongelijkheid tussen directeur en werknemer tot een maatschappelijk probleem heeft geleid. Zowel regeringen als bedrijven dienen zich daarop te bezinnen.
    In dat verband valt het te prijzen dat minister Wouter Bos van Financiën het debat op Europees niveau heeft aangezwengeld – internationale oplossingen verdienen op dit vlak de voorkeur boven een nationale aanpak. De regels die Bos voor Nederland in gedachten heeft, kunnen overigens beter niet het uitgangspunt voor een Europese oplossing vormen – zij zijn te beperkt in hun reikwijdte en laten bedrijven te veel manoeuvreerruimte.
    De multinationals zelf zouden er eveneens goed aan doen zich te beraden op de vorming van de salarissen. Nu is de voornaamste maatstaf wat de concurrentie doet, een uitgangspunt dat de opwaartse spiraal van de afgelopen kwart eeuw verklaart. Een andere benadering kan de normering van de afstand tussen werknemer en directeur worden. De maximering daarvan zou het grote publiek kunnen overtuigen dat multinationals hun verklaringen over ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’ ook op dit vlak serieus nemen.


Red.:   Marcia Luyten, al eerder tegengekomen, herhaalt de oproep van Schoo:


NRC Handelslad,  07-09-2008, door Marcia Luyten

Links-liberaal heeft deugden van rechts nodig om de last van de vrijheid te kunnen dragen

Het was niet onbegrijpelijk dat een deel van de generatie die in de jaren 60 en 70 volwassen werd weinig ophad met moraal en gezag. Individuele vrijheid, culminerend in het 'Ik-tijdperk', werd beschouwd als het hoogste goed. Helaas, de meest fanatieke aanhangers van dit ideaal zagen niet dat in de vrije samenleving corrigerend optreden onvermijdelijk is. En dat een deugd als zelfbeheersing iemand ervan weerhoudt bij het minste of geringste uit de bocht te vliegen.


Tussentitels: De aanhangers van de vrije samenleving hebben haar verwezenlijking
                   gedwarsboomd
                   Door niet in te zien dat vrijheid zonder corrigerend optreden gedoemd is te
                   ontaarden

Ze zijn geboren rond 1968 en groeiden op met de verworvenheden van de jaren zestig: de sociaal-democraten die geen moeite meer hebben met moraal. De Amsterdamse wethouder Lodewijk Asscher (1974) veegt de Wallen schoon. Stadsdeelvoorzitter Ahmed Marcouch (1969) deelt bezems uit in Slotervaart en voedt Marokkaanse ouders op. Tweede Kamerlid Jeroen Dijsselbloem (1966) wil geen pooiers en hoeren op MTV.
    Niet lang geleden zouden ze op een zijspoor zijn gerangeerd door de generatie vóór hen, vijftigers en zestigers die de sixties zelf meemaakten en zich haar nalatenschap hebben toegeëigend: de emancipatie van vrouwen en homo's, seksuele bevrijding, relativering van autoriteit en een internationale blik. De kern: het individu heeft de vrijheid verworven zijn meest eigen leven te leiden. Hij kan zijn spoor zoeken, zonder te worden gehinderd door sociale controle, stand, klasse of religieus milieu.
    Over de samenleving waarin dat autonome individu het beste gedijt, heeft links sindsdien duidelijk ideeën gehad. Die is vrij, open, ontspannen en tolerant, iedereen is gelijkwaardig, krijgt gelijke kansen en de uitkomsten lopen niet al te ver uiteen. Het ideaal is prachtig. Het is alleen tragisch dat de meest fanatieke aanhangers van de vrije samenleving haar verwezenlijking hebben gedwarsboomd door niet in te zien dat in zo'n samenleving correcties onvermijdelijk zijn.
    Toenmalig burgemeester van Amsterdam, Ed van Thijn, hield eind jaren tachtig het eerste rapport over Marokkaanse jeugdbendes onder de pet - immers, voor hem was niet-ingrijpen een belangrijk principe. Opsporen van uitkeringsfraude werd geassocieerd met razzia's. Hedy d' Ancona zei in 1973 in een interview met NRC Handelsblad met haar kinderen te vrijen - "ik ben erg erotisch". In 1996 begon in Amsterdam een leer-werktraject voor criminele jongeren. Voor ambachtelijke en mentale vorming gingen die vervallen vestingwerken opknappen. Toenmalig GroenLinks-wethouder Frank Köhler, geen voorstander van wat voor dwang dan ook, vroeg de initiatiefnemer of die "geobsedeerd" was door "oorlogsmonumenten".
    Het individu heeft zich in de jaren zestig bevrijd van de knoet van pa en pastoor. De Moraal werd afgeschaft - het vrijgemaakte individu zou van nature snappen welke mores horen bij die ongeëvenaarde persoonlijke vrijheid. De verhouding tussen overheid en burger werd gedicteerd door een heilig geloof in non-interventie.
    Veertig jaar later blijkt dat vrije individu een niet zo mooi mens. Hij leeft voor en op zichzelf.
Hij houdt van grote auto's en metersbrede flatscreens. Als bestuurder plundert hij uit de publieke ruif, lager op de ladder haalt hij zijn voordeel uit verzekeringen en regelingen en dat voelt als handig koopmanschap. Leren is niet leuk en vet eten lekker. Zijn assertiviteit is agressief.
    Het vrije individu werd, in de woorden van Harry Kunneman, het 'dikke ik'. Met zichzelf en zijn eigen leven is hij ingenomen. zelfs al geniet hij een 'onderdaanvriendelijke' overheid, als burger is hij een kniezende klant.
    De samenleving lijkt intussen niet meer zo ontspannen en vrij als het de soixante-huitards voor ogen stond. ze is minder open. Letterlijk, door beveiligers, camera's, huizen achter hekken en een dam tegen gelukszoekers. Figuurlijk, door de blik gericht op het eigen leven en argwaan voor wat van buiten komt - Pool of asielzoeker. Het vertrouwen in politiek en instituties is sinds 2002 laag, waardoor het SCP onlangs concludeerde dat deze high-trust samenleving nu low trust is.
    Geen wonder dat conservatieve cultuurpessimisten als Theodory Dalrymple en Andreas Kinneging ploegen in vruchtbare grond. Ze claimen dat het elitaire streven naar vrijheid volkse massa's van hun kaders heeft beroofd. Als gevolg zijn hordes mensen veroordeeld tot leven in een uitzichtloze chaos aan de onderkant. Dalrymple en Kinneging hebben een sterke troef in handen: de generatie '68 is met haar links-libertaire mentaliteit vergeten de moraal te onderhouden.

Tweehonderd jaar geleden waren Franse revolutionairen wel in staat tot zelfcorrectie. In 1789 stelden zij een van de belangrijkste verklaringen van de moderne tijd op: de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger. Nadat ze in 1794 de meest fanatieken onder hen naar het schavot hadden gevoerd - Robespierre had in naam van De Deugd (strijd tegen corruptie) 16.000 Fransen laten onthoofden - stelden ze in 1795 een aangepaste Déclaration op.
    Het was voorstelbaar geweest dat ze zich na Robespierres 'Terreur' hadden afgekeerd van alles wat naar deugden riekte. ze hadden ervoor kunnen kiezen om de rechten van het individu te benadrukken dat ook niet veilig was gebleken voor een extremistische republikein. De gematigde revolutionairen deden iets anders. Bezorgd over het handhaven van de orde, vulden ze de 22 rechten uit de Mensenrechtenverklaring aan met plichten.
    Zo zegt het 1ste artikel van de Devoirs: "De instandhouding van de samenleving vereist dat de leden hun plichten kennen en die vervullen." Ook zijn er artikelen met voorschriften voor goed gedrag, zoals het 4de: "Nul n' est bon citoyen, s'il n'est bon fils, bon père, bon ftère, bon ami, bon époux." Een goede burger is ook een goede zoon, vader, broer, vriend en echtgenoot.
    Dat de generatie '68 een afkeer had van deugden, is logisch. Zij was opgegroeid met klemmende instituties en gesloten gemeenschappen die moraliteit van boven oplegden. Het progressieve ongemak met moraal en een dwingende overheid was dus legitiem. De volgehouden weerzin - ook toen bleek dat het individu helemaal niet wist hoe de open samenleving te behouden - een beetje dom.
    Een sociaal-democraat of GroenLinkser heeft een deugdzaam individu namelijk harder nodig dan een conservatief of rechts-liberaal. Het soort samenleving dat progressieve geesten doorgaans willen, lukt alleen wanneer haar leden goed met vrijheid en andere verworvenheden omgaan.
    Voor conservatieven of christen-democraten zijn deugden niet onbelangrijk, integendeel.
Alleen is in hun ideale wereld het individu ingesloten door gezin en gemeenschap. Dan hoef je je over socialisering, disciplinering en correctie het hoofd niet te breken, dat regelt de gemeenschap. Zo vindt conservatief Andreas Kinneging dat moeders thuis moeten blijven om voor de kinderen te zorgen. 'De vloek van het feminisme' is niet alleen dat er te weinig kinderen worden geboren, het heeft vrouwen ook weggehaald van de taak waar ze 'nou eenmaal' voor geboren zijn: opvoeding en verzorging. zeggen vrouwen hun baan op om voor de kinderen te zorgen, dan worden daar volgens Kinneging moeders en kinderen gelukkiger van. De conservatieve ideoloog heeft op een lastige vraag een makkelijk antwoord.
    De rechtse liberaal heeft niet veel op met gesloten gemeenschappen. Ook niet met een overheid in het privédomein. Hij koestert alleen minder hooggespannen ethische verwachtingen van de samenleving. De doorsnee VVD'er heeft geen moeite met ongelijke sociaal-economische uitkomsten. Met strikte handhaving van de wet net zomin.
    De SP heeft daarentegen uitgesproken ideeën over hoe de maatschappij zou moeten zijn. In haar ideaal klinkt vaak het woord 'beschaving'. Getransformeerd uit een communistische partij kan de SP leven met een stevig sturende overheid om die beschaving te helpen.
    Het is de linkse liberaal die zich de moeilijkste opdracht stelt. De onaangename druk van buiten is weggewerkt. Van conformisme bevrijd, heeft de mens ruim baan naar het mooist mogelijke leven. Alleen is zelfvervulling slechts mogelijk als hij de last van de vrijheid dragen kan. Dat is: als hij zijn eigen grenzen kan bewaken en zichzelf kan corrigeren. Als hij duurdere groene stroom koopt. Als hij zijn derde biertje laat staan. Als hij snapt dat liefde voor kinderen geen lust verdraagt. Als hij ouderschapsverlof bepleit, ook als hij zelf geen kinderen heeft. Als hij in salarisonderhandelingen niet het onderste uit de kan haalt omdat de leraar, verpleegkundige of agent tien keer minder verdient. Kortom, als hij beschikt over een op de vrije ruimte toegesneden, geïnternaliseerde moraal.
    De progressieve tieners en twintigers van toen, vijftigers en zestigers nu, hebben niet willen zien welke ingewikkelde paradox besloten ligt in hun prachtige ideaal: voor een echt vrije samenleving moeten haar leden meer van die deugden in huis hebben. Politiek vertaald: om het ideaal van vrijzinnigen als Femke Halsema te kunnen realiseren, moeten we conservatieven als Andreas Kinneging om spullen uit hun gereedschapskist durven vragen.
    Die morele bagage behoeft geen ideologisch label - liever niet. De rechtvaardiging voor een postmoderne moraal moet een pragmatische zijn. Maatstaf is de grootst mogelijke vrijheid voor zo veel mogelijk mensen. De pragmatische moraal staat niet in dienst van lichte of zware gemeenschappen; ze is gericht op burgerschap.

Welk stuk gereedschap missen we het meest? Waarschijnlijk de deugd van zelfbeperking, de kunst van zelfsturing. Anders dan wordt gesuggereerd in veelgehoorde kritiek op dat 'dikke ik', is het individu niet zo veel met zichzelf bezig. In elk geval niet in die zin dat hij goed naar zichzelf kijkt, zich bewust is van wat hij belangrijk vindt en weet welke keuzes daar in de praktijk wel en niet bij horen. In plaats daarvan houdt hij zijn impulsen en driften voor signalen van een heilige innerlijkheid. Dat resulteert in opvliegendheid en legitimeert lomp en asociaal gedrag.
    Tweede werktuig zou gevoel voor rechtvaardigheid zijn. Wie zich drie keer het salaris van de minister-president laat uitbetalen, ondermijnt een rechtvaardige verdeling van verdienste naar inspanning. Die geeft anderen een excuus voor fraude en bedriegerij. Uit rechtvaardigheid volgt ook de sociale solidariteit die gelijke vrijheid en kansen mogelijk maakt.
    De moed om ongemak te pareren en moeilijke dingen te doen, is eveneens noodzakelijk gereedschap. In plaats van hekken op te trekken rond onze 'vrije' ruimte, moeten we werk maken van de karaktervorming van het individu. De vraag hoe ouders, onderwijzers en de omringende sociale omgeving dat moeten doen zonder een spoor van Deugdenterreur, is even lastig als belangrijk. Dat vraagt wijsheid - nog een onmisbare eigenschap, en moed.
    Tot slot zijn er kleine werktuigen die het leven veraangenamen: persoonlijke deugden als humor, zelfspot, speelsheid en ironie. Want de opdracht van zelfvervulling mag groots zijn, zonder zelfrelativering wordt dat geheid huilen. Nu heeft niemand bezwaar tegen een deugdzaam karakter. Al in de zeventiende eeuw droeg het huis van Spinoza het vers: "Ach! waren alle Menschen wijs, En wilden daarbij wel! De Aard waar haar en Paradijs, Nu isse meest een Hel." De relevante vraag is hoe je een individu voor de vrijheid uitrust.
    Ook voordat Dijsselbloem cum suis moraliteit op links weer salonfähig maakte, werd soms gesproken over vorming. Zo begon PvdA-minister Jo Ritzen in 1993 een discussie over de 'pedagogische opdracht van het onderwijs'. Twee jaar praatte een 'platform' over een grotere rol van scholen bij de sociale en morele vorming van leerlingen.
    Tegelijkertijd voerde diezelfde onderwijsminister de wet Weer Samen Naar School (WSNS) in. Leerlingen met leer- en gedragsproblemen kwamen naar het gewone basis- en voortgezet onderwijs. De meesten zitten op wat nu het vmbo is, tussen jongeren voor wie schoolgaan al geen feest was. Sindsdien hebben vmbo-leraren de grootste moeite orde te houden. Op de vraag naar 'morele vorming' reageren docenten met spot of ergernis. "U bedoelt: voorkomen dat de pleuris uitbreekt?"
    Deugden gaan niet over gratis praatjes. Karakter kost, behalve moeite, ook geld - voor ondersteuning van ouders, scholen of sport. Een bezuinigingsoperatie als WSNS pakt negatief uit voor de vorming van leerlingen.
   Hetzelfde geldt voor het Normen en Waarden-debat van premier Balkenende: grote woorden waar de praktijk lelijk bij afsteekt - want de premier deed niks aan de materieel en immaterieel lage waardering voor leraren. Bij jeugdwerkers en docenten blijkt moraliseren alleen te slagen wanneer sprake is van samenhang tussen ideologie, institutie en praktijk.
    Als stadsdeelvoorzitter doet Ahmed Marcouch moeite voor die coherentie. In Slotervaart is de criminaliteit op straat 'spectaculair gedaald'. Door handhaving verandert de omgeving die grote invloed heeft op probleemjongeren. Marcouch houdt ouders verantwoordelijk voor hun kinderen. Onlangs riep hij burgers op de politie te helpen bij criminaliteitsbestrijding door informatie door te geven. Vijf tien jaar geleden, onder burgemeester Ed van Thijn, was de oproep te 'klikken' hem op een onaangename vergelijking met de Tweede Wereldoorlog komen te staan.
    Nu het soortelijk gewicht van de soixante-huitards in bestuur en politiek afneemt, blijven dat soort kwalificaties achterwege. Wat telt is wat werkt. Waren tot voor kort de deugden zo sexy als dikke bruine panty's, sociaal-democraten van rond de veertig hebben een stille doorbraak bewerkstelligd. Alleen heeft Marcouch als overtuigd moslim weer niet zo veel op met dat vrijgevochten individu. Het is hoog tijd dat de echt vrijzinnigen het onmisbaar materieel voor de vrije, open samenleving ontdekken. Ze moeten de moed hebben zich de deugden toe te eigenen en ze aantrekkelijk te verkopen: als het goed bewaarde geheim naar een mooier en gelukkiger ik.

Marcia Luyten is freelance journalist en schrijfster. Dit artikel is gebaseerd op haar laatste boek 'Ziende blind in de sauna. Hoe onze politiek, economie en cultuur 'Afrikaanse' trekken krijgen'.


Red.:   Ondertussen heeft de kredietcrisis van 2008-2009 keihard toegeslagen. Dat werpt voor veel mensen een helderder of nieuw licht op vele zaken:
 

Uit: De Volkskrant, 13-11-2008, column door Marcel van Dam

Wissel in andere richting

Het is onvoorstelbaar wat zich afspeelt in de wereldeconomie en vooral in de economie van de Verenigde Staten. China heeft besloten een stimuleringspakket van 586 miljard euro uit te rollen. Om dat bedrag bij elkaar te krijgen zou ons land langer dan een jaar alle verdiensten van iedereen moeten afdragen. Als Obama stimuleringsmaatregelen in dezelfde orde van grootte, afgestemd op de omvang van de Amerikaanse economie, zou willen nemen gaat het om een bedrag van ongeveer 2,2 biljoen dollar (2.200 miljard).
    Het grote verschil tussen China en de VS is dat China in staat is dat bedrag op te hoesten en de VS niet. Alle steun die de Amerikaanse regering geeft aan particulieren en bedrijven komt neer op het verplaatsen en het vergroten van schuld. De grootste verzekeraar van de VS, AIG, heeft nu meer dan 150 miljard dollar overheidssteun ontvangen. Fannie Mae, de grootste Amerikaanse hypotheekverstrekker, verloor in het derde kwartaal bijna 29 miljard dollar. In één kwartaal! General Motors, waarvan tientallen jaren werd gezegd: wat goed is voor General Motors is goed voor Amerika, sukkelt al jaren naar een faillissement. Deutsche Bank verwacht dat het concern volgend jaar niets meer waard zal zijn.   ...
    Deze crisis, waarvan niemand weet waar die eindigt, is veroorzaakt door een ideologie die leert dat de hebzucht de beste motor is van de vooruitgang. Volgens die ideologie jaagt het streven van de enkeling naar méér ieder ander op hetzelfde te doen, waardoor iedereen uiteindelijk beter af zou zijn.
    Deze crisis maakt opnieuw duidelijk dat dit niet waar is. Tientallen miljoenen mensen in de wereld zullen hun baan verliezen en tot armoede vervallen omdat hebzuchtige mensen elkaar opjoegen hebzuchtiger te worden, terwijl ze konden weten dat deze ratrace dood zou lopen.
    Hoeveel bonussen de veroorzakers van de crisis ook zullen mislopen, zij zullen niet tot armoede vervallen. Want over de hele wereld zijn overheden bezig de crisis te bestrijden door de daders te redden.
    Dit is niet bedoeld als kritiek. Ze konden niet anders. Als je huis brandt, heb je liever een pyromaan als spuitgast dan geen spuitgast. Maar het zou wel treurig zijn als straks na de crisis iedereen net doet of we een boze droom achter de rug hebben en we de motor van de hebzucht weer gewoon starten.
    Het neoliberalisme heeft niet alleen in de financiële wereld verwoestingen aangericht, maar in de hele samenleving. Onder Bush is het aantal Amerikanen onder de armoedegrens met 25 procent gestegen. Bij ons is het aantal huishoudens dat volgens de Europese definitie in duurzame armoede leeft (langer dan drie jaar), tussen 1984 en 2000 zeven keer zo groot geworden. Dat komt doordat het neoliberalisme en de politici die de leer omzetten in beleid er ten onrechte van uitgaan dat iedereen in staat is aan de race naar méér mee te doen.
    Deze crisis zou moeten worden aangegrepen om de wissel te nemen naar een maatschappijopvatting die predikt dat we met zijn allen verantwoordelijk zijn voor het welzijn van iedereen, in plaats van het neoliberale uitgangspunt dat iedereen verantwoordelijk is voor alleen eigen welzijn.
    Het plan van werkgevers en werknemers om werktijdverkorting te betalen uit de werkloosheidskas is een maatregel die past in de visie van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor allen. Daarom hoop ik dat het doorgaat. Helaas hebben mensen die vanwege een gebrek aan vaardigheden niet meekunnen in de ratrace en om die reden tot armoede vervallen, geen machtige organisaties die voor ze opkomen. Die mensen snakken ook naar een sociaal-economisch beleid dat gericht is op meer welzijn – en niet alleen op meer rendement.

webversie
Ondertitel:
Het zou treurig zijn als straks na de crisis iedereen net doet of we een boze droom achter de rug hebben en we de motor van de hebzucht weer gewoon starten.

Tussentitel:
Het neoliberalisme heeft niet alleen in de financiële wereld verwoestingen aangericht, maar in de hele samenleving


Uit: De Volkskrant, 13-11-2008, door Wouter Bos

Europese economische orde is superieur

Door de kredietcrisis is gebleken dat de economische ordening en het morele verhaal van Europa beter zijn dan die van Amerika
.

Tussentitel: Matiging van excessen en ongelijkheden is ook een publiek belang

Met nog een half jaar te gaan tot de Europese verkiezingen moeten politici weer kleur bekennen over Europa. Sinds het referendum van 2005 ligt dat van links tot rechts gevoelig. Er dienen zich nu nieuwe kansen aan om het Europese verhaal te revitaliseren en er nieuw draagvlak voor te verwerven. Europa kan nu bewijzen dat het een superieur podium biedt om de problemen van de kredietcrisis op te lossen. ...
    ... Het is pikant dat juist het Verenigd Koninkrijk, met zijn recente geschiedenis van het stelselmatig weigeren van strenge Europese toezichtregels vanwege de gevolgen voor de City, nu de strijd aanbindt met het oude financiële systeem en het graaikapitalisme.
    De kredietcrisis laat ook zien dat markten niet vanzelf het goede doen voor mensen. Dat een sterke markt niet zonder een sterke overheid kan. Dat de overheid in tijden waarin alles ter discussie komt te staan, een baken van rust en zekerheid moet zijn. Dat een bedrijfsmodel dat enkel om kapitaal en kapitaalverschaffers draait uiteindelijk vastloopt. Dat een te sterke oriëntatie op de korte termijn kan leiden tot verkeerde prikkels, onverantwoorde risico’s en zeer schadelijke gevolgen.
    De kredietcrisis draait daarmee het speelveld om waar Europa aan de verliezende hand leek. Want moesten we niet allemaal mee in het Angelsaksische model van de neoliberale globalisering?
    De kredietcrisis heeft het neoliberale ordeningsmodel eerder op zijn tekortkomingen dan op zijn veronderstelde superioriteit gewezen. Het winnende verhaal gaat uit van stakeholders in plaats van shareholders, zoekt het in duurzaamheid in plaats van enkel winstbejag, verwacht niet alle heil van de markt, maar zoekt kracht in samenspel van markt en overheid. Dat is in essentie een Europees verhaal dat juist nu verteld moet worden.
    De kredietcrisis is mede ontstaan door ongebreidelde hebzucht. De morele vraag die zij oproept is of de wereld behoefte heeft aan een nieuwe balans tussen meer en genoeg, tussen rijkdom en risico, tussen veel voor sommigen en weinig voor velen. Ook bij het beantwoorden van deze vragen kan Europa de leiding nemen. Omdat we niet aan de oorsprong van deze crisis stonden. Omdat we een traditie van gematigdheid kennen. Omdat we voorbeelden in huis hebben van hoe het borgen van publieke belangen en het bestrijden van onredelijke ongelijkheden bepaald niet tot welvaartsverlies hoeven te leiden.
    Integendeel. Al jaren hebben Scandinavische landen met hun grote publieke sectoren en hun lage inkomensongelijkheid, het aantrekkelijkste vestigingsklimaat. Europa kan nu laten zien dat meer niet altijd beter is, dat een samenleving niet gebaat is bij excessieve risico’s, dat matiging van excessen en ongelijkheden niet alleen een deugd is, maar ook een publiek belang.
    Na de kredietcrisis kan Europa zich laten zien als een superieur mechaniek om voor grensoverschrijdende problemen grensoverschrijdende oplossingen te vinden. Maar Europa kan zich ook laten zien als een superieur ordeningsmodel ten opzichte van het Amerikaanse en moet zich zelfs durven laten voorstaan op een moreel verhaal dat anders en duurzamer en dus ook beter is dan het Amerikaanse. ...


Red.:   De invloed van deze crisis gaat nog veel langer door.
    Bij alle peilingen onder burgers blijkt dat ongeveer een derde meegaat met het huidige min-of-meer neoliberale beleid van de top, dat is: inclusief datgene dat zich nu bestempeld als "links" (met uitzondering van de SP) , maar dat tweederde van de burgers veel meer Rijnlandse ideeën aanhagen - hier een zeldzame weerslag ervan in de media:   


Uit: De Volkskrant, 29-11-2008.

‘We zouden veel meer naar de menselijke maat moeten kijken’

Geef mensen zelf verantwoordelijkheid, zoals bij het persoonsgebonden budget , en de kans op misbruik neemt af. Die mening maakt deel uit van het debat dat de Economische Agenda van de Volkskrant entameert.

Waar lijdt Nederland in economisch opzicht het meest onder: een overdaad aan bureaucratie, een gebrek aan bèta’s of wordt er te weinig op de menselijke maat gelet?
    Met de recessie in het verschiet storten de lezers van de Volkskrant zich enthousiast op de vraag: wat zijn de grootste economische problemen van ons land? Dat vraagstuk staat centraal in de Economische Agenda, die op www.vk.nl/ea valt te volgen. ...

Hieronder enkele lezersbijdragen.

Er is te veel bureaucratie (door Jos Sparreboom, Leusden)

De regenten van Nederland creëren steeds meer werk in de overheidssector en de daaraan verwante sectoren. Neem de uitkeringen. De instanties die zich daarmee bezighouden zijn:
■  gemeentelijke sociale diensten;
■  de info-beheer groep voor studietoelagen;
■  opvolgers van de AWBZ voor medische hulp en zorg;
■  de belastingdienst voor huur- en zorgtoeslagen;
■  het indicatie bureau.
Wat is Nederland toch een schatrijk land dat we ons dat toch allemaal kunnen veroorloven!


Zonder sociale rechtvaardigheid kan de economie niet floreren (door Werner Barendrecht, Amsterdam)

We zouden bij probleemgroepen zoals bijstandsmoeders en wajongers veel meer naar de menselijke maat moeten kijken.
    Geen ‘algemene’ maatregelen, maar bekijken wat een individu nodig heeft om een ‘nuttige’ bijdrage aan de maatschappij te leveren.
    Veel meer maatwerk, zonder dat belerende toontje dat er nu nog veel inzit.
    Respecteer ook dat sommige mensen niet een ‘economische’ bijdrage kunnen leveren. We zijn rijk zat om dat te kunnen dragen met zijn allen.
    Het individu kan zelf het beste beoordelen wat hij nodig heeft. Door hem die verantwoordelijkheid te geven, wordt de kans op misbruik vanzelf kleiner – zie bijvoorbeeld de positieve ervaringen met het persoonsgebonden budget.
    Niet alleen worden de mensen met zo’n budget op maat geholpen, zij verschaffen ook nog eens zinvol werk aan anderen.
    Dit principe zou op ander plekken in de maatschappij ook kunnen worden toegepast. Het kost weliswaar geld, maar dat komt dubbel en dwars terug in de maatschappij.


Er zijn in Nederland te weinig bèta’s (door G.J.Alders, Hengelo)

De Nederlandse concurrentiepositie zal in de nabije toekomst vooral worden bepaald door het op de markt brengen van technologisch geavanceerde producten. Deze worden uitgevonden door aan technische universiteiten opgeleide beta-wetenschappers. Nu kiest ‘bèta-potentieel’ nogal eens voor economische, juridische of bedrijfskundige opleidingen.
    Waarom? Die zijn makkelijker en bestuurs-/managentfuncties zijn zo sneller bereikbaar. De opdracht is dus potentiële bèta’s een beter perspectief te bieden.
 

Red.:   Herman Wijffels is één van de weinigen in de top van de maatschappij, de oligarchie, die op enig fatsoen kan bogen:


Uit: De Volkskrant, 23-12-2008, door Pieter Broertjes en Fokke Obbema

Interview | Herman Wijffels

Boven onze stand
.
'We kunnen de weg omhoog inslaan of naar beneden sodemieteren', zegt aartsoptimist Herman Wijffels. De ondergang van het 'fundamentalistisch kapitalisme' juicht hij toe. 'Ik geloof in nieuwe technieken.'

Nog maar net terug uit Washington, waar hij ruim twee jaar woonde, hoort hij zijn landgenoten nieuwe vragen stellen. 'Ik beluister om me heen: heb ik die nieuwe auto of die nieuwe afwasmachine echt wel nodig? Daarachter liggen vragen als: waar zijn al die spullen eigenlijk goed voor? En: kunnen we wel doorgaan zoals we gewend waren?'
    Drie maanden geleden hield Herman Wijffels nog kantoor op 300 meter van het Witte Huis, als bewindvoerder bij de Wereldbank. Inmiddels woont de voormalig topman van de Rabobank en architect van het huidige regeerakkoord weer in Nederland - als 66-jarig ambteloos burger in een villa in lommerrijk Maarn. Het aanzien van de wereld is in die periode drastisch veranderd: de kredietcrisis is 'ontaard' in een mondiale recessie van nog onbekende omvang. Herman Wijffels spreekt onomwonden van 'een vertrouwenscrisis in het bestaande stelsel'.   ...
    Maar somber is hij allerminst. De crisis kan ook goed uitpakken, meent hij. Zelfs als die doorslaat naar een heuse depressie. De optimist Wijffels ziet diverse positieve signalen. Die variëren van de vragen die mensen zich stellen over hun eigen koopgedrag, tot de uitverkiezing van Barack Obama als president van Amerika en de ondergang van wat hij 'het fundamentalistisch kapitalisme' noemt.
    Sinds de val van de Muur in 1989 heeft die extreme variant van het kapitalisme ruim baan gekregen, schetst de oud-bankier, samen met de neoconservatieve stroming op politiek gebied. Dat houdt in dat 'de Wall Street-definitie van een onderneming' bijna twintig jaar lang de overhand heeft gehad. Daarin was geen plaats meer voor andere belangen, zoals die van werknemers. Het bedrijf was gereduceerd tot 'een verhandelbare kasstroom', aldus Wijffels, en werd uitsluitend voor financieel gewin geëxploiteerd.   ...
    Na twintig jaar ('historisch gezien heel kort') is tot zijn vreugde een einde gekomen aan het neoliberalisme en het neoconservatisme. 'Die twee stromingen beleefden hun summum met Bush en zijn met hem ook ten onder gegaan.'
    Die ondergang houdt nauw verband met de kredietcrisis, meent Wijffels. 'Niet alleen de financiële wereld leefde boven haar stand, dat deden of doen we allemaal. Want we gebruiken met z'n allen ongeveer een kwart meer dan wat ons ecosysteem aankan, als het om cruciale bronnen als water, grondstoffen, landbouwgrond en bossen gaat.'
    Het besef van dit grotere verband leeft nog onvoldoende in Nederland, vindt Wijffels, 'ook in de top van het kabinet'. 'Deze crisis wordt primair als een financieel-economisch verschijnsel gezien. Feitelijk heeft de regering behoorlijk adequaat gereageerd in de alle-hens-aan-dekfase. Maar wat ik mis in de analyse, is de relatie met de bredere problemen waarmee onze planeet te kampen heeft. De kredietcrisis is niet los te zien van de klimaatcrisis en de energiecrisis;
in feite zijn we bezig de basis van ons bestaan aan te tasten.'
    In zijn ogen is een complete transformatie van het economisch bestel nodig, waarbij het van essentieel belang is dat productieprocessen worden omgebouwd 'van lineair naar cyclisch'. 'Ruwweg gezegd: nu maken we spullen door fossielen uit de grond te halen, te verwerken en te verbranden; wat we niet kunnen gebruiken, blijft dus achter in de natuur als afval of als uitstootgas.
    'Van die wegwerpeconomie moeten we af. We moeten overgaan op cyclische processen, gericht op hergebruik.'

Kan de regering dat groene ideaal nog wel stimuleren, een 'New Green Deal' tot stand brengen, als de belastinginkomsten straks miljarden minder zijn als gevolg van de crisis?
'Het is een misverstand te denken dat voor zo'n activistisch overheidsbeleid vooral veel geld nodig is. Er valt ook al veel te bereiken met nieuwe regelgeving.' Als voorbeeld noemt Wijffels een wet die het mogelijk moet maken dat iedereen die stroom produceert (via zonnepanelen, wind of anderszins), kan leveren aan het elektriciteitsnet. ...

Maar als het niet de overheid is die groene initiatieven financiert, dan moet de markt het doen. Alleen stuiten bedrijven op zeer terughoudende banken. Is de krimpende economie niet een grote bedreiging voor uw mooie idealen?
Wijffels, met grote nadruk 'Het hangt er helemaal vanaf wat we er zelf van maken. Dat is een kwestie van bewustzijn, wil en organisatievermogen. Die drie componenten zijn nodig om wat van de toekomst te maken. Ik geloof in nieuwe technieken waarbij we én welvarend kunnen leven én ons aanpassen aan het draagvermogen van deze planeet. Dat is de hoopvolle toekomst die ik zie.
    'Maar ik geef toe: het wordt een dubbeltje op zijn kant. We staan op een tweesprong: we kunnen de weg omhoog inslaan of we kunnen naar beneden sodemieteren. En dan kun je ook heel extreme, reactionaire politieke reacties verwachten. Er staat verschrikkelijk veel op het spel.' ...

Is er nog wel voldoende politiek draagvlak voor nog meer kapitaal naar de bankiers? Ze hebben recent veel antipathie gekweekt met hun optreden in de Tweede Kamer, waarbij ze geen enkele zelfkritiek of schuldbesef aan de dag legden.
'Daar was wel enige ruimte voor', zegt hij na flink aandringen zuinig. 'Ik hoor dat jullie daar uitgesproken opvattingen over hebben, maar ik heb er geen behoefte aan nu een oordeel uit te spreken.'
   Liever spreekt hij vol vuur over positieve ontwikkelingen. Zo brengt hij het gesprek als het maar even kan op nieuwe technologieën, die een welvarende, duurzame levensstijl mogelijk kunnen maken. 'Door toedoen van de milieubeweging wordt groen geassocieerd met consuminderen, maar ik ben ervan overtuigd dat duurzaam én goed leven kunnen samengaan.'
    En hij heeft het graag over de nieuwe president van de Verenigde Staten - die wel het gewenste verband legt tussen de kredietcrisis en de ecologische crisis. 'Obama zegt heel duidelijk: we hebben te veel op de pof geleefd en daarmee onze economische groei gefinancierd. Nu moeten we op zoek naar nieuwe bronnen van groei die duurzaam zijn, met name op energiegebied.'
    Het fenomeen Obama is volgens Wijffels 'omhoog gewoeld door deze tijd'; zijn opkomst is geen toeval. Nederland wenst hij zijn eigen Obama toe, al ziet hij die vooralsnog niet. Maar de voedingsbodem is er. 'De kernbeweging achter Obama wordt gevormd door mensen die je hier in Nederland ook hebt. Dat zijn de 'spiritueel ongebondenen', mensen die bereid zijn hun eigen leefstijl ter discussie te stellen. Volgens het onderzoeksbureau Motivaction valt een kwart van de bevolking daaronder te rekenen.'
    Denk na over je levensstijl, is dan ook wat Wijffels de lezer van de Volkskrant wil meegeven voor de kerstdagen. 'Als individu kun je keuzes niet uit de weg gaan.... Dat gaat van dubbel glas via minder vlees eten tot de keuze voor een hybride auto. Iedereen moet vanuit zijn eigen positie kiezen.'


Red.:   Op het gebied van onderwijs zijn er op dit moment (januari 2009) al meerdere ontwikkelingen richting een meer Rijnlands beleid. Ook onder de fundamentalisten is er een en ander aan het verschuiven:


Uit: De Volkskrant, 17-01-2009, door Pieter Hilhorst en Michiel Zonneveld

Niet op school leren, maar in de keuken

‘Het idee komt van van Bakkerij Theetuin Jikkemiene in het Zeeuwse Nisse,’ vertelt Ella Buijze niet zonder trots. ‘Enkele jaren geleden kwamen we daar tijdens een fietsvakantie toevallig met ons gezin langs. Daar werkten jongeren met wat je in welzijnswerkjargon ‘een verstandelijke beperking’ noemt.
    ‘Ik heb weinig met die term. Het klinkt me te koud. Ja, dat is misschien ook wel vanwege ons pleegkind. Hij heeft moeite met leren. Theoretische vakken zijn niet aan hem besteed.
    ‘Toen we even later weer op de fiets zaten, zei mijn pleegzoon opeens vol overtuiging: ‘Hier zou ik wil wel willen werken.’ Dat heeft meteen de doorslag gegeven. Want werken in de horeca past inderdaad prima bij hem. Hij wil dolgraag mensen helpen. Op feestjes gaat hij ook altijd rond met hapjes en drankjes.
    ‘Opeens zagen mijn man en ik ook een toekomstige baan voor hem. Zijn enige perspectief leek een plek op een sociale werkplaats. Die verrichten goed werk hoor, maar het is de vraag of hij werk krijgt dat bij hem past. Afgezien daarvan is er bij de sociale werkplaats hier in Tilburg een wachtlijst van drie jaar. Intussen zitten de jongeren dan thuis.’
    Het probleem was alleen dat er in Tilburg nog geen bedrijf was zoals Jikkemiene. Met haar man bedacht Buijze daarvoor een simpele oplossing: ze gingen het zelf doen. Nu is Ella Buijze de drijvende kracht achter Prinsheerlijk, een café en lunchrestaurant in de Tilburgse Nieuwlandstraat.
    Haar zoon (15) zit nog op school, maar over een paar jaar zal ook hij hier werken. Hij heeft al een paar keer gevraagd wanneer hij nu eindelijk mag beginnen.   ...
    ‘Wat je als klant ook niet merkt, is dat dit ook een school is. Er werken hier tien leerling-medewerkers. Allemaal jongeren met leerproblemen, maar ze verschillen onderling nogal. Iemand met het Syndroom van Down, maar ook iemand die het net niet zou lukken een lagere beroepsopleiding met een diploma af te ronden. En hier lukt dat wel.’
    Een van de leerlingen is Ruben. Hij zat tot kort geleden op het vmbo horeca-gericht. Het leek uitgesloten dat hij die opleiding ging afronden. ‘Ik had problemen met theorie,’ zegt hij. ‘Op het vmbo kon ik het niet volgen.’ Buijze: ‘Niet omdat hij niet slim genoeg is. Maar het moet in zijn tempo.’ Ruben: ‘Hier krijg ik individueel les, en gaat het wel goed.’
    Een collega-leerling, Lisanne, vertelt dat ze op een Mytyl-school zat. ‘Ik wil heel graag iets met mensen doen.’ Zij heeft problemen met rekenen. ‘Dat is lastig in de horeca,’ zegt Lisanne. ‘Hier oefen ik daarom veel op rekenen.’
    Buijze: ‘In Prinsheerlijk werken verder vier begeleiders. Zij werken in het café-restaurant, maar zei leidden de jongeren ook op. Onze chef-kok is een bevoegd docent. We bieden de leerlingen een breed aanbod. Ze krijgen bijvoorbeeld rekenlessen in het kantoor achter het restaurant.’
    De bedoeling is dat de leerling-medewerkers uiteindelijk doorstromen naar een reguliere baan. Buijze denkt dat de meeste leerlingen een goede kans maken.   ...


Red.:   Wat de heren alfa(-gamma)-intellectuelen, al dan niet neurotisch uitleg of detail , hier ontdekt hebben is de waarde van het praktijkonderwijs. Dat er grote groepen kinderen zijn die je niet helpt met een programma dat alleen letters en in de aanken zitten inhoudt. Iets waar de heren intellectuelen zelf geen moeite mee hebben, en waarvan ze tot voor kort niet konden voorstellen dat er grote groepen zijn die dit gerecht niet door hun keel kunnen krijgen.
    Wat hier gaat het over kinderen met diverse lichtere handicaps, maar daarbij hoort natuurlijk een glijdende schaal richting tientallen procenten van de onderwijsbevolking.
    Meer over het Rijnlandse onderwijsbeleid hier .
    Terug naar de kredietcrisis:
 

Uit: De Volkskrant, 14-03-2009, door Frank Ankersmit, hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit Groningen.

Essay | Te lang leefden wij in onze veilige privéwereld, waardoor we de publieke wereld verwaarloosden. De kredietcrisis schudt ons wakker.

Einde van het eigenbelang

Een van de beste films die ik ooit zag was The Truman Show uit 1998. De hoofdpersoon ervan heet Truman; hij is gelukkig getrouwd, heeft een leuk gezinnetje en een aardige baan.
Maar het begint bij hem te knagen. Hij zou wel eens wat meer van de wereld willen zien dan het eiland waarop hij woont en waar hij nog nooit vanaf was. Bij de reisbureaus krijgt hij onveranderlijk nul op het rekest. Hij wordt wantrouwig en raakt gaandeweg met iedereen in conflict. De toestand wordt onhoudbaar. Hij besluit van zijn eiland te vluchten met een gestolen zeilboot. De nacht van zijn vlucht stormt het verschrikkelijk. Het scheelt maar een haar of hij was verdronken.
    Maar ’s ochtends ligt de zee er weer kalm bij. Truman dobbert rustig voort met zijn boot en dan, ineens, boem! – tot zijn opperste verbijstering stoot hij met zijn boot tegen een kartonnen muur die beschilderd is in de kleuren van een mooie ochtendhemel.
   Wat hij voor een ochtendhemel hield, blijkt een suggestief schilderwerk. Die muur strekt zich eindeloos naar alle kanten uit. Truman realiseert zich ineens dat hij aankijkt tegen een enorme, honderden kilometers grote koepel waaronder zijn hele leven zich heeft afgespeeld.
    Maar in die kartonnen muur zit een deurtje. Hij gaat door dat deurtje en wordt begroet door een enorme mensenmassa, door reporters, journalisten. Het houdt niet op. Dan stapt een waardige oude heer naar voren. Die vertelt hem de waarheid: zonder het te weten, is hij levenslang het onderwerp geweest van een tv-soap die vanaf zijn geboorte jaar in jaar uit over de hele wereld werd uitgezonden door hem, de director van die soap. Iedereen wist dat, zijn vrouw, zijn kennissen en alle collega’s daar op dat eiland.   ...
    Met de kredietcrisis is ons iets dergelijks overkomen. De afgelopen jaren leefden we, net als Truman, rustig en nietsvermoedend in onze privésfeer. We dachten dat die sfeer, of liever de som van al die privésferen tezamen, heel de wereld was. Net als Truman wisten we niet dat er buiten die privésfeer nog een ‘echte’, publieke wereld was; we leefden ieder in ons eigen wereldje en waren druk bezig dat voor onszelf zo comfortabel mogelijk in te richten.
    We bleven doof voor vage geruchten dat die ‘echte’ wereld wel eens op een vervelende manier in dat wereldje van ons zou kunnen inbreken. ...
    Maar met de kredietcrisis voeren we tegen de grenzen van onze privéwereld aan, net als Truman met zijn zeilbootje. Tot onze grote schrik bleek dat er ‘daarbuiten’ wel degelijk een publieke, een echte wereld bestaat; bovendien een zeer ongezellige realiteit die in het geheel geen boodschap heeft aan het comfort en de knusheid van dat privéwereldje.   ...
    Zoals Truman zijn private wereld ineens moest verruilen voor een hem geheel nieuwe en verontrustende publieke wereld, zo vergaat het ons nu. Binnen de neoliberale Weltanschauung leefden wij allen als Leibniz’s ‘vensterloze monaden’ (als eenheden, beschreven in zijn Monadologie van 1714), met de blik strak naar binnen en gericht op de eigen navel. Het neoliberalisme prees die inwaarts gerichte blik aan in de vaste, maar nimmer als juist bewezen overtuiging dat die ons ‘de beste van alle mogelijke werelden’ garandeerde.
    De wetenschap van de economie had de verheven taak de harmonie tussen alle vensterloze monaden te bewerkstelligen. De dunne en onzichtbare draden van het rationele eigenbelang verbonden al die in zichzelf verzonken eenheden tot een hecht netwerk en weefden die tezamen tot wat de beste van alle mogelijke werelden leek. Zoals Adam Smith het met zijn invisible hand al uitdrukte: het eigenbelang is de dienaar van de welvaart. Bernard de Mandeville zei het in 1724 zo: private vices zijn public benefits.
    Met de kredietcrisis stootten wij op de grenzen van dat liberale wereldbeeld. We werden met de neus gedrukt op de harde realiteit dat voor public benefits meer nodig is dan die private vices. Het publieke domein houd je niet overeind met alleen het rationele eigenbelang en het winstbejag. De gezondheid van het publieke domein vereist de erkenning van een publiek of algemeen belang; een algemeen belang dat uitgaat boven, en nimmer geheel te reduceren is tot, het private eigenbelang. Willen we dat publieke belang dienen, dan zullen we dat zo verontrustende publieke domein moeten betreden. Pijnlijk, maar onvermijdelijk.
    Dat publieke domein is er allereerst in zijn zuiver fysieke vorm: de planeet waarop wij allen leven. We moeten dat fysieke publieke domein zeker niet beperken tot straten, pleinen en overheidsgebouwen, zoals men gewoonlijk doet. Want met wat zich daarbuiten afspeelt, in de natuur, is ook een publiek belang gemoeid. Misschien wel het grootste publieke belang dat er is. Dat is de voorwaarde voor al het overige.
    Bij uitstek dát fysieke publieke belang werd meedogenloos ondergeschikt gemaakt aan het eigenbelang; want we zagen van dat publieke belang slechts wat paste binnen de vensterloze monaden van het eigenbelang.
    Het is een verhaal dat al miljoenen malen verteld werd, maar nog lang niet vaak genoeg. Wanneer het gaat om onze medemensen laten we ons nog wel eens uit onze vensterloze monaden trekken. Maar we herkennen ons te weinig in de natuur om die dat ook te gunnen. De natuur gaat ons dus straks hardhandig aan haar bestaan herinneren.
    Vervolgens is er het publieke domein in politieke zin: de wereld van de staat, van de politiek en de politieke partijen, van het recht. Ook hier werd de laatste decennia de monadische vensterloosheid geïntroduceerd. Het bedrijfsleven, de normen, de waarden en de logica van de private sector (en die daar inderdaad uitstekend en onmisbaar zijn!) werden ook het publieke domein binnengehaald.
    Dat wezensvreemde element werkte daar als een bijtend zuur, waardoor van de bouwwerken van dat publieke domein nu nog slechts de aangevreten resten overeind staan. De beperkte blik van het rationele eigenbelang leidde tot algehele blindheid voor het publieke domein.
    Geen beter voorbeeld zijn hier de lobby’s in de VS. Wanneer er verkiezingen geweest zijn in de VS, wanneer de kiezer gesproken heeft en wanneer de gekozene zijn beslissingen moet gaan nemen over wetten en maatregelen, dan wordt hij besprongen door een in Washington wonende horde van lobbyisten. Die worden er door allerlei instanties – meestal grote bedrijven – gefinancierd om de politieke besluitvorming in aan die instanties welgevallige richting om te buigen. Vrijwel steeds met succes. Private partijen kregen daarmee een illegitieme greep op publieke beslissingen. In de VS is het lobbyisme volstrekt geaccepteerd – het is alsof men de corruptie in het politieke systeem inbouwde. Het publieke domein werd zo opgedoekt en verkocht aan het private domein.
    De gemiddelde West-Europeaan beziet dit spektakel met evenveel ongeloof als verontrusting. Wat blijft er van een democratie over als dit soort praktijken algemeen aanvaard worden?
    Maar de bittere waarheid is dat wij in West-Europa weinig beter af zijn. Met de neoliberale privatiserings- en verzelfstandigingsgolf werd bij ons het grootste gedeelte van de overheid aan (half of heel) geprivatiseerde partijen overgedragen. Hier werd uitverkoop gehouden van ons collectieve recht tot zelfbeslissing. Onze regeringen die dat deden verkochten dus iets wat niet van henzelf was, maar van ons als staatsburgers. Goed bezien was dat pure diefstal.
    Maar niemand die er iets aan deed. Ook het parlement niet, terwijl het diens absoluut eerste taak had moeten zijn juist dit te voorkomen. De wijze waarop de Tweede Kamer de parlementaire controle verwaarloost, houdt al niet over; maar geen kik geven wanneer de regering zaken die onder die parlementaire controle vallen aan derden uitbesteedt, is dan nog een graadje erger.
    Zeker wanneer de regering dat alles ook nog bepleitte onder het motto dat bestuurlijke efficiency beter is dan de rompslomp van democratische verantwoording. Overigens bleek van die beloofde efficiencywinst door het opgeven van democratische controle in de praktijk weinig terecht te komen.
    In 1998 publiceerde de belangrijkste hedendaagse politieke theoreticus Quentin Skinner een boek met de verrassende titel Liberty before Liberalism. Zoals deze titel aangeeft, is er volgens Skinner een vrijheid van voor het liberalisme, een vrijheid dus die we met het liberalisme kwijtraakten. Dat is de vrijheid van het zogenoemde republicanisme. Dat heeft niets van doen met het afschaffen van het koningsschap, maar alles met de noodzaak om het publieke belang (‘res publica’ betekent ‘de publieke zaak’) tot gids te kiezen voor het politieke beleid. Die gids moet zich niet laten desoriënteren door private belangen. Uiteraard moeten die een belangrijke, zelfs heel belangrijke rol spelen; maar ze moeten altijd ondergeschikt blijven aan overwegingen van algemeen, publiek belang. De kredietcrisis heeft ons getoond wat er gebeurt wanneer men deze ‘republikeinse’ les uit het oog verliest. De exclusieve focus op het private belang bewerkte uiteindelijk chaos, armoede en werkloosheid in plaats van rijkdom.
    Laten we daarom kiezen voor de ‘vrije staat’ van het republicanisme; een staat die vrij is van de corruptie van het publieke belang door het private belang. Dat is een staat waarin de politiek boven de economie staat en niet omgekeerd, zoals nu in vrijwel alle westerse democratieën het geval is.
    Wat uiteraard in het geheel niet betekent dat men het belang van de economie zou moeten bagatelliseren. Maar er zijn zwaarwegender belangen dan de economie. Beter relatieve armoede in een vrije samenleving dan welvaart in onvrijheid en een vernietigd milieu, als er al sprake zou zijn van een of/of. Wie het anders ziet, heeft zijn prioriteiten niet goed op orde. Pas dan is er niet alleen vrijheid voor het liberalisme, maar ook erna.

Tussenstuk:
Uit de VVD gestapt

Frank Ankersmit (1945), co-auteur van het Liberaal Manifest, stapte onlangs uit de VVD. In de Volkskrant zei hij daarover: ‘Ik was het al langere tijd niet eens met de te neoliberale koers van de partij. Dat was nooit een reden mijn lidmaatschap op te zeggen – er moet ook ruimte zijn voor meningsverschillen. Maar het slappe optreden van de VVD bij de kredietcrisis was de druppel die de emmer deed overlopen. ...'


Red.:   De tijden zijn gunstig voor het Rijnlandse denken - het volgende gaat over een van de speerpunten in de strijd:


Uit: De Volkskrant, 03-04-2009, recensie door Hans Wansink

Kosmopolitische magie is voorgoed voorbij

Straatvechter René Cuperus gaat in een lang uitgevallen, swingende column tekeer tegen politieke elites die onzekerheid en onveiligheid verkopen en geen leiderschap bieden.

...   Het combineren van openheid naar de wereld en nationale trots is een kunst die de Zweden, de Noren en de Finnen nog altijd goed verstaan, observeert Cuperus. Ook Nederland werd door buitenlanders van oudsher tot deze categorie van ‘kosmopolitische nationalisten’ gerekend: handelsnaties die hun zelfvertrouwen ontlenen aan een fundament van nationale eigenheid. Die balans, constateert Cuperus in zijn grote essay over de explosieve maatschappelijke verhoudingen van onze tijd, is in Nederland zoekgeraakt.   ...
    De balans tussen kosmopolitisme en nationale eigenheid is niet in 2002 verstoord geraakt, maar op zijn laatst in 1989, na de val van de Berlijnse Muur. De balans is uit het lood geslagen door de opstand van de elites. Cuperus verwijt de elites een ‘rigide, kritiekloze omhelzing van neoliberale globalisering, Europese uitbreiding en verdieping, massamigratie en de kenniseconomie’. Die elites zijn verantwoordelijk voor onzeker makende hervormingen van de publieke sector, voor het ‘politiek correcte wegkijken van multiculturele integratieproblemen’ en voor de ‘zelfontkenning van de natiestaat Nederland’.
    In plaats van leiderschap te bieden in een wereld op drift, verkopen politici en experts onzekerheid en onveiligheid. Ze promoten een nieuwe, globale wereld, zonder inbreng of betrokkenheid van de rest van de bevolking. Maar, schrijft Cuperus, ‘wie denkt dat de globalisering als vanzelf globale mensen voortbrengt – globale politiek, globale democratie, globale saamhorigheid – die speelt met historisch en maatschappelijk vuur’.
    Dat verwijt maakt Cuperus vooral het progressieve establishment: het ‘weldenkend Nederland van de well-to-do D66- en GroenLinks-achtigen’. Zij zijn de kop van Jut in De wereldburger bestaat niet, het eerste politieke traktaat waarin de kredietcrisis is verdisconteerd. Cuperus duidt die niet alleen als ontsporing van het financiële kapitalisme, maar als veel verder strekkende ‘globaliseringscrisis’. De magie van de naoorlogse idealen van wereldburgerschap en Europese eenwording is voorgoed voorbij.
    Het populisme omschrijft Cuperus als een ‘rooksignaal van kortsluiting tussen politiek systeem en burgers, tussen elites en achterban’. Die kortsluiting heeft niet alleen betrekking op gebrekkige communicatie. Er is ook sprake van een crisis van de representatie: naar de ‘toekomstpessimisten’, de meerderheid van de bevolking die zich zorgen maakt over bestaanszekerheid en leefbaarheid als gevolg van globalisering, individualisering, migratie en klimaatcrisis, wordt niet geluisterd.
    Cuperus waarschuwt voor de anti-democratische tendenties van het populisme: de definitie van het volk als één en ondeelbaar (tegen het pluralisme) en de dictatuur van de meerderheid (uitsluiting van minderheden). Hij waarschuwt ook tegen de klassieke opvatting van populisme als een intermezzo, een grote schoonmaak van de democratische instituties die na het instorten van de beweging van de uitdagers verkwikt een nieuw leven beginnen. Daarvoor zit het ressentiment van de massa ten opzichte van de elites te diep. De splijting van de ‘middenklassensamenleving’ in winnaars en verliezers van de globalisering acht Cuperus bewezen door breuklijnen in de klassieke middenpartijen: de PvdA en de SP, respectievelijk de Duitse SPD en Die Linke als gescheiden optrekkende takken van de sociaal-democratie. Pendant daarvan is het uiteenvallen van de liberale partijen in kosmopolieten, nationalisten en conservatieven. Behalve met het Misverstand Globalisering en het Misverstand Populisme, illustreert Cuperus deze kortsluiting ook aan de hand van het Misverstand Europa en het Misverstand Multiculturele Samenleving.
    Cuperus is schatplichtig aan één van de belangrijkste conservatieve denkers van de twintigste eeuw: de Amerikaanse historicus Christopher Lasch (1932-1994). Een jaar na zijn dood verscheen The Revolt of the Elites and the Betrayal of Democracy. ...
    De stelling van Lasch is nu dat de realiteit vandaag de dag precies tegenovergesteld is. Niet de elite, maar de gewone mensen vormen het hart van de westerse beschaving. Ze houden vast aan het gezin als bron van stabiliteit in een turbulente wereld, staan gereserveerd ten opzichte van alternatieve levensstijlen en koesteren een diep wantrouwen tegen maatschappijhervormende projecten. Scherper dan de elite zijn gewone mensen zich bewust van de tragiek van het bestaan en van de onmogelijkheid de maatschappelijke ontwikkeling, de natuur, het lichaam en het menselijk geluk onder controle te krijgen.
    Cuperus volgt Lasch niet in zijn uiterste consequenties. Hij blijft halverwege steken: toch liever links dan conservatief. Hij bekent zich tot de school van tegendraadse sociaal-democratische denkers als Herman Vuijsje (een geactualiseerde editie van zijn klassieke studie Correct – Weldenkend Nederland sinds de jaren zestig verscheen enkele maanden geleden), H.J Schoo en Paul Scheffer. De invloed van Vuijsje en Schoo op progressief Nederland was marginaal, omdat ze tegen de tijdgeest in schreven. Aan Scheffers lijvige Land van aankomst wordt vooral veel lippendienst bewezen.
    Cuperus’ boek is minder origineel, maar ook minder pretentieus. Het verschijnt op het juiste moment. Bovendien is Cuperus, nummer vijf op de kandidatenlijst van de PvdA voor het Europees parlement, meer dan zijn leermeesters het type van de politieke straatvechter. Tegenstanders in allerlei soorten en maten, van de Duitse socioloog Ulrich Beck, via Máxima tot Sophie in ’t Veld van D66, krijgen er stevig van langs. ...

De wereldburger bestaat niet – Waarom de opstand der elites de samenleving ondermijnt, René Cuperus. Bert Bakker; 344 pagina’s; € 19,95; ISBN 978 90 351 3192 7


Red.:   Sterk aanbevolen dus, dit boek - de Rijnlandse visie staat hier .


Dagblad De Pers, 18-02-2009, door Jan-Hein Strop

Toekomst | Over een paar jaar, na de crisis

De aarde wordt weer ronder

Ooit is deze crisis achter de rug, echt waar. Maar tegen die tijd, ergens na 2010, is de wereld grondig veranderd. Banken zijn terug bij af, er is minder welvaart en duurzaamheid raakt op alle fronten verankerd in de economie. Een vooruitblik in vijf hoofdstukken.

1 Het wordt allemaal wat minder, behalve voor talent.
De tweede helft van de jaren negentig, wat was die mooi. Het was de tijd van Paars, Bill Clinton, Hans Breukhoven, de Spice Girls, Cor Boonstra en welvaartsgroei voor (bijna) iedereen. En van Nina Brink, het interneticoon dat zorgde voor een korte onderbreking van de economische voorspoed. Maar na de dotcomcrash ging het feest vrolijk door, mede dankzij een wildgroei van kredieten. Geld was goedkoop, zodat iedereen kon lenen: van bedrijvenopkopers tot huizenbezitters.
    Het feest is niet teruggekeerd, nu de crisis voorbij is. Althans, niet met dezelfde intensiteit. De verwachting van economen dat Azië (minus Japan) het grootste deel van de groei naar zich toetrekt, is uitgekomen. Het Westen, en dan vooral Amerika met zijn astronomische overheidsschuld, heeft moeite concurrerend te blijven. Dat China begin 2009 als allereerste weer tekenen van herstel liet zien, was het beste bewijs van zijn grote veerkracht. Andere landen in de regio hebben snel dat goede voorbeeld gevolgd.
    Bovendien kampen we in het Westen met een peperduur demografisch probleem dat iedere dag verergert: de vergrijzing. Werknemers moeten daarom langer werken en meer pensioenpremie betalen. Vervelend genoeg moet de belasting gelijktijdig omhoog om het sterk opgelopen begrotingstekort te financieren. Voor hoogopgeleiden is er wel goed nieuws: zij worden door de vergrijzing steeds schaarser, waardoor bedrijven meer willen betalen voor talent.
    Mensen zonder traditioneel arbeidscontract (zzp’ers en uitzendkrachten) zijn nog steeds in opmars, en naar Scandinavisch model (premie betalen via de belastingen, niet via werkgever) opgenomen in het systeem voor sociale voorzieningen. Allochtonen maken zich op voor een grote inhaalslag – bedrijven hebben de jonge werknemers hard nodig. En dat is een goede ontwikkeling, want hun verdere (economische) integratie is maatschappelijk wenselijk.
    Laatste reden voor bescheidenheid is de afgenomen rol van kapitaal. De ongekende groei van krediet is piepend en krakend tot stilstand gekomen: geld kost weer geld.

2 De banken zijn weer helemaal terug bij af.
Een groot aantal banken is nog steeds geheel of deels in overheidshanden. Het zijn saaie instituten, wars van financiële innovatie; een soort elektriciteitsbedrijven, zich bewust van hun ondersteunende, maatschappelijke functie. En al zouden ze opnieuw complexe derivaten als MBS, ABS of CDO wíllen verkopen – het mag niet meer.
    De crisis heeft westerse overheden geïnspireerd tot nieuwe regelgeving die banken dwingt tot meer transparantie, veel strenger risicomanagement en verstikkende kapitaaleisen. Een hele generatie bankiers is nu gewend aan overheidsinvloed, direct in het bestuur of via het aandeelhouderschap. Dat kreeg vaart met de benoeming van ex-minister van Financiën Zalm tot bestuursvoorzitter van een grote bank in Nederland, die de Haagse ambtenaren moest adviseren hoe de financiële sector aan banden te leggen. Er staat nu een hekje om de activiteiten van ING, ABN Amro en anderen, want het is duidelijk dat alle problemen voor de sector van buiten kwamen. De wildgroei van subprimehypotheken was in hoofdzaak een Amerikaans fenomeen, waarin Europese banken met veel geleend geld helaas ook belegden.
    Ooit waren zakenbankiers op Wall Street the masters of the universe, nu zijn bankiers weer zoals ze voor de jaren negentig altijd waren: risicomijdend, een tikje grijs. Net als vroeger staan ze achter een loket geduldig op u te wachten om uw spaargeld in ontvangst te nemen.

3 Er is minder krediet, maar meer alternatieve vormen van financiering buiten de bank om.
Dat er geen miljarden (bijna) gratis geld meer beschikbaar zijn, lijkt op het eerste gezicht een groot probleem. Want de grote economische groei van voor de crisis was juist te danken aan de snelle groei van krediet.
    Gelukkig hebben we de bank veel minder hard nodig. Alternatieven zijn in opkomst. Denk aan de populariteit van de coöperatie, een ondernemingsvorm gedragen door betrokken leden (Rabobank!). Toen het Vlietland Ziekenhuis in grote financiële problemen kwam, schraapte zorgverzekeraar DSW samen met het ziekenhuispersoneel, 160 huisartsen en een aantal thuis- en ouderenzorgorganisaties 18 miljoen euro bij elkaar om een bod te doen op het ziekenhuis. Via een soort spaarplan investeert het personeel maximaal duizend euro per persoon. Als het ziekenhuis winst maakt, krijgen zij rendement. De rest van de winst wordt teruggestopt in het ziekenhuis, maar dankzij hun investering mogen de andere coöperatieleden wel meebeslissen. Of denk aan het bedrijf Suppack, opgericht door een groep ontslagen Unilever-werknemers die allemaal aandeelhouder zijn. Ondernemingen waar zoveel loyaliteit is, zijn aan de winnende hand.
    Ook het model waarin de klant aandeelhouder wordt, wint aan belang. Zo’n klant voelt zich verbonden aan het bedrijf, neemt een zo breed mogelijke groep producten af (bijvoorbeeld verzekering, krediet, hypotheek, enz.) en de aandeelhouders zijn geen versnipperde groep meer met versnipperde belangen, zoals vroeger vaak het geval was.
    Voor startkapitaal klopt een jonge entrepreneur niet meer aan bij een bank. Geld lenen doe je bij een vermogend familielid of iemand anders die in je gelooft. De overheid steunt deze vorm van financiering met de Tante Agaath-regeling, die het verstrekken van startkapitaal fiscaal aantrekkelijk maakt, en broedt op uitbreiding met overheidgaranties. Voor het lenen van grotere sommen geld kloppen bedrijven aan bij speciale fondsen, een soort private equity maar dan met een langetermijnvisie. Niets nieuws natuurlijk, maar deze investeerders staan weer helemaal op de radar.
    En vergeet ten slotte niet dat er voor een goed idee altijd geld is, ook bij een bank.

4 Een nieuwe oliecrisis bedreigt de wereld, maar zorgt voor een stroomversnelling van de duurzame economie.
De kredietcrisis en de lage olieprijs hebben voor een korte stagnatie gezorgd in de ontwikkeling van de duurzame economie. Maar nu de groei weer aantrekt, neemt de vraag naar olie weer toe met als gevolg opnieuw sterk stijgende prijzen. Omdat er in de voorafgaande jaren te weinig is geïnvesteerd in oliewinning, terwijl dat juist nodig was nu de gemakkelijk winbare olie op raakt, dreigt er grote olieschaarste. Hiervoor was niet gewaarschuwd door obscure doemdenkers, maar door talloze experts en oliemaatschappijen als Shell zelf.
    De crisis viel door een kosmisch toeval samen met het steeds nijpender klimaatprobleem, dat vraagt om het terugdringen van fossiele brandstoffen. Het duurzaamheidsdenken, dat de recessie aardig is doorgekomen, staat weer boven aan de agenda. Het Westen, dit keer inclusief de VS onder leiding van Obama, investeert weer volop in zonne- en windenergie plus allerlei technologie om energie mee te besparen. Met het elektrificeren van het wegverkeer worden de eerste serieuze stappen gezet, mede dankzij de verdere verbreiding van de auto met stopcontact (‘plug-in hybrid’). Daaraan gekoppeld is de ontwikkeling van een smart grid: een slim, ict-gedreven elektriciteitsnetwerk dat decentrale elektriciteitsproductie toelaat, en bovendien de elektrische auto van duurzame stroom voorziet.
    Nieuwe bedrijfjes maken in hun businessplan meteen ruimte voor energie-efficiëntie, een voordeel dat hun winstgevendheid nu én op lange termijn vergroot. Zo ontstaat de nieuwe duurzaamheidsbubbel in de economie, die grote investeringen naar zich toetrekt. Daar hoeft niemand voor te vrezen – behalve een handvol overmoedige beleggers. Economische ontwikkeling gaat altijd gepaard met bubbels, zo leert de geschiedenis. Dat is de prijs van vooruitgang.
    Nu energie steeds duurder wordt, en er een prijskaartje hangt aan de uitstoot van CO2, ontstaat een gedeeltelijke deglobalisering. Vóór de crisis waren er spotgoedkope arbeiders en een zo ongeveer gratis mondiaal distributiesysteem, wat de invloedrijke Amerikaanse journalist Thomas Friedman inspireerde tot zijn boek The world is flat. In de nieuwe wereld is de aarde weer wat ronder en dat biedt voor Europa uitstekende kansen.
    Outsourcing en offshoring zijn uit. Bedrijven kijken niet alleen meer naar loonkosten, maar besluiten vanwege de ecologische kostenfactor weer lokaal te produceren. Daarmee creëren ze waarde en werkgelegenheid.
    Europa realiseert zich weer hoe belangrijk het is om een eigen maakindustrie te hebben. De strategisch zo belangrijke kennis (know how to make) die daar ontstaat, exporteren we niet zomaar naar China. Als dat land met grote milieuproblemen onze duurzame technologie wil kópen, is dat natuurlijk prima: we bouwen het hier en zij betalen vervolgens de hoofdprijs.

5 Nederland kan zich als klein land een diensteneconomie permitteren, maar weet dat het ook moet produceren.
Alleen een klein land kan zich een concentratie op diensten permitteren. Met sterke fiscale prikkels kan het diensten stimuleren – denk aan de Rolling Stones, die financieel kantoor houden in Amsterdam – en de negatieve effecten van die eenzijdigheid afwentelen op het buitenland. Dat betekent dat we zuinig zijn op de diensten die we hebben, zoals een grote, hoogwaardige financiële sector (ja, echt).
    Misschien nog wel belangrijker is dat we prudent omspringen met onze maakindustrie, omdat die de aanjager is van de diensteneconomie en een meer duurzame bron van welvaart. Laten we die elektrische auto’s vooral produceren in Limburg, waar al zo’n fabriek staat (Duracar). Laten we de bedrijven die ertoe doen in de groene economie de ruimte geven, in de hoop dat Nederland net als Duitsland op dat gebied weer een rol van betekenis kan spelen.
    Een bedrijf als Philips staat model voor hoe het moet: wendbaar, innovatief, rijk aan kennis. De multinational werd groot met gloeilampen, scoort met medische technologie en is nu groot in het licht van de toekomst: de superzuinige ledlamp. Daarmee is Philips dicht bij zijn wortels gebleven, maar wel toekomstbestendig. Ooit maakt China het ook allemaal, maar voorlopig heeft de Nederlandse multinational een flinke voorsprong.
 

Red.:    Een nieuw aspect van de crisis, de dreigeden val van Griekenland, genereert weer nieuwe publiciteit voor alternatieven:


Uit: De Volkskrant, 30-04-2010, door Frank Mulder, samen met Freek Koster schrijver van Economie op ramkoers

Vlak voor de afgrond overspringen

We moeten minder afhankelijk worden van het mondiale financiële systeem door lokale economische verbanden te ontwikkelen. Anders gaan we met alle anderen de afgrond in.

Tussentitel: De economische crisis is een crisis van de groei. We hebben te weinig
                  waarde gecreëerd.

Om de hongerige beleggers te voeden, hebben Griekenland en Portugal per direct geld nodig, heel veel geld. Maar kunnen ze het ooit terugbetalen? We doen er goed aan nog eens naar de oude actiefilm Speed te kijken.
    De hoofdrol in Speed (1994) is weggelegd voor een bus waaronder een gefrustreerde ex-agent een bom heeft gemonteerd. Die bom ontploft zodra de snelheid onder de 80 km/u komt. Keanu Reeves, alias Jack Traven, en een piepjonge Sandra Bullock, alias Annie Porter, proberen uit alle macht op snelheid te blijven, slalommend tussen obstakels, tegenliggers en kinderwagens. Er is echter één probleem: de brandstoftank is bijna leeg. Ze moeten dus gas blijven geven, omdat ze anders ontploffen – maar doorrijden kan ook niet. 
    Ziehier in een notendop de kredietcrisis, die nu is overgegaan in een schuldencrisis. Griekenland heeft door slecht beleid een grote staatsschuld opgebouwd, die is verbloemd door financiële trucs en schimmigheden, maar nu door de recessie onhoudbaar is geworden. Beleggers vertrouwen het niet meer, en de rente die ze vragen is te hoog om nog te kunnen lenen....


Red.:   Overeenkomst nummer één met de Rijnlandse ideeën: de standaard economische groei is onhoudbaar.

  De economie is de bus. De financiële markten zijn de bom. Journalist Thomas Friedman noemde dit in 1999 al de electronic herd, de elektronische kudde van miljoenen anonieme handelaren die vanachter hun computerschermen over de hele planeet hun geld investeren als ze er aan kunnen verdienen. Maar als hun vertrouwen afneemt, trekken ze hun geld terug en breekt de pleuris uit. De kredietbeoordelaars, die hun rapportcijfer voor Griekenland, Portugal en Spanje deze week naar beneden bijstelden, zijn de ‘bloedhonden’ van de kudde, die je land kunnen ruïneren.

Nummer twee: een belangrijk deel van het probleem zit in de financiële wereld.
  Al veel eerder stokte de groei van de westerse economieën en leek de snelheidsmeter onder de magische grens te komen. We hebben de meter hoog kunnen houden, door massaal extra hypotheken te nemen, door ingewikkelde financiële constructies, maar al deze trucs creëerden alleen maar vertrouwen, geen echte waarde. En schuld, die nog steeds een keer moet worden afbetaald.
    Economen hopen dat alles blijft draaien als het geld maar blijft stromen. Maar de economische crisis is ten diepste een crisis van de groei, geen liquiditeitscrisis. We hebben te weinig waarde gecreëerd. ...

Nummer drie: financiële producten zijn niets waard - ze hebben geen tastbare werkelijkheid
  een deel gaat ten koste van mens en milieu – denk aan de grondstoffen die we ervoor nodig hebben. Ook dat levert schulden op die we op een dag moeten afbetalen. Die groei je er niet uit, want als je alles meerekent, kost de groei ons intussen meer dan ze oplevert.

Nummer vier: de economie die we nu hebben is niet duurzaam en niet houdbaar.
  De oplossing ligt in het nationale of zelfs het lokale. Een voorbeeld is een ruilhandel tussen Zwitserse bedrijven, de WIR, opgezet tijdens de crisis van de jaren dertig, toen er geen kredieten beschikbaar waren. Ze gebruikten een eigen ruileenheid waar ze geen rente voor rekenden. In dit systeem wordt jaarlijks nog steeds voor een miljard euro verhandeld – vooral in jaren dat de economie dipt.
    Er zijn veel meer voorbeelden, van ondernemers en consumenten die lokale banden willen verstevigen. Economen krijgen hier meestal meteen jeuk van, omdat dat niet maximaal efficiënt is, maar dat is juist de bedoeling. De wereldeconomie is juist zo gevaarlijk omdat het een efficiënte monocultuur is geworden. Als één pijler valt, gaat alles mee. Het is helemaal niet erg om aan een gezonde diversiteit te werken.
    Als de grote bus een keer klapt, moeten wij verbanden hebben gecreëerd die gewoon doorkachelen. Dat is niet fatalistisch, dat is gewoon heel verstandig.

Nummer vijf: de oplossing ligt in meer kleinschaligheid en deglobalisering.
    Een klein wonder:over de economie wordt iets verstandigs gezegd. En nog wel als het over de toekomst gaat. De Volkskrant is een serie gestart over hoe we ons geld moeten gaan verdienen in 2040.De eerste ging nog wel over te beursbedrijf, maar in de tweede gaat de Rijnlandse zon op:


Uit: De Volkskrant, 01-05-2010, door Pieter Klok

Land- en tuinbouw | Innovatie sleutel tot succes

Boeren geven het goede voorbeeld 2040

Wat zijn de groeimotoren van de Nederlandse economie? Het Innovatieplatform heeft een aantal sectoren uitverkoren. Agrariërs spelen een belangrijke rol.

Tussentitel: 2040 | Hoe verdient Nederland over dertig jaar zijn geld? Een serie

Toen onlangs in Utrecht de Vakbeurs Intensieve Veehouderij werd gehouden, bleven zes hotels leeg. Ze waren geboekt door Chinezen, maar die moesten vanwege de aswolk thuisblijven. ‘Er zouden vijftienhonderd Chinezen komen om Nederlandse leghennen te bewonderen’, zegt Albert-Jan Maat, voorzitter van landbouworganisatie LTO.
    De intensieve veehouderij mag in Nederland in een kwaad daglicht staan, in de rest van de wereld is er juist veel bewondering voor de efficiënte manier waarop Nederland zijn dieren uitbaat. ‘Weet jij wel dat een Nederlandse koe drie keer zo efficiënt is als de Griekse koe?’, vraagt Maat. ‘Ons voer is heel precies uitgedokterd, zodat de Nederlandse koe de meeste melk produceert. Onze koeien zijn net topwielrenners.’
     ... Nederland is na de Verenigde Staten wereldwijd de grootste exporteur van land- en tuinbouwproducten. Ook voor de toekomst wordt er veel verwacht. ‘Flowers & Food’ is een van de vijf veelbelovende sectoren die het Innovatieplatform heeft uitverkoren.   ...
     De Nederlandse fruitbomen zijn nu al wereldberoemd. ‘Ga maar eens in Rusland kijken. Negen van de tien fruitbomen daar komen van een Nederlandse kweker.’
    Nederland weet voor elk land het ideale ras te kweken. ‘We hebben pootaardappelen speciaal voor Cuba en Bulgarije. Wie daar aardappels wil telen, komt hier de pootaardappelen halen. Wij weten beter dan de Bulgaren zelf wat de beste aardappel is om daar te kweken.’
    En dan heeft de Nederlandse landbouw ook nog eens een geweldige voorsprong op het gebied van duurzaamheid, vindt Maat, dankzij de strenge milieuwetgeving waar hij en zijn voorgangers vaak tegen geageerd hebben. ...
    Het Innovatieplatform heeft na lang wikken en wegen besloten dat Nederland zich moet richten op zijn sterke punten, economische activiteiten die een lange geschiedenis hebben. Nederland moet voortbouwen op de kracht van de land- en tuinbouw en van bedrijven als Shell, DSM en Philips. Er is geen tijd om geheel nieuwe industrieën uit de grond te stampen. Daarvoor is de wereldwijde concurrentie te hevig.
    Volgens critici heeft het platform zijn oor te veel te luisteren gelegd bij de gevestigde orde, bestaande multinationals. Maar volgens Bernard Wientjes, voorzitter van werkgeversorganisatie VNO-NCW, is dat juist heel verstandig ‘Ik weet niet precies waar Nederland over dertig jaar zijn geld mee verdient, maar als je dertig jaar terugkijkt zie je wel één constante. Waar we toen goed in waren, daar zijn we nu nog steeds goed in: de agrarische sector, de logistiek, de openheid naar buiten, de materiaalkennis en de chemie.’
    ‘Landen bouwen in vele jaren hun kracht op, daar kun je niet zomaar even iets aan veranderen. Duitsland is al eeuwen een industriële natie, Italië ook. Als je een machine koopt en je wilt topkwaliteit, dan kom je in Duitsland terecht. Wil je een iets goedkopere , dan ga je naar Italië. Dat was al zo, toen ik nog ondernemer was.’
    ‘Duitsers zijn weer helemaal niet creatief, dat komt door hun hiërarchische maatschappij. Nederland is daar juist heel sterk in. Dat komt door onze spreekwoordelijke eigenwijsheid en onze hekel aan gezag. Zo kan het dat autofabrikanten relatief veel Nederlandse ontwerpers in dienst hebben.’
    Naast de sector Flowers & Food, High Tech, Chemie, Water heeft het Innovatieplatform ook de Creatieve Industrie uitverkoren. Deze vijf sectoren moeten de komende jaren onder bezielende leiding van de overheid worden uitgebouwd tot zeer kennisintensieve activiteiten, waarin aan steeds geavanceerdere producten wordt gewerkt.   ...
    Voor Wientjes en veel andere ondernemers is dat geen reden tot somberheid. Zij hebben hun hoop gevestigd op de ontwikkeling van een perpetuum mobile, waarin alle krachten van Nederland samenkomen: de ‘biobased’ economie. In de toekomst draait de wereld niet meer op olie en afgeleide producten, maar op planten, denkt hij. Bioplastic, kunststof gemaakt van plantaardige materialen, is de eerste stap, biobrandstoffen de volgende.
    Ooit zal een plant worden ontwikkeld die een enorme hoeveelheid biobrandstof oplevert. En de productie daarvan zal niet ten koste gaan van de voedselvoorziening, zoals bij de andere biobrandstoffen, voorspelt Wientjes. ‘De plant zal groeien op plekken die niet voor voedselproductie geschikt zijn. De ontwikkeling staat nog in de kinderschoenen, maar als we nu de krachten bundelen, kunnen we over twintig jaar succes hebben.’
    Als één land deze technologie tot een succes kan maken, is het Nederland wel. ‘We hebben de agrarische kennis in Wageningen en de chemische kennis van DSM en Shell. Bovendien is Nederland een ideale plek voor de productie ervan. Grondstoffen en afval kunnen snel worden aan-en afgevoerd en tot slot hebben we de raffinagecapaciteit.’
    De toekomst van Nederland staat of valt volgens het Innovatieplatform met ons vermogen om kennisintensieve industrieën op te tuigen. De geschiedenis van de landbouw kan daarbij als inspiratiebron dienen.   
     De Nederlandse overheid besloot de boeren op alle mogelijke manieren te steunen. Zo werden leraren het land ingestuurd om de agrariërs te vertellen wat ze hun vee moesten voeren en hoe ze hun grond moesten bewerken. De boeren verenigden zich in coöperaties, waardoor ze een steviger onderhandelingspositie kregen en samen nieuwe producten konden ontwikkelen. En de overheid investeerde in het landbouwonderwijs en gaf de aanzet tot de oprichting van een Landbouwuniversiteit.
     Het Innovatieplatform adviseert ruim honderd jaar na dato deze aanpak nu ook naar andere sectoren te kopiëren. De overheid moet de kennis uit bedrijven en universiteiten bundelen en samenbrengen in sterke kenniscentra.   ...


Red.:    En er volgde nog veel meer peptalk. Maar in ieder geval staan er een paar gezonde dingen. Maar het meest verrassend was misschien nog wel wat er in de tussentukken stond:

  Dienstverlening wordt nooit een groeimotor

De afgelopen dertig jaar heeft in de Nederlandse economie een belangrijke verschuiving plaatsgevonden. Overheid en industrie werden fors kleiner en de zakelijke dienstverlening werd fors groter. Tussen 1998 en 2008 kwamen er in de commerciële dienstensector 700 duizend banen bij: 70 procent van de totale banengroei.
    Deze verschuiving kan volgens werkgevers en werknemers niet eindeloos doorgaan. Het grote nadeel van diensten is dat ze zo moeilijk zijn te exporteren. Bovendien is het lastiger om er productiviteitswinst te boeken, waardoor dienstverlening niet echt als groeimotor kan fungeren.
    ‘We zijn gewoon een industriële natie’, zegt werkgeversvoorzitter Bernard Wientjes. ‘Nederland verdient zijn geld in de industrie. Daarmee creëer je meer toegevoegde waarde. Een Nederland zonder industrie kan nooit kracht krijgen.’
    Nederland moet dus nooit Groot-Brittannië achterna, vindt Wientjes. ‘Dat heeft onder Thatcher de industrie afgezworen. Ze wilden hun geld met dienstverlening verdienen. Daardoor zitten ze nu dieper in de problemen dan anderen. Als wij niet het juiste beleid voeren, bestaat het gevaar dat we Engeland achterna gaan.’

Tja, voor mensen met gezond verstand is dit natuurlijk het intrappen van een zeer open deur. Maar in economisch-leidinggevend Nederland was gedurende minstens dertig jaar in volkomen unisono het volstrekt tegenovergestelde te horen. Van de voorgangers van Wientjes tot meest-invoedrijke Nederlander Alexander Rinnooy Kan.
    Wat een prutsers. Alsnog allemaal ontslaan.
    Een van hun andere verworvenheden:

  Nederland besteedt weinig aan onderzoek

De ambitie om in Nederland een kennisintensieve economie te bouwen, heeft vooralsnog weinig opgeleverd. Aan speur- en ontwikkelingswerk (r & d) geven Nederlandse bedrijven gezamenlijk 1 procent van het bruto binnenlands product uit. Dat is fors lager dan Zweden (2,7 procent), Japan (2,6 procent) en de VS (1,9 procent), en ook lager dan het Europees gemiddelde.
    Voor minister Van der Hoeven (Economische Zaken) was dat onlangs aanleiding om het bedrijfsleven bestraffend toe te spreken. ‘Het grootbedrijf en het mkb moeten ook zelf worden aangesproken op innovatie, want op deze manier redden we het niet’, zei ze tegen de website Z24.
    Volgens de werkgevers is het cijfer enigszins vertekend. Nederland heeft een grote dienstensector en daarin wordt nu eenmaal minder aan r & d uitgegeven. En in een andere grote sector, voedsel en landbouw, liggen de r & d-uitgaven traditioneel ook lager dan in de hightechindustrie, waar Japen en Zweden een groot deel van hun geld verdienen. ‘Als je Nederlandse bedrijven vergelijkt met buitenlandse concurrenten in dezelfde sector, dan zie je geen verschil’, zegt werkgeversvoorzitter Wientjes.
    Loek Hermans, voorzitter van MKB Nederland, geeft de schuld aan het Nederlandse onderwijssysteem. ‘Als Nederlandse universiteiten en hogescholen meer excellente studenten afleveren, nemen onze bedrijven ze met alle plezier in dienst.’

Waarom het zo gaat terwijl er in het bovenstaande stuk zulke mooie woorden te horen zijn, wortd hier ook nog verklaard. Er is namelijk een verschil tussen woorden en daden. De woorden van minister Van der Hoeven:  ‘Het grootbedrijf en het mkb moeten ook zelf worden aangesproken op innovatie, want op deze manier redden we het niet’. Toen zo'n innoverend bedrijf, het groene-energieconcern Econcern, tijdelijk in de problemen kwam door te snelle groei, weigerende minister Van der Hoeven van economische zaken om het bedrijf te hulp te komen - zodat de innovatieve projecten van het bedrijf nu in buitenlandse handen.
    Steeds meer terreinen krijgen aandacht. Nu dat van gezag:


Uit: De Volkskrant, 08-05-2010, Bart Voorn, Sake Slootweg, Elin van Duin, Floor Rusman, Melle van Dijk en Anna van den Breemer, namens HappyChaos

Telekidsgeneratie wil gezag

Jongeren zouden lak hebben aan gezag. Maar de gezagscrisis is een erfenis van hun ouders. Zij eisen herstel.

Tussentitel: Bij onze geboorte stonden we al 1-0 voor op alle vorige generaties

Narcistisch en compleet onverschillig voor wat er in de wereld om hen heen gebeurt. De zogenoemde Grenzenloze Generatie die als een sociale tijdbom voor de samenleving fungeert. Het is een kleine greep uit de reeks typeringen waarmee onze generatie – jongeren geboren in de jaren tachtig – omschreven wordt.
     Een generatie die niet snel onder de indruk is van de kennis van een hoogleraar of de ervaring van een politicus. Want wie bepaalt dat er naar hen geluisterd moet worden? De jongeren van nu lijken niet graag te luisteren naar autoriteit. We trekken ons eigen plan, is het beeld, en dulden weinig tegenspraak. Omdat die ons tot nu toe ook weinig is geboden.
    In een tijd waarin de docent je beste vriend is en de politiek via Twitter en Jip- en Janneketaal de kloof met de burger probeert te dichten, lijkt er weinig ruimte over voor gezaghebbende figuren. Kennis, ervaring of een uniform zijn allang geen garantie meer dat mensen luisteren.
     Maar is het enkel de jonge generatie die geen autoriteit duldt? Nee. Heel Nederland verkeert in een gezagscrisis. De politieagent wordt bespuugd, de ME’er uitgejouwd en de burger googlet liever zelf wat bij elkaar dan het advies van een wetenschappelijk instituut op te volgen.
    Politici worden op televisie aan tafel genodigd en kritisch en genadeloos ondervraagd. Geen eerbiedige vragen, maar gesprekken met het mes op tafel. Gevestigd gezag bestaat niet meer. Ook de wetenschap kent nog slechts de waarheid ‘van dit moment’. Discussie is een basisprincipe van onze cultuur en dat is goed.
    Dat is verworven in de jaren zestig, ook wel bekend als de protestjaren. ...


Red.:   Een enkele onnauwkeurigheid: de wetenschap heeft zich nauwelijks tot niet gestoord aan deze ontwikkelingen.

  Dit proces van democratisering en bevrijding heeft onze generatie veel gebracht. Maar tegelijkertijd werd ook de afbrokkeling van het gezag in gang gezet. Het schoppen tegen de gevestigde orde leidde tot de verdachtmaking van alle vormen van autoriteit. Het creëerde een groot wantrouwen onder burgers. Politici, bedrijfstakken en andere machthebbende instanties waren toch zakkenvullers en dienaars van gevestigde belangen? Complete bedrijfstakken zagen wij falen, met bijbehorende Nobelprijswinnaars en al.

Waar die laatste opmerking op slaat, is onduidelijk.
  Het gevolg van deze afbrokkeling is dat de hang naar leiderschap toeneemt. En juist onze generatie die ervan wordt beschuldigd lak aan gezag te hebben, heeft er steeds meer behoefte aan. Het gevoel van ‘vrijheid blijheid’ waarmee we zijn opgegroeid, is te ver doorgeschoten. Jongeren zijn op zoek naar mensen die het voortouw nemen en met overtuigende leiderschapkwaliteiten ook impopulaire beslissingen durven te nemen. Iemand die niet zegt wat de mensen willen horen, maar wat hij of zij vindt. Die laat zien hoe het zit en hoe het verder moet.

Weggelaten een lang stuk waarin uitgeschreven is wat deze generatie allemaal extra heeft meegekregen.
  We kwamen erachter dat meer keuzes niet automatisch leidt tot meer vrijheid, maar dat dat ook verlammend kan werken. Om de haverklap moeten er immers beslissingen genomen worden. Al die keuzes vergroten niet alleen het gevoel controle te hebben, maar ook de behoefte hieraan. Hoe kunnen we uit al die mogelijkheden het beste selecteren en op basis van welke informatie? Synchroon met de komst van het bonte palet aan keuzes ontstaat de behoefte aan afbakening en begeleiding. Maar tot wie richten wij ons met die vragen?
    Hier is sprake van een paradox. Hoewel we soms de behoefte hebben aan een meer afgebakend pad, is onze generatie er ook een van sterke individualisering. Je eigen weg kiezen in plaats van luisteren naar hoe het hoort of wat de autoriteiten zeggen. Verantwoordelijk zijn voor je eigen geluk en geloven in de maakbaarheid van jezelf. Kenmerkend voor de Telekidsgeneratie is dat deze afwijzing van traditioneel gezag niet resulteert in demonstraties of ludieke publiekstrekkende protestacties, maar in desinteresse. In plaats van luid te roepen om nieuwe leiders, hangen de jongeren van nu liever lethargisch achterover.
    Maar betekent dit dat we een anarchistische samenleving nastreven? Nee. Het betekent evenmin dat we geen ideeën hebben over hoe het wel moet. De vraag naar gezag leeft wel degelijk. Als het er echt op aankomt en het eigen leven beïnvloed wordt, komt onze generatie in beweging. Dat zie je bijvoorbeeld bij de protestacties van de leerlingen van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) die het slechte onderwijs zat zijn en in actie komen voor meer en kwalitatief beter onderwijs. Of de staking tegen de tweede fase.
   

Inderdaad. Hoewel dat natuurlijk in eerste instantie een teken is van het verval van de huidige generatie die het beleid bepaalt.
  Misschien komt de behoefte aan gezag wel voort uit de drang van onze generatie iets te moeten presteren, te forceren of te bevechten. Alles is vanzelf gekomen, van welvaart tot mogelijkheden, van vrienden tot reiservaring. Echt moeilijk hebben wij het nooit gehad. Internetrealisme zorgt ervoor dat al je jonge idealen bij voorbaat zijn weggeredeneerd. De geseling van de keuzevrijheid zou zomaar eens de perfecte aanleiding kunnen zijn om het gevecht met de lethargie aan te gaan.

Een gezonde reactie. Gevolgd door een suggestie van de richting van een oplossing:
      ... Steeds vaker wordt het ethos uit de jaren vijftig als ideale oplossing gezien, toen was alles beter en geluk nog heel gewoon, hoewel dit in de protestjaren niet voor niets bevochten is. Voordat de huidige gezagscrises uitmondt in een schisma van de samenleving is het tijd dat leiders, opvoeders, wetenschappers en wij zelf op zoek gaan naar wat wel werkt.
    De Telekidsgeneratie is alleen bereid gezag te accepteren dat zijn bruikbaarheid kan bewijzen en uitleggen. Het is gezag en leiderschap waar we zelf om vragen. We hebben ons hele leven over alles onderhandeld en daar zijn we goed in. Het gezag moet iets concreets opleveren en aansluiten op de manier waarop onze generatie de wereld beleeft.
    Het nieuwe gezag dat wij zoeken verschilt dus sterk van het klassieke gezag. Geen mensen of instituties die preken op basis van ‘omdat ik het zeg’ of een appèl doen op maatschappelijke structuren die niet meer bestaan of niet meer zouden moeten bestaan. Het is een persoonlijke vorm van gezag waarvan duidelijk is uit te leggen waarom het nodig is, ook als het de uitleg pijnlijk of minder fraai is. Wij jongeren hechten immers aan merites en originaliteit.

Kortom: ze willen een meer meritocratische maatschappij , één van de kernen van het Rijnlandse model .
  Wij willen authentieke gezagdragers. Leiders die niet alleen gezag prediken, maar die gezag zijn. Alleen zij kunnen de invloed van gezaghebbende posities herstellen. Een politicus die enkel naar de gunst van de kiezer dingt, daar prikken jongeren doorheen. Gezagdragers moeten staan voor hun beleid, en niet het tegenovergestelde zeggen zodra zij denken dat de microfoon uit staat.

En ook willen ze dus meer eerlijkheid en oprechtheid, een andere kern van het Rijnlandse model. Die oneerlijkheid en onoprechtheid zijn zaken voornamelijk geassocieerd met het alfa-denken , iets dat het Rijnlandse model wil terugdringen.
  Het lijkt erop dat de huidige gezagdragers niet durven in te gaan op pijnlijke problemen. Zo durven ouders zich niet meer op te stellen als autoriteit en dingen te verbieden, bang om het kind tegen zich in het harnas te jagen. De politicus durft geen ingrijpende maatregelen voor te stellen, bang om kiezers te verliezen. Leiders lopen op hun tenen, terwijl doortastendheid gewild is. De Telekidsgeneratie zoekt een eerlijker en moediger gezag dat het gesprek in de voorkamer voert en niet in de achterkamer. Als de nieuwe gezagdragers eerlijk zijn, ook in zijn of haar twijfel, zal gezag vanzelf volgen. Of het nou een politicus, wetenschapper of popster is.

Men constateert dat de huidige generatie machthebbers hiervoor niet deugt - waarom staat uitgelegd hier .
  Waarom nu op zoek en niet wachten? De onmacht spat af van het gezag en het vergrijzende deel van de samenleving. De angst dat de positie van politieman of burgemeester niet meer garant staat voor het krijgen van gezag, kan verleiden tot het steunen van regressieve oplossingen geponeerd door populisten.

Eufemismen voor: de onmacht om de integratieproblematiek aan te pakken heeft geleid tot de opkomst van Fortuyn en Wilders, en dat kan ook op andere gebieden gebeuren . Maar dat kan deze groep, duidelijk afkomstig uit min of meer progressieve kringen, duidelijk niet zeggen zonder meteen alle gezag en invloed te verliezen:
  Tussenstuk:
HappyChaos

Vandaag gaat HappyChaos in de Amsterdamse Stadsschouwburg op zoek naar het nieuwe gezag. Samen met kunstenaars, wetenschappers, studenten, politici, theatermakers en muzikanten wordt ontrafeld waaraan gezag moet voldoen en de manieren om dat gezag vorm te geven. Met Alexander Pechtold, Ronald van Raak, Jeroen Dijsselbloem, Frans Weisglas, Theodore Dalrymple, David van Reybrouck, Maarten Hajer, Ed Spanjaard, Abdellah Dami. HappyChaos organiseert al tien jaar evenementen voor een jong publiek en zoekt daarbij altijd naar nieuwe vormen om de eigen nieuwsgierigheid te uiten.


    Steun uit onverwachte hoek:


De Volkskrant, 18-05-2010, door Aart van der Gaag, directeur Algemene Bond Uitzendondernemingen

Weg van de Angelsaksische dwaalweg

De sociale voorhoede moet niet zozeer luisteren ‘naar de mensen in het land’, maar moet het Akkoord van Wassenaar reanimeren.

Onlangs was ik in Boedapest als lid van een kennismissie. Wat ons opviel, waren de enorme tegenstellingen tussen werkgevers en werknemers. De Hongaren kwamen depressief over en geloofden nergens meer in. We keken ernaar en huiverden. Want zien we in Hongarije niet iets wat ons voorland zou kunnen zijn? Het onderlinge vertrouwen in Nederland heeft ons geen windeieren gelegd. Het beroemde ‘Akkoord van Wassenaar’ en het alom bewonderde ‘poldermodel’ stonden garant voor meer economische groei en een hogere arbeidsparticipatie dan elders in Europa.
    Maar nu? Onder invloed van de crisis zijn we verzekeringsmaatschappijen en banken gaan wantrouwen. Werkgevers en werknemers staan tegenover elkaar. Politici genieten geen achting meer.
    De sociale voorhoede zal de Nederlandse burger weer het vertrouwen moeten geven dat het goed komt in dit land. En dat doe je niet door alleen maar te luisteren naar ‘de mensen in het land’ maar vooral door je nek uit te steken. Werkgevers- en werknemersorganisaties zullen het voorbeeld moeten geven door een nieuw akkoord af te sluiten.
    In zo’n akkoord mag best staan dat je tot je 67ste moet blijven werken, maar dan zorgen we er eerst voor dat je aan het werk kunt en mag blijven, en dat wanneer je ontslagen wordt ook weer aan een nieuwe baan komt. We zorgen ervoor dat de graaicultuur wordt afgeschaft, in maatschappelijke organisaties heet je gewoon weer directeur en geen voorzitter van de raad van bestuur, en je verdient echt niet meer dan de minister president.
    We gaan weer terug naar een Rijnlandmodel in plaats van een Angelsaksisch aandeelhoudersmodel. Dat betekent meer aandacht voor continuïteit en minder aandacht voor de kwartaalwinst. En zo zijn er nog wel wat meer facetten die we in zo’n akkoord moeten regelen zoals permanente scholing, gematigde loonontwikkeling en grote flexibiliteit. Kun je dit alleen doen en gaat er om Nederland een hek? Nee, maar een Nederlands tegengeluid heeft zin.


Red.:    En nog een onverwachte hoek: een conservatief - uit Engeland. Uit een lang interview:


Uit: De Volkskrant, 05-06-2010, door Jan Tromp

Democratie in depressie Deel 7 (slot) | Interview | Theoloog Phillip Blond

Terug naar de romantische politiek

De staat én de markt hebben de menselijke verhoudingen vernietigd. Dat vindt de ‘rode conservatief’ die furore maakt als denker en adviseur van de Britse premier Cameron. Zijn panacee is democratie van onderop.

Tussentitel: Het postkantoor is bij uistek het instituut dat de lokale economie kan
                  revitaliseren

Op bladzijde 281 – hij is dan bijna aan het einde van zijn gretig geschreven cri de coeur – staat zijn aanklacht misschien nog het meest pregnant geformuleerd:
    ‘De laatste dertig jaar hebben we ons zowel tot de staat als tot de markt gewend, alsof een van beide de endemische crisis waarin we ons bevinden, kon oplossen. We hebben er een hoge prijs voor betaald. Onder de hoede van zowel de staat als de markt heeft zich een massa van rechteloze en ontheemde burgers gevormd. Links heeft hun cultuur uitgekleed, rechts hun kapitaal. In naaktheid komen ze op de beursvloer van het leven, met alleen hun arbeidskracht als koopwaar. Geproletariseerd en losgeslagen kunnen de burgers die het product zijn van de deal tussen markt en staat nooit een echte gemeenschap vormen.’
    Hij is nog jong, 43 is Phillip Blond. Hij heeft filosofie gestudeerd en theologie en hij behoort tot de politieke inner circle van de nieuwe, conservatieve Britse premier David Cameron. Ze zijn leeftijdgenoten; ook Cameron is 43. ‘David en ik hebben een zeer nauwe politieke verstandhouding.’ ...
    Phillip Blond noemt zich een ‘Red Tory’; het is ook de titel van zijn boek dat twee maanden geleden verscheen. Hierin ontvouwt hij als conservatief, zijn radicale en idealistische opvattingen over een andere politiek, een andere samenleving.
    Onderaan bladzijde 288 vat hij zijn perspectief samen. Links moet zijn libertaire onverschilligheid opgeven om een krachtige civiele ruimte te kunnen scheppen. Rechts moet zich de enorme economische ongelijkheid tussen mensen aantrekken. ‘Het vereist evenveel toewijding aan billijkheid en eerlijkheid, aan rechtvaardig verdeelde welvaart als aan overgeleverde cultuur en ethische tradities.’    ...
   Een afspraak was niet in een handomdraai gemaakt. Eerst was er de verkiezingscampagne, daarna het spektakel van de nieuwe regering en tussendoor waren er talloze verplichtingen als uitvloeisel van snel stijgende furore. De filosoof John Gray schreef in de Britse krant The Independent: ‘Blond is de enige denker van betekenis in de entourage van Cameron; zijn visie op de toestand van Engeland is daarom van meer dan theoretisch belang.’
    De snelle opgang die Blond heeft gemaakt van een betrekkelijk onbekende theoloog naar een veelgevraagd politiek-culturele analist, is in niet onbelangrijke mate het gevolg geweest van een column van David Brooks in de New York Times. Brooks, een gematigd conservatief, behoort tot de vooraanstaande schrijvers van de krant. In de bewuste column omhelsde hij Blond, zijn analyse van de versplinterde samenleving – Blond: ‘Kijk eens wat een bende we ervan gemaakt hebben’ – en zijn pleidooi voor een maatschappij waarin de staat noch de markt de dienst uitmaakt, maar de mensen zelf, bij voorkeur op lokaal niveau hun lot in handen nemen.   ...
    Het verhaal dat hij te vertellen heeft zit in zijn hoofd en in de nagelrand van zijn pink. Het zit overal.
    ‘Zowel de staat als de markt heeft de menselijke verhoudingen vernietigd. Dat is de kern. De staat die alles centraliseerde heeft alle vormen van betrokkenheid van mensen op elkaar, overbodig gemaakt. De markt heeft met al zijn nadruk op individualiteit hetzelfde bereikt. Daaraan is onze samenleving kapot gegaan. De zwakste gemeenschap uit de jaren zeventig was sterker dan het sterkste sociale netwerk van nu.’
    Hij begint soms al te antwoorden in de vraag. Hij is een spraakwaterval. Veel twijfel kent hij niet, maar arrogant is hij evenmin. Laten we het erop houden dat Phillip Blond een goed opgeleide intellectueel is uit de Britse, conservatieve traditie.

David Brooks schrijft dat je een kapotte samenleving kunt herkennen aan het feit dat het publiek verachting koestert voor de politieke elite. Heeft het publiek daar geen gelijk in?
    ‘Nee, dat vind ik niet, dat vind ik helemaal niet. Er zijn parlementsleden zonder moraal. Maar het zijn enkelingen. Vergis je niet, veel parlementariërs kunnen gemakkelijk meer geld verdienen buiten de politiek. Dat doen ze niet, omdat ze iets willen bereiken voor de maatschappij.
    ‘Mensen moeten wel argwanend zijn tegen het politieke bedrijf. Het publiek moet zelf een rol opeisen, het bedrijven van politiek moet een zaak worden van de massa’s. De bevolking moet meer macht uitoefenen in de eigen, lokale gemeenschap. Het is het enige medicijn tegen het gebrek aan vertrouwen.’    ...
    Links valt wat hem betreft evenveel te verwijten als rechts. Rechts verwijt hij het onversneden kapitalisme, de geldzucht. Links moet niet vluchten in een heilig geloof in de staat. En bovenal moet links niet doen alsof hedonisme een vrije mens voortbrengt.
    ‘Ik ontken niet de grote verworvenheden. Ik zeg wel: ze vergden een hoge prijs.’
    Hij heeft een litanie klaarliggen, noem het de Litanie van de Ellende die het totale verval van cultuur, deugdzaamheid en geloof omvat: ‘De groeiende angst, het tekort aan vertrouwen, de overvloed aan achterdocht, de gestage toename van gewelddadige misdaad, eenzaamheid, recessie, depressie, particuliere en collectieve financiële schuld, het uiteenvallen van gezinnen, scheiding, ontrouw, bureaucratische en geanonimiseerde openbare diensten, smerige ziekenhuizen, machteloosheid, de toename van racisme, de eindeloze papierwinkels, langere werktijden, kinderen zonder ouders, schijnbaar onveranderlijke armoede, de blijvende ongelijkheid, teenagers met messen, teenagers die met messen worden bewerkt, het verval van beleefdheid, agressieve jeugd, het verval van burgerlijke vrijheden en surveillance als groeiende obsessie, autoritaire praktijken van de overheden, libertaire praktijken van de overheden, algemene richtingloosheid, politiek cynisme en een zich verbreidend tekort aan dagelijkse vreugde.’
    Blond zegt dat het de litanie is van iedereen die onbevangen om zich heen durft te kijken. Hij vindt dat het de lijst moet zijn van het verleden.
    Zijn panacee is de democratie van onderop, een nieuw economisch en sociaal model ‘dat zich richt op de mensen die zijn achtergelaten’. Wat hij voor zich ziet zijn burgers die zich op lokaal niveau met elkaar verbinden in economische netwerken van allerlei soort, gefinancierd met publiek en particulier geld.

Wie heeft de macht in die netwerken?
‘De groep, het netwerk zelf. Het budget gaat naar de groep en in de groep heeft iedereen een gelijke stem. Dat maakt de gemeenschappelijkheid transparant.
    ‘We hebben innovatieve ideeën nodig, in de lokale gemeenschappen, om een heel ander soort kapitalisme te vestigen, een nieuw economisch model dat eerlijker marktverhoudingen schept, welvaart herverdeelt en in ruime mate de afhankelijkheid van sociale voorzieningen vermindert.
    ‘Bij Gore Tex, dat grote Amerikaanse bedrijf van wandelkleding, stemt het personeel elke twee jaar over de vraag wie hun managers zijn. Dat is fantastisch. Op zo’n manier creëer je een omgeving waarin mensen een eigen politieke en economische rol op zich nemen.’

Wordt het geen zootje?
‘Nee, helemaal niet. In algemene zin durf ik te verdedigen dat als je aandelenopties alleen aan het management geeft een bedrijf eerder vastloopt dan wanneer iedereen mede-eigenaar is.’

We praten over het postkantoor. Phillip Blond is een fervent tegenstander van de dreigende sluiting van postkantoren in zijn land. Hij wil niet nostalgisch klinken, maar neem van hem aan dat het postkantoor bij uitstek een instituut is dat je kunt inzetten om de lokale economie te revitaliseren en om de achtergestelden mee te nemen in de financiële vaart der volkeren.
    Hij kent het cijfer uit zijn hoofd: 82 procent van de leden van de Federatie van Kleine Bedrijven meent dat sluiting van postkantoren desastreus zal zijn voor hun onderneming.
    ‘Ik zou het zeer de moeite waard vinden als het postkantoor, waarvoor heel veel mensen grote affectie koesteren, het financiële hart kan zijn van lokale ondernemingen die eigendom zijn van de gemeenschap. Het postkantoor dat uitleent tegen lage rentes, dat niet wil speculeren op Wall Street maar dat de plaatselijke investeringen wil ondersteunen.’
    Over de banken heeft hij een soortgelijk verhaal. De banken houden ‘de perverse logica dat de armen nooit zullen bezitten’ in stand. Hij wil meer banken, en kleinere banken. Hij wil banken met een gevoel van verantwoordelijkheid en ook wel trots voor de plaatselijke omstandigheden. ‘Bankieren op het niveau van de gewone mensen, met veel aandacht voor een hechte relatie tussen lener en uitlener.
    ‘Mij interesseert een vorm van kapitalisme waaraan brede lagen van de bevolking deelnemen. Ik voel me in morele zin beledigd als ik aan tafel word bediend, als mijn huis wordt schoongemaakt, als voor mij wordt gekookt door mensen die geen kans hebben om verder te komen in het leven. Ik haat dat. Ik ben tegen horigheid.’

De kleine, plaatselijke bank. Met alle waardering, hoe serieus moeten we zo’n pleidooi nemen?
‘Het gebeurt al. Er zijn voorbeelden. In Lombardije, in Noord-Italië heb je bijna tweehonderd zelfstandige banken. Ieder met z’n eigen omvang en diensten. De bijna tien miljoen mensen van Lombardije gaan over ruim 800 duizend grote en vooral kleine ondernemingen. Heel veel zakenmensen schrijven hun succes voor een belangrijk deel toe aan de plaatselijke verhoudingen.’

U wordt nostalgie aangewreven. Van u wordt gezegd dat u verlangt ‘naar de verloren wereld van lauw bier en cricketwedstrijden op de dorpsweide’.
‘Ach, men zegt maar wat. Ik ben geen protectionist en ik hang niet aan het verleden. Ik vind dat de waarde van de lokale gemeenschap weer moet worden herontdekt. Ik propageer kleine lokale netwerken die toegang hebben tot elke handelsmarkt, nationaal en internationaal.
    ‘Het gaat erom van de grond af nieuwe vormen van burgerlijke participatie op te bouwen, in het openbaar bestuur en in het particuliere bedrijfsleven.’   ...


Red.:    Het Rijnlandse model werkt ook economisch beter - als de onmogelijke vormen van groei niet meer mogelijk zijn:


Uit: De Volkskrant, 23-08-2010, hoofdredactioneel commentaar

Het Duitse model

Jarenlang gold Duitsland – officieus – als de zieke man van Europa. De naar somberheid neigende Duitsers waren zelf in elk geval ontvankelijk voor deze voorstelling van zaken. Sinds 1990 was de conjuncturele voorspoed goeddeels aan de grootste economie van het continent voorbijgegaan. Van de Duitse hereniging ging niet de verhoopte prikkel uit op de binnenlandse consumptie.   ...
    Tegen deze achtergrond is het ongeloof van de Duitsers over de economische groei van dit moment alleszins invoelbaar. In geen ander Europees land groeit het bbp zo snel – met ruim 3 procent, een percentage dat sinds de Duitse hereniging niet is gehaald. De oude industrieën blijken zich te midden van opkomende economieën uitstekend te kunnen handhaven. Daarnaast is – met name in het oosten – een groene energiesector ontstaan die bijdraagt aan het hippe imago dat de Bondsrepubliek heeft verworven.
    Economen en politici zijn op zoek naar de sleutel van het Duitse succes. ...
    Hoe het ook zij: het land dat het meest heeft moeten bezuinigen – vooral om de wederopbouw van de vroegere DDR te kunnen bekostigen – staat er volgens de huidige dagkoers in Europa het best voor. Daaraan kan de bondsregering enig gezag ontlenen bij haar verzet tegen de stimuleringsmaatregelen waarmee elders in de wereld de crisis wordt bestreden. Tegenover het Amerikaanse model – wachten met bezuinigen totdat de consumenten de rol van de overheid als aanjager van de economie weer kunnen overnemen – staat het Duitse model, dat spaarzaamheid combineert met de sociale opdracht van het Rijnlands model.   ...


Red.:    Diverse aspecten  naast elkaar:


Uit: De Volkskrant, 28-08-2010, door Rik Smits

Tussen het kastje en de muur ligt de sociale woestenij

Te midden van alle nieuwe communicatievormen smacht de mens naar het praatje bij de groenteman om de hoek. De armetierige welvaart maakt de mens nors en bang.

Rik Smits | De auteur is taalkundige en publicist. De archetypische PVV-stemmer is volgens hem een Nederlander die zich ontheemd voelt in de lawaaiige wereld van de snelle communicatie. Hij verlangt naar ordelijke verhoudingen waarin iedereen gewoon 'zijn plek' heeft.


Tussentitels: Als deze krant niet bezorgd is, krijgt u alleen nog een automaat te spreken
                   Treinen zijn niet meer vertraagd, maar komen 'over enkele minuten
                    binnen'


Het buitenland dacht het al sinds de moord op Pim Fortuyn in mei 2002, en sinds de laatste verkiezingen weet men het daar zeker: Nederlanders zijn een achterdochtig, kortaangebonden en verongelijkt volkje geworden. Een risicoschuw slag mensen dat massaal steun zoekt bij een man die in stoere taal betooft rust, reinheid en regelmaat te herstellen. En ook al is die man nog zo'n overtuigd parlementariër, zijn aantrekkingskracht is die van een ouderwetse 'sterke man', toeverlaat in benarde tijden.
    Dat is raar, want zo benard zijn de tijden niet. De 'diepe crisis' die we nu doormaken, betekent grosso modo hooguit een teruggang naar het schathemelrijke welvaartspeil van een jaar of tien geleden. ...
    Laten we allereerst vaststellen dat veel van die 'kort lontje'-verschijnselen helemaal niet nieuw zijn. Al in de 16de eeuw stonden buitenlandse bezoekers paf van de lompe ongastvrijheid die de Lage Landen kenmerkte en van de grote waffel die zelfs vrouwen en kinderen er plachten op te zetten. Blijkbaar zijn dat kernwaarden van onze cultuur, maar ze verklaren niet de mentale omslag van de laatste tijd. Zo paniekerig en aangebrand was Nederland vrijwel nooit.
    Het archetype van de nieuwe Nederlander is de PVV-stemmer, door onderzoeksbureau Motivaction in april2009 gekarakteriseerd als onder meer 'ontevreden over de wereld' en met 'minder vertrouwen in de samenleving en de overheid'. Hij - of zij natuurlijk, zelfs de website van Libelle zit er vol mee - 'focust vooral op de eigen 1eefwereld' waar minder ruimte is 'voor empathie, kwetsbaarheid, milieubewustzijn en spiritualiteit'. Geen globaliserende netwerker dus, maar iemand die voor zijn contacten en welbevinden bij uitstek is aangewezen op de directe sociale omgeving. Veelzeggend is in dit verband dat PVV'ers meer dan gemiddeld de zelfstandige bakker, slager en groenteman bezoeken, omgevingen waar je bij het boodschappen doen nog een praatje maakt.
    Juist die sociale omgeving is in de afgelopen decennia enorm achteruit gekacheld. Dat lijkt paradoxaal, want staan we nu niet juist veel intensiever en op veel meer manieren met anderen in contact dan ooit tevoren? Inderdaad, maar kijk eens naar de kwaliteit van al die 'contacten'. Als deze krant niet bezorgd is, krijgt u alleen nog een automaat te spreken, 'kies een drie'. Klagen kan niet meer, er is alleen in een 'bezorgmelding' voorzien.
    Daarbij is het niet gebleven. Bankbedienden maakten plaats voor de doofstomme mechanische flappentap. Buschauffeur en tramconducteur verwerden tot zwijgende stuur- en stempelzombies, hun communicatieve taken zijn overgenomen door een ingeblikte stem of lichtkrant.
    De ophaalmoeders die ooit gezellig keuvelden bij het schoolhek zwaaien nu nog slechts geagiteerd het autoportier open en brullen 'Thomas! Schiet op! Je jas" Ondertussen staat hun wederhelft ergens in de file aangenaam onbereikbaar te wezen: even geen last van bazen, klanten, partners of kind er en; even lekker met de radio aan in je veilige stalen cocon - maar wel alleen, iets terugzeggen is zinloos.
     Inmiddels is de zelfstandige winkelier die communicatief zijn klanten bindt terwijl die klanten onderling nieuwtjes uitwisselen - iets waarvan PVV'ers de waarde bovengemiddeld goed lijken in te zien - eendrachtig door gemeentebesturen, grootwinkelbedrijf en vastgoedsector goeddeels uitgeroeid. In zijn plaats kwamen de supermarkten met hun chagrijnig zwijgende wachtrijen, waar men afrekent onder vermijding van oogcontact. Kortom, het is vandaag de dag heel goed mogelijk om midden in het leven te staan, dagelijks tientallen contacten te hebben en toch geen mens te spreken.
    Dat is geen nostalgisch gezeur, want er is meer. Klagen en informeren bij leveranciers moet tegenwoordig meestal bij een 'Jair' of ' Chantal' van een callcenter. Ja, ze begrijpen je probleem, maar ze gaan er niet over, mogen je niet doorverbinden en heten de volgende keer ineens Remco of Rosalie. En ze spreken niet met je, ze volgen een protocol. Het is een kafkaëske wereld van kastjes en muren, verstoken van empathie of echt contact.
    Soortgelijke verarming speelt bijvoorbeeld in de thuiszorg, waar de vaste band tussen verzorger en patiënt verdween. Wat resteert, zijn ships that pass in the night. In het onderwijs zijn de oude kleine, geborgen scholen opgegaan in onpersoonlijke mastodonten waar niemand thuis is. Niet voor niets worden de relatiefkleine gymnasia overstelpt met aanmeldingen. Waren er kleine zelfstandige vmbo's, dan liep het ook daar storm.   ...
     Maar is dat alles vanuit het oogpunt van privacy bezien niet juist prachtig? Privacy werd 82 jaar geleden door de Amerikaanse opperrechter Louis Brandeis gedefinieerd als 'the right to be left alone'. Dat lijkt precies te zijn wat de moderne ontwikkelingen hebben gerealiseerd. De genadeloze, niet aflatende sociale controle waar de eerste generaties van de 20ste eeuw onder zuchtten, was vaak geen pretje. Gereformeerden kochten hun appelstroop noodgedwongen bij een geloofsgenoot, terwijl katholieken hun soezen bij een roomse bakker dienden te bekomen - om over de vloek van 'twee geloven op een kussen' maar te zwijgen.
    Dat dat verdween, mede doordat nieuwe communicatietechnieken en leefvormen ieders horizon openbraken, is winst. Maar Brandeis was natuurlijk niet uit op sociale verarming. Niet de medemens moest mensen in Brandeis' ogen met rust laten, maar de overheid. En die doet dat juist minder dan ooit, net als in haar kielzog het bedrijfsleven en hele horden voorlichtingsinstellingen, belangenverenigingen, propagandaclubs en goede doelen.
    De communicatietsunami die ons uit die hoek dagelijks overspoelt, is ook nog eens opzettelijk bedrieglijk en manipulatief. Zo zijn treinen niet meer vertraagd, maar komen ze 'over enkele minuten binnen'. Zo paraderen dagelijks rissen dooddoeners van mediagetrainde hotemetoten voorbij op Radio 1 en het Journaal, en galmt onophoudelijk de mantra over resultaten uit het verleden waarmee de overheid haar handen in onschuld wast aangaande het geknoei van de financiële wereld. Zo spiegelt men telkens keuzes voor waar in wezen niets te kiezen valt.   ...
     En zo waarschuwt Postbus 51 ons voor korte lontjes en "ons' onvermogen om normaal op aardige mensen te reageren. Bijgevolg is 'buiten' verworden van de plaats waar de kleine homo ludens speelt en relaties leert leggen en onderhouden, tot iets dat zo gevaarlijk is als Hiroshima vlak na de bom. Sartre kreeg gelijk: de anderen zijn de hel geworden.
    Mensen lijken bar slecht tegen zo'n armzalige communicatieve leefomgeving te kunnen. Deels moet dat komen door die ouwe aap, die voorouder die nog altijd diep in ons verankerd zit. Evolutionair bezien floreren mensen het best in duidelijke posities binnen samenhangende, tamelijk kleine en hiërarchisch georganiseerde groepen. Niet voor niets noemen we iemand die gelukkig en succesvol is vaak 'Op zijn plaats'.
   Die plaats moet steeds weer getoetst en bevestigd word en, tientallen malen per dag. Dat doen we voornamelijk door lichaamstaal, blikken en aanrakingen, taal- en sociale rituelen en kletspraatjes die inhoudelijk nergens over hoeven gaan. Gebrek aan al die vormen van echt, rechtstreeks contact tussen personen van vlees en bloed veroorzaakt angst en eenzaamheid.
    Toch filteren schaalvergroting en technologie juist dat contact meer en meer weg uit ons leefmilieu. Dat knaagt aan mens en, en ze zoeken compensatie. Misschien zijn daarom massale, liefst oorverdovende evenementen van Dance Valley tot Oranjehuldiging zo populair, misschien dromt heel het land daarom hutjemutje bijeen op Koninginnedag. Om ergens bij te horen, in op te gaan, een schijn van groepsgevoel te ervaren.
    Misschien is dat ook het diep menselijke signaal dat de PVV-kiezers onbewust zenden: een protest tegen de anomie van een maatschappij die doorschiet in het eenzijdig streven naar maximalisering van welvaart door rationalisatie. Een verlangen naar het herstel van de menselijke maat en het directe menselijke contact in het maatschappelijk verkeer, oerbehoeften die even essentieel zijn voor ons welbevinden als lucht en water.


Red.:    Psycholoog Roos Vonk combineert een aantal concepten van deze website:


Uit: De Volkskrant, 04-12-2010, door Roos Vonk, hoogleraar psychologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen en auteur van Ego's en andere ongemakken en De eerste indruk.

Essay | Terug naar kortere lijnen en kleinschaligheid

Vertrouw elkaar eens

Hebben we nog wel genoeg vertrouwen? In onze politici, bedrijven, in elkaar? Tijd om het belang van vertrouwen, kortere lijnen en kleinschaligheid te onderstrepen.

Zou u in het algemeen zeggen dat de meeste mensen te vertrouwen zijn? Ja of nee? In verschillende landen blijken mensen deze vraag verschillend te beantwoorden. In een onderzoek uit 2007 hadden Nederlanders en Scandinaviërs het hoogste vertrouwen in de medemens: rond de 60 procent zei 'ja'. Het laagste vertrouwen werd gevonden in Peru, Brazilië en Zuid-Korea, zo'n 3 tot 5 procent.
     Deze verschillen hangen samen met sociale, wettelijke en economische omstandigheden. Hoe meer de bewoners van een land op elkaar lijken (bijvoorbeeld etnisch, zoals in Noorwegen) en hoe sterker de sociale normen en informele banden zijn, des te hoger is het vertrouwen. Op dit punt scoort Nederland niet erg hoog, met onze multiculturele samenleving en onze vrije moraal.
    In het algemeen heeft immigratie een negatieve invloed op het vertrouwen in een samenleving, inclusief politici en bestuurders. Maar zelfs in heterogene, losse samenlevingen, zoals Nederland en de Verenigde Staten, kan dit worden gecompenseerd door sterke formele instituties en wetten waaraan iedereen zich moet houden. Dit is heel anders in corrupte landen, waar het vertrouwen dan ook laag is.   ...
    Vertrouwen wordt niet alleen beïnvloed door de economie, maar is er ook sterk op van invloed, zoals we afgelopen jaren hebben ondervonden. Een toename van 15 procent in het aantal mensen dat anderen vertrouwt, genereert een inkomensstijging per inwoner van maar liefst 1 procent per jaar voor ieder daarop volgend jaar, door de toename van investeringen en banen en de lagere transactiekosten.
    Vertrouwen heeft boven alles een sterke relatie met geluk: inwoners van landen met hoog vertrouwen, zoals Nederland en de Scandinavische landen, zijn gelukkiger. Ook op individueel niveau blijken mensen gelukkiger te zijn naarmate ze positiever denken over de medemens. Dit sterke verband is te verklaren doordat mensen sociale dieren zijn: in de Top-10's van geluk komt verbondenheid met anderen steevast naar boven als datgene waar mensen zich het meest gelukkig door voelen. Vertrouwen is ook een voorwaarde voor groepsvorming en uitwisseling, hetgeen van oudsher nodig is geweest voor mensen om te overleven. Net als alles wat de overleving ooit heeft bevorderd - vet en zoet eten, seks, gezonde kinderen, erkenning en het gevoel dat je erbij hoort - geeft dit positieve gevoelens.
    Je zou misschien denken dat die blije, onbevangen mensen die zo goed van vertrouwen zijn, zich makkelijk laten bedonderen. Hoe gelukkig zijn ze dan nog? Recent onderzoek aan de universiteit van Toronto laat zien dat mensen met een hoog basisvertrouwen beter zijn in het ontmaskeren van leugenaars. Een hoog basisvertrouwen blijkt dus goed samen te gaan met een waakzame reactie op die momenten dat er tekenen van oneerlijkheid te bespeuren zijn.   ...
    Binnen organisaties wordt vertrouwen bevorderd door inter-persoonlijke banden, bijvoorbeeld door team-uitjes en hei-dagen. Ook zakelijke contacten moeten liefst face-to-face zijn. Bij onderhandelingen lijkt het weliswaar handig als alles getypt staat en je nog eens kunt terugzoeken wat je hebt afgesproken, maar onderhandelingen per e-mail blijken gepaard te gaan met minder vertrouwen en een lagere behoefte om later nog eens zaken te doen met de ander. Dus als het opbouwen en handhaven van de relatie belangrijk is, kun je dat beter niet doen.
    Gebrek aan persoonlijk contact is ook de kern van de klantenservice-wanhoop, beschreven door Youp van 't Hek en herkend door ons allen. Mensen hebben van oudsher altijd in groepen van vijftig tot hooguit honderd geleefd, waarin ze iedereen kenden. Onze instincten zijn daarop afgestemd: we willen een relatie opbouwen met de persoon die over onze zaak gaat en die persoon kunnen aanspreken als het fout loopt. ...
     De enige oplossing is de-fuseren: terug naar kleine bedrijven die contact met de klant hebben. Terug naar het bankkantoortje om de hoek waar men je kende en je een praatje maakte, en waar de grote baas (die een hele pief was in het dorp) uit het kantoor tevoorschijn kwam als je grote dingen ging doen zoals een huis kopen.   ...
    De markt werkt kennelijk dusdanig dat verdere ontwikkeling naar groter, anoniemer en meer 'bulk' hoe dan ook onvermijdelijk is, zowel in voor- als tegenspoed. Met een regering die gelooft in marktwerking valt te vrezen dat die ontwikkeling alles behalve gekeerd zal worden, en het met ons vertrouwen navenant bergafwaarts zal gaan. ...
    Voor wie af en toe zijn neus durft te stoten, is een ruimhartige, vertrouwen-gevende opstelling tegenover anderen een effectieve manier om vertrouwen bij anderen te bevorderen - en daarmee het geluk van alle betrokkenen! Het geven van vertrouwen is zelfs bevorderlijk voor de aanmaak van het 'knuffelhormoon' oxytocine. Dit hormoon speelt een cruciale rol bij binding en intieme relaties. Het gaat omhoog wanneer we knuffelen met onze geliefde of wanneer een vrouw haar baby de borst geeft. Oxytocine is ook van belang bij gevoelens van vertrouwen en veiligheid in een zakelijke context. Wanneer deelnemers in een onderhandelspel vooraf een spray met oxytocine inademen, worden ze royaler met het inzetten van hun middelen. Op de tegenspelers heeft dit aanwijsbaar effect: door het vertrouwen dat zij ontvangen, gaat hun oxytocine-spiegel vanzelf omhoog, tot zelfs twee keer zo hoog. Dit leidt ertoe dat zij op hun beurt ook genereuzer worden, waardoor een ultieme win-winsituatie ontstaat. Het positieve, zichzelf versterkende effect van vertrouwen is dus zelfs hormonaal vast te stellen.
    Dit kan ook deels de relatie met geluk verklaren, want oxytocine stimuleert de productie van dopamine en dat geeft een lekker gevoel.
    Vertrouwen is op alle fronten heilzaam: het leidt tot economische groei, meer rendement in zakelijke transacties, betere relaties met meer 'sociaal kapitaal'; het versterkt zichzelf want het roept vertrouwen op bij anderen, en het maakt mensen gelukkig. Helaas is ons nationaal vertrouwen hard op weg te krimpen, dankzij toenemende schaalvergroting en anonimiteit, waardoor de afstand tussen burger en bedrijven, instellingen en politiek steeds groter wordt. We kunnen dit oplossen door in ons eigen kleine wereldje onze soorteigen behoefte aan verbinding te vervullen. Of we daarmee de wereld nog gaan redden is de vraag, maar gezien de besmettelijkheid van vertrouwen valt het zeker te proberen.


Red.:   Ook een multiculturalist kan zinnige dingen zeggen - als hij maar uit de buurt blijft van zijn ideologieën:


Uit: De Volkskrant, 26-04-2011, column door Pieter Hilhorst, politicoloog

Het vierde ideaal: robuustheid

Tussentitel: We moeten ons niet richten op kleine tegenslagen, maar op wat onbeheersbaar is

'Vrijheid, gelijkheid en broederschap', was de leus van de Franse revolutie. Na ruim tweehonderd jaar bepalen deze drie idealen nog steeds het politieke landschap. De strijd gaat vooral over de verhouding tussen vrijheid, gelijkheid en broederschap. Maar een vierde ideaal? Een kandidaat is misschien duurzaamheid.   ...


Red.:    Je zou het ook "rentmeesterschap kunnen noemen - of "conservatisme". Want net als met vrijheid, gelijkheid en broederschap, is in principe ook daar niets mis mee. Behalve als je er "te" voor zet, of, nog erger, het als ideologie behandelt. Dan zit je voor je het weet niet met vrijheid, gelijkheid en broederschap, maar met dwang (islam), dictatuur (kapitalisme) en uitbuiting (immigratie).

  Wie daadwerkelijk een vierde politiek ideaal weet te introduceren, levert dus een huzarenstukje. De kandidaat van Nassim Nicholas Taleb is robuustheid. En als we zijn ideaal serieus nemen, moet op tal van terreinen het roer radicaal om. Taleb heeft naam gemaakt met het boek De zwarte zwaan. De impact van het hoogst onwaarschijnlijke. Een zwarte zwaan is een gebeurtenis waarvan de kans dat die zich voordoet heel klein is, maar waarvan de impact ongenadig groot is. De Fukushima-ramp is een zwarte zwaan. Maar ook de financiële crisis van 2008. Taleb heeft die crisis voorspeld (en er dik aan verdiend).

Een ongelukkige naamgeving, want de uitdrukking is al in gebruik => , en bovendien is ze hier erg onzuiver: als God uit de Hemelen afdaalt, is dat zeker een minstens zo uitzonderlijke gebeurtenis als een zwarte zwaan, maar ze heeft geen enkele relatie tot de overige zaken die Taleb eronder schaart. Gewoon "catastrofe" was beter geweest.
  Voor Taleb is robuustheid het antwoord op zwarte zwanen. Een robuuste samenleving kan tegenslagen opvangen. ... Maar het bijzondere aan onze tijd is dat rampen van menselijke makelij zijn. Zelfs bij natuurrampen is dat het geval. De tsunami in Japan werd catastrofaal door de kerncentrales in Fukushima.

Onzorgvuldig, maar verderop staat het beter: de oorzaak was de manier waarop de kerncentrales waren gebouwd.
  Taleb wijst in zijn boekje Over robuustheid twee oorzaken aan voor onze hedendaagse kwetsbaarheid. Een gevaarlijke wens tot optimalisatie en een overdreven vertrouwen in ons vermogen om risico's goed in te schatten. De kredietcrisis is ontstaan uit de combinatie van deze twee. Wie reserves aanhield was een dief van zijn eigen portemonnee. En bankiers geloofden dat ze via ingewikkelde financiële producten de risico's konden spreiden. In normale tijden werkt dat prima, maar in abnormale tijden gaat het faliekant fout.

Alweer: onzorgvuldig. De ingewikkelde financiële producten zijn helemaal niet zo ingewikkeld: een bank neemt geld in tegen een rente, en geeft een uit tegen een hogere rente om de kosten te betalen en het risico van een enkele niet-terugbetaling te dekken. De ingewikkelde financiële producten zijn allemaal vormen van het "verzekeren" van het risico op niet-terugbetalen. Door deze verzekering denkt de bank meer te verdienen, en zelf meer risico te kunnen nemen. Maar natuurlijk is het risico niet verdwenen, want dat is doodgewoon het mislukken van een onderneming of het ontwikkelen van en product. Of het werkloos worden van een hypotheekhouder. Door te bouwen op dat risico, neemt het risico dus toe, en de financiële wereld heeft steeds verder op dat risico gebouwd. De val was niet het gevolg van 'abnormale tijden', maar die val was ingebouwd in het systeem.
  Het is beter om te leren leven met onzekerheden. De natuur wapent zich niet alleen tegen bekende, maar ook tegen onbekende bedreigingen. De natuur kent de waarde van reserves, van redundanties, van overbodigheden. Waarom hebben we twee nieren, als we met één nier prima kunnen leven? Een bedrijfseconoom had allang bedacht dat we die tweede nier beter kunnen verkopen. Juist de alom aanwezige neiging tot optimalisatie maakt ons kwetsbaar voor tegenslagen.
    De crux van robuustheid is niet dat we elk onheil uitbannen, maar dat we onze weerbaarheid vergroten. Wie altijd in een steriele omgeving verblijft, wordt als hij naar buiten gaat geveld door de eerste de beste infectie. We moeten ons daarom niet richten op de kleine tegenslagen, maar op onbeheersbare tegenslagen. Het is helemaal niet erg als er eens een bank failliet gaat, maar wel als daardoor het hele systeem in elkaar dondert. Bij onbeheersbare risico's zijn de winsten voor private partijen, maar moet de samenleving voor de verliezen opdraaien. Dat is onacceptabel. Door het massale gebruik van antibiotica in de bio-industrie is het bijvoorbeeld wachten op resistente bacteriën en epidemieën. Maar de boeren draaien niet voor die schade op, zoals ook de eigenaar van de kerncentrales in Fukushima nooit alle schade door de kernramp zal vergoeden.

Achter al; deze foute zaken zit een algemeen idee: dat van winstmaximalisatie. En achter het idee van winstmaximalisatie zit ook een noodzaak: wie zijn producten robuuster maakt, maakt zijn producten duurder, en wordt uit de markt geprijst. Oftewel: robuustheid gaat niet samen met een vrije markt.
    Waarna we zaak als discussie en als alternatief om nu naar te streven kunnen afsluiten. Robuustheid gaat niet samen met het kapitalistische model. Of in de zijden formulering van deze heren:
  Robuustheid is een radicaal ideaal. Het dwingt tot een ingrijpende koerswijziging op tal van terreinen.

Wat je ook al aan de term als had kunnen zien: robuustheid stinkt naar "Communisme!". En, zoals iedereen weet, is dat heel vies.
    Verrassing! De Volkskrant steunt ook onze website met een paginagroot artikel:


Uit: De Volkskrant, 12-05-2011, van correspondent Arnout Brouwers

Russische elite getart door activist met een site

Navalnyj onthult schandalen. Voor de machthebbers is hij gevaarlijker dan de oude oppositie.

Tussentitels: 220 miljoen euro gaf Transnef uit aan goede doelen die niet bestaan
                   110 miljoen euro verdween bij de aankoop van 30 Chinese olieplatforms


 Hij is jong, goed gebekt en absoluut onbevreesd voor de autoriteiten. Hij zet grote staatsbedrijven als Gazprom, Transneft en VTB Bank in hun hemd. En hij heeft ook nog politieke ambities. Geen wonder dat de 34-jarige blogger en jurist Aleksej Navalnyj zich sterstatus heeft verworven bij een groeiende schare volgelingen: blijkbaar kan het allemaal anders in Rusland, als je maar slim bent en lef hebt. ...


Red.:   Oh ja, het is niet deze site zelf, maar een soortgelijke in Rusland. Maar natuurlijk steunt de Volkskrant dan ook sites die uitbuiting en manipulatie blootleggen door een oligarchie en nomenclatura in andere landen. En ook dus in Nederland, waar deze site hetzelfde doel heeft, zij het met wat andere nadruk - meer op analyse en wetenschappelijke achtergrond gericht.
    Het CDA beweert de partij van het rentmeesterschap te zijn, maar stemt in de praktische politiek vrijwel afrijd mee het het neoliberale en Angelsaksische beolied van de VVD. Toch weten sommigen wel hoe het hoort:. De aanleiding voor het volgende artikel is het naar buiten komen van het disfunctioneren van het grootschalige HBO in het algemeen en dat van  Inholland in het bijzonder:


Uit: De Volkskrant, 25-05-2011, door Raymond Gradus en Jeroen van Velzen

Het kabinet schiet door met controle op hbo

Raymond Gradus | Jeroen van Velzen | De auteurs zijn directeur van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA en voorzitter van het CDJA. Zij betogen dat de onderwijssector als geheel niet de dupe moet worden van de misstap van een enkeling.

Tussentitels: Docent weet als geen ander wat goed opleiden is

Uiteraard vraagt de situatie bij Inholland om adequate maatregelen. Het is immers niet te tolereren dat diploma's onrechtmatig zijn verstrekt en het is goed om na te gaan hoe eindtermen wel zijn te handhaven.   ...
    Wanneer het kabinet de rol van de overheid in het maatschappelijk domein niet wil vergroten, moet het een nadrukkelijke keuze maken tussen het Angelsaksische en het Rijnlandse model.
    In het Angelsaksische model staan individuen centraal, komen regels in plaats van normen en is de maatschappij teruggedrongen. Toezicht speelt een belangrijke rol in dit model en discussies over bijvoorbeeld kwaliteit worden vaak gejuridiseerd.
    In het Rijnlandse model wordt gekozen voor een kleine maar wel sterke overheid én sterk ontwikkelde maatschappelijke organisaties. Op die manier worden belangen bij elkaar gebracht. Extern toezicht beperkt zich tot hoofdlijnen. In dit model spelen horizontaal toezicht en betrokkenheid van alle actoren een belangrijker rol. Zij zijn immers beter in staat te bepalen wat kwaliteit is dan Haagse regelgevers.
    Het uitgangspunt in het Rijnlandse model is dan ook een principieel andere dan in het Angelsaksische model. Het Rijnlandse model gaat uit van vertrouwen totdat het tegendeel is bewezen. Dit verdient ons inziens meer aandacht, omdat dit het beste in mensen losmaakt en uitgaat van de mens als een relationeel wezen.
    Dit vraagt overigens ook een actieve houding van maatschappelijke organisaties en een bepaalde mate van zelfreinigend vermogen. ...


Red.:    Tot zo ver gaat het goed. Maar zoals in zo veel zaken: de duivel zit in het detail - oftewel: hoe pas je het toe.

  In het onderwijs betekent dit dat niet de overheid of de onderwijsbestuurders aan alle knoppen moeten draaien, maar docenten en studenten de ruimte moeten krijgen en zij een actieve rol op zich dienen te nemen.

Dus niet zoals het hier gesteld wordt. ook onderwijsbestuurders kunnen een stem hebben, maar dan moet het bestuur goed ingericht zijn, en de juiste mensen bevatten. De HBO-les is dat grootschaligheid voor het tegendeel zorgt - wat iedereen van tevoren had kunnen weten want grootschaligheid zorgt meestal voor ellende in dit soort zaken.
    Verder is het zo dat zowel bestuurders als docenten en studenten geweerd moeten worden uit posities waarin ze eigenbelang hebben: studenten moeten niet mogen beslissen over de studielast, want die willen ze gewoonlijk veel te laag. Docenten moet niet mogen beslissen over hun salarissen, want dan worden die te hoog. Wat dan ook niet zo georganiseerd is. Maar wel voor bestuurders, voor wie natuurlijk precies hetzelfde geldt. Dus in tegenstelling tot wat de CDA'ers beweren, heeft de overheid wel degelijk een essentiële rol, namelijk als bewaker van beloningen. En tevens als bewaker van kwaliteit, middels onafhankelijke en landelijke normen.
   Zaken waarmee de CDA'ers opzichtig inde fout gaan:
  Het kabinet schiet in zijn reactie volstrekt door en denkt op de stoel van studenten en docenten te kunnen gaan zitten. Het ontgaat ons volledig waarom op alle hbo-instellingen landelijke toetsen worden ingevoerd en door de overheid controles moeten plaatsvinden 'hoe er wordt gedoceerd in de klas'.

Dat laatste is een correctiemaatregel op wat er al grondig fout is gegaan.
  De afgelopen jaren is onmiskenbaar gebleken dat een systeem van overmatige controle, formats en toezicht de vormende rol van onderwijs uitholt.

In het onderwijs is het tegenovergestelde gebeurd: dat is vrijgelaten, als een soort verzelfstandiging. Dat heeft overduidelijk niet gewerkt.
  Wanneer het kabinet de rol van de overheid in het maatschappelijk domein niet wil vergroten, moet het een nadrukkelijke keuze maken tussen het Angelsaksische en het Rijnlandse model.
    In het Angelsaksische model staan individuen centraal, komen regels in plaats van normen en is de maatschappij teruggedrongen. Toezicht speelt een belangrijke rol in dit model en discussies over bijvoorbeeld kwaliteit worden vaak gejuridiseerd.
    In het Rijnlandse model wordt gekozen voor een kleine maar wel sterke overheid én sterk ontwikkelde maatschappelijke organisaties.

In het Rijnlandse model wordt gekozen voor een overheid die doet wat nodig is. Onafhankelijk of dat nu veel of weinig is. Hetgeen per sector bepaald kan worden. Wat er meestal toe leidt dat de invloed van de overheid in sectoren als onderwijs en zorg groot zal zijn. Omdat in die sectoren op geen enkel zinvolle wijze sprake kan zijn van "markt".
    Weer wat over het mentale aspect:


Uit: De Volkskrant, 05-07-2011, door Lisette Thooft

Babyboomer wordt wijzer  

Als jongere was de babyboomer idealistisch, toen werd hij cynisch en nu hij oud wordt, wordt hij eindelijk wijs

Lisette Thooft | Lisette Thooft is publicist. Op 15 juli verschijnt haar boek Spiritueel door de overgang. Nu de babyboomers in de overgang komen, komt er ruimte voor een spiritueler kijk op de zaken. Zijn ze op weg om mystici te worden?

Tussentitel: Je hebt steeds meer alcohol nodig om cynisch te kunnen blijven

...    De tijdgeest wordt al sinds een halve eeuw voornamelijk bepaald door de generatie geboren tussen 1946 en 1964, domweg doordat wij altijd met zovelen waren en dat zijn we nog steeds. ...
    Die babyboomgeneratie, die als een bult door de bevolkingscijfers loopt, veranderde toen ze ouder werd. Niet de babyboomers werden tragisch opgeslokt door de voortrazende economie, nee, de economie ging harder razen omdat de babyboomers zich erin stortten. Kwestie van ouder worden.
    'Het kind is realist, de jongeling idealist, de volwassene cynicus en de grijsaard mysticus', volgens Goethe. Jongeren zijn idealistisch, omdat ze wel de intelligentie hebben om te zien wat er allemaal mis is in de wereld, maar nog niet weten hoe moeilijk het is om het zelf beter te doen. Toen wij jong waren, stond de vlag in de hele maatschappij op 'idealistisch'.
    Hoewel, het moet gezegd, veel van onze idealen draaiden om genot. Rechten zonder plichten, vrijheid zonder verantwoordelijkheid. Maar geld belangrijk vinden was taboe, evenals hechten aan trouw. Seksuele bevrijding, feminisme, milieu, daar ging het om. En vooral: het afschaffen van alle soorten hiërarchie. We kunnen er nog steeds blij mee zijn.
    Intussen werden we volwassen, en cynisch. De ervaring wees uit: een betere wereld neuk je niet zomaar bij elkaar. De desillusie sloeg toe en we focusten vooral op onszelf. Geld bleek toch wel prettig voor ons ik-project. 'Als je op je twintigste niet links bent, heb je geen hart', hoorde je vaak, 'maar als je het op je veertigste nog bent, heb je geen hersens.'
    We lieten ons hart voor wat het was en gingen onze hersens gebruiken. De jaren tachtig en negentig brachten de opkomst van het ik-tijdperk, de teloorgang van sociale verbanden, de schaamteloze zelfverrijking van de sluwsten onder ons, de hebzuchtige ideologie van het neoliberalisme. De huizenmarkt werd als een plofkip uit de bioindustrie, door al die babyboomers die van huis naar huis hun kapitaal vermeerderden. 'Boomeritis' noemt de Amerikaanse filosoof Ken Wilber het narcisme van de babyboomers. De grondhouding ervan is: 'niemand heeft iets over mij te zeggen.'
    Die houding heeft inmiddels onze hele samenleving doortrokken. Ook jongeren zijn erdoor beïnvloed. Velen van hen hebben als enig ideaal: rijk en beroemd worden. Ze worden te jong volwassen, zou je kunnen zeggen.
    Maar nu zijn we in de overgang. ...


Red.:   Waarna nog veel hoopvolle woorden volgen over hoe het beter wordt met de mentaliteit van de babyboom-generatie. Misschien is er wel een lichte verbetering. Maar die is voorlopig dusdanig gering dat het weinig uitmaakt op de grote schaal. Zoals het nog steeds dominant zijn van de oligarchische, graaiende en  narcistische politieke partijen: VVD, CDA, PvdA, D66 en GroenLinks , laat zien. Al deze partijen propageren, op de ene of de andere manier, de globaliserende, kosmopolitische wereld onder leiding van de wereldwijde oligarchie - te starten met de Europese Unie zijnde het Europese Imperium. Neoliberalisme en kapitalisme. Alles wat niets met verlichting en beschaving te maken heeft.
    Bij de afsluiting van het politieke jaar 2010-2011 doet politiek columnist van de Volkskrant Martin Sommer nog een aantal bekende observaties:


Uit: De Volkskrant, 09-07-2011, column door Martin Sommer

Conservatisme op kousenvoeten 

Tussentitel: CDA en PvdA zoeken beiden naar moreel kompas

Waar is het nieuwe midden? Niet bij D66 of GroenLinks, schreef ik vorige week. Lezers vonden dat ze in de steek werden gelaten. Waar dan wel, vraagt Johannes W.H. Janssen uit Amsterdam. Columnisten die roepen om politieke visie en zelf niks bieden, wat hebben we daaraan? Hij voelt zich achtergelaten 'in een gapend gat'.
    ... Waarom zou het opgewekte individualisme en kosmopolitisme van de genoemde partijen nooit het nieuwe midden kunnen zijn? Omdat het probleem zich hier opwerpt als de oplossing. Er is net weer zo'n SCP-onderzoek naar 'burgerperspectieven' uit. Als grootste vraagstuk staat consistent, sinds geruime tijd op nummer één: hoe moeten we samenleven, normen en waarden.   ...


Red.:   En de burger wil niet de normen en waarden van het Europese Imperium, het kosmopolitisme,  de globaliserende wereld en neoliberalisme en kapitalisme. Al deze begrippen hebben geen normen en waarde in zich - behalve dat van "graaien waar je kan".

  Dat er woorden gevonden moeten worden voor de gezamenlijkheid, wordt nu gezien door de wetenschappelijke bureaus van zowel CDA als PvdA. Dat is winst. Je kunt bij zowel ChristenDemocratische Verkenningen als S&D van de PvdA in nauwelijks verschillende bewoordingen lezen over het zoeken naar een moreel kompas, 'wat is van waarde', bezield verband of het goede leven.

Hier zijn wel verschillen: de leiding van het CDA wil niet van zijn voornoemde ideeën af, maar wil alleen zijn kiezers terug. In de PvdA zijn de meningen  verdeeld:
  Denk niet dat het onomstreden is. Uit de Kamerfractie van de PvdA steeg, via de NRC-kolommen, onverholen irritatie op over de zoektocht naar een nieuwe verhouding tussen individu en gemeenschap van S&D. Een geprikkeld Kamerlid zei: misschien zijn de arbeiders geëmancipeerd, maar wij komen op voor de onderkant en daarmee is alles gezegd. De rest vond ze flauwekul, voor intellectuelen en columnisten.

Dit zijn dus de aanhangers van de Europese Imperium, het kosmopolitisme, de globaliserende wereld en neoliberalisme en kapitalisme. Mensen als Frans Timmermans, Frans Leijnse, enzovoort. En de culturele en media-elite:
  Progressief Nederland heeft een serieus probleem met de waarden van zijn veronderstelde achterban. Volgens Den Uyl zou de toegenomen welvaart leiden tot culturele ontplooiing en 'een leven op een hoger plan'. Helaas, de onderkant ging naar Jan Smit luisteren. En toen de PVV-motie werd aangenomen om een quotum van 35 procent in te voeren voor Nederlandstalige muziek, werd in de linkerbankjes van de Kamer de wave ingezet. Lachen!
    Maar dit zijn onze mensen, zei Wouter Bos ooit. Dat GroenLinks zich te goed voelt voor de liefhebbers van Jan Smit wisten we. Voor de PvdA zou dat echt een kwestie zijn. Trouwens, in serieuze landen als Frankrijk bestaat sinds jaar en dag zo'n quotum. Alleen dankzij dat voorgeschreven percentage kunnen wij bij radio Tour de France naar die zuchtmeisjes luisteren waar Volvo-rijdend Nederland zo dol op is. Wat hier rechts en provinciaals is, wordt eenmaal over de Franse grens de hoogste vorm van cultuur.
    Lachen om de Tros is een oude reflex waar verder geen woorden aan vuil werden gemaakt. Het ging immers om de onderbouw. ...

Met aan de nadere kant een klein groepje die de ogen wat opener heeft:
  De sociaal-democratie, althans de waaghalzen van S&D, gaat op zoek naar een visie op het goede leven. De christen-democraten zoeken naar 'een groter geheel (..) dat het eigen bestaan overstijgt' (Donner). Zullen we dat beestje eens bij de naam noemen die tot dusver zorgvuldig vermeden wordt? Conservatisme. Conservatisme op kousenvoeten. En als je het mij vraagt, moet daar ook het nieuwe midden worden gezocht.

Niet maatschappelijk conservatisme, maar cultureel conservatisme. En niet zozeer conservatisme in de politieke betekenis, maar conservatisme in de letterlijke betekenis: behouden van wat van waarde is. En niet iets vernaderen om het veranderen. En al zeker niet iets vernaderen, omdat er op een onnatuurlijke manier iets andere is bijgekomen: de allochtone culturen. Al was het maar omdat dat doodgewoon achterlijke, ja: achterlijke, culturen zijn. Waarvan het tolereren bijvoorbeeld heeft geleid tot de toename van homohaat en jodenhaat. Een voorbeeld van verandering die achteruitgang is. Een voorbeeld van verandering die mensen doet verlangen naar "conservatisme": het op peil houden van onze homo-tolerantie en joden-tolerantie.
    Martin Sommer durft dit niet zo expliciet in te vullen - hij zou zich niet meer in eigen kringen kunnen vertonen. Dus moet hij zich beperken in zijn oplossingen in de richting van de klagende lezer:
  Je zou het behoefte aan traditie in combinatie met politieke bescheidenheid kunnen noemen. Ik geef toe, veel om dat gapende gat van Johannes Janssen te vullen, is het niet. ...

Een verder invullen zou automatisch lieden naar het soort oplossing dat hier het Rijnlandse model is gedoopt. Het soort oplossingen dat al eerder beschreven is door wijlen collega (van Sommer): H.J. Schoo uitleg of detail .
    Een aardige samenvatting:


Uit: De Volkskrant, 24-08-2011, door Marcel Bullinga

We zijn niet zielig, we zijn verwend

Marcel Bullinga | Futurist Marcel Bullinga is auteur van het boek Welcome tot the Future Cloud - 2025 in 100 voorspellingen. Hij ziet maar één uitweg uit de (euro)crisis: terug naar de deugden van de jaren vijftig.

Tussentitel: We moeten weer geld gaan gebruiken dat is gebaseerd op werk

De euro is een misser, vindt 56 procent van de Nederlanders. Ik kan daaraan toevoegen: een geld rondstrooiende Europese Unie ook. Welvaart zonder werk en zakendoen zonder moraliteit zullen ons op termijn vernietigen, zei Mahatma Gandhi. Nou, dat is precies wat er gebeurt. De hele wereld heeft zich er de afgelopen dertig jaar aan bezondigd, en nu betalen we de rekening.   ...


Red.:   Beter: nu beginnen we een beetje van de rekening te zien.

  39 triljoen euro aan schulden wereldwijd en u denkt dat uw welvaart echt is? We zijn niet zielig, we zijn verwend.

Het materiële deel van die huidige welvaart is echt genoeg - die schuld is in geld, een niet bestaande zaak die in één keer afgeschreven kan worden - alleen de rijken hebben dan "pech".
  Welkom in het wilde Westen! De wereld waarin je slapend rijk werd.
    ... omdat je het mooie vak van bonusbankier en graaibestuurder had geleerd.

Precies - door financiële manipulaties. Maar niet door dit:
  Omdat je lekker lang in hetzelfde huis woonde

Dat heeft een andere oorzaak: een overspannen huizenmarkt.
  Het verwende Westen leeft erop los en consumeert zich het graf in met vers gedrukte, volstrekt waardeloze euro- en dollarbiljetten.

En dit is te algemeen - het geldt voor Amerika, maar niet zozeer voor Europa - met uitzondering van de "Angelsaksische" economieën:
  Gratis geld is het voornaamste 'systeemlek' van dit piramidespel. Er zijn tal van prachtige Engelse termen voor die niemand snapt, zoals deficit spending en quantative easing. Het komt neer op geld scheppen uit niets. Het heeft een onstabiele schijnwelvaart gecreëerd in Ierland, Griekenland en de Verenigde Staten. .

Maar er is een andere vorm van schuld:   
  Tel daarbij op dat we te weinig energie hebben voor de groei van de wereldbevolking, en dat de voornaamste bron (olie) al dertig jaar lang de elites in verschillende dictaturen op de been houdt. Die elites kopen op hun beurt met ons eigen oliegeld onze bedrijven en havens op. Bovendien zal een steeds langere rij van steeds schaarsere grondstoffen de komende jaren veel militaire conflicten veroorzaken en veel staten instabiel maken. Te lang hebben we hiervoor onze ogen gesloten.

Hier is belangrijker de grondstoffen dan het geld: de huidige welvaart is voor een groot ddel comsumtie nu van wat je voor de toekomst zou moeten bewaren.
    Conclusie:
  Het komt erop neer dat we collectief ons gezonde verstand hebben verloren. We zijn terechtgekomen in een doodlopende steeg die onherroepelijk leidt naar een Big Bang, een financiële atoombom. En die is van een heel andere orde dan de zoveelste Zwarte Maandag. Futuristen spreken er al jaren over, en de nachtmerrie is nu heel dichtbij.

Waarvan het financiële aspect eigenlijk het onbelangrijkste is:
  We zijn terechtgekomen in een doodlopende steeg die onherroepelijk leidt naar een Big Bang, een financiële atoombom. En die is van een heel andere orde dan de zoveelste Zwarte Maandag. Futuristen spreken er al jaren over, en de nachtmerrie is nu heel dichtbij.

De oplossingen:
  Het is de hoogste tijd om op onze schreden terug te keren. Einstein had gelijk: oplossingen moet je zoeken buiten het systeem dat de problemen heeft veroorzaakt. Dus niet nog meer schulden maken. Nee, terug naar de jaren vijftig!
    We moeten weer echt geld gaan gebruiken, geld dat gebaseerd is op werk en niet op speculatie. Gebruik oude vormen van 'lokaal geld', zoals de Nederlandse gulden of de Engelse Totnes pound. Dat is een stimulans voor de lokale economie en bant speculatie.
    Grootmoeder betaalde gewoon haar rekeningen en maakte het huishoudboekje kloppend. Zet de tering naar de nering. Geef niet meer uit dan je hebt, en leen met mate om te investeren. Terug naar grootmoeders tijd. Sparen! Een beproefd recept uit voorgaande eeuwen.
    Stop de steun aan Europese landen met een zwakke economie. Laat Griekenland eindelijk failliet gaan en zelf weer overeind krabbelen. Breng de Europese Unie terug naar wat die in de jaren vijftig was: niet een geldverdelingsmachine, maar een economische unie van samenwerkende landen die hun eigen broek ophouden.
    Daarnaast moeten we anders gaan produceren. We moeten weer energie, voedsel en producten gaan produceren in de eigen regio. Word zelfvoorzienend! Stop dat gesleep met goederen en mensen over de hele wereld. Transport betekent afhankelijkheid van landen die zich tegen ons zullen keren. Dus geen zonnecollectoren in de Sahara, maar hightech zonnefilm op het dak van uw eigen auto en huis met extreem hoge opbrengst. Elke cent onderzoek moet gaan naar de zon en naar andere lokale energiebronnen, of dat nou aardwarmte is of de persoonlijke energie die u opwekt door te lopen. Handig voor uw mobieltje en voor uw conditie.
    Zelfvoorzienendheid is niet een 'optie' of een leuk scenario. Het is bittere noodzaak. De enige uitweg. Alleen dan heeft Europa nog een toekomst - en niet als openluchtmuseum. De 3D-printer, de zonnecel en een ouwe sok. Dát zijn de symbolen van de toekomst. Niet een schuldpapier.

Rijnlandse oplossingen - stuk voor stuk.
    Hoe dit soort oplossingen in de praktijk werken, is te zien in een documentaire over de Duitse economie, naar aanleiding van de sterkte daarvan onder de huidige financiële en economische crisis, uit de VPRO-serie Goudzoekers, aflevering Deutschland über alles uitleg of detail (22-08-2011).
    Aarzelend komen er wat meer tegengeluiden:


Uit: De Volkskrant, 25-01-2012, van verslaggever Robert Giebels

Interview | Paul Frissen, auteur RMO-rapport

'Niet net doen of de overheid een markt is'

De perverse prikkels van de financiële wereld zijn er ook bij de overheid, vindt hoogleraar Frissen.

Stop met het behandelen van de overheid als een 'markt', met geld en efficiency als de maat der dingen. Dat zorgt in de collectieve sector voor dezelfde excessen die de financiële sector in de kredietcrisis hebben gestort. Overheidsorganisaties moeten niet hiërarchisch zijn en dwarsliggende ambtenaren dienen te worden gekoesterd.
    Dat stelt de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling in het gisteren verschenen rapport Tegenkracht organiseren - lessen uit de kredietcrisis. De RMO adviseert regering en parlement over de stabiliteit van de samenleving. De adviesraad onderzocht of ook de overheid kan leren van wat er in de financiële sector zodanig is misgegaan dat de grootste financiële crisis kon ontstaan. Het volmondige antwoord is 'ja', zegt Paul Frissen, decaan en bestuursvoorzitter van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur in Den Haag, hoogleraar bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg en auteur van het rapport - het vijftigste van de adviesraad. De perversiteiten in de financiële wereld die met de crisis bloot kwamen te liggen, zijn er net zo goed bij de overheid, legt hij uit.

Werkt het bij een bank hetzelfde als bij bijvoorbeeld de politie?
'Bankbonussen zijn op zich een productief middel om het commerciële langetermijnbelang van de bank als geheel te dienen. Maar bonussen werkten langzaamaan het individuele kortetermijnbelang in de hand. Het middel was een pervers doel geworden.
    'Dan de politie. Je wilt hun effectiviteit verbeteren. Niets mis mee. Want dat ondersteunt de legitimiteit van de politie. Je gebruikt als kwantitatieve maatstaf daarvoor het aantal bekeuringen. Maar als de burger een bon krijgt denkt hij niet dat hij iets verkeerd heeft gedaan, maar dat die agent zijn target moet halen. Dat is het perverse effect, want in plaats van dat de legitimiteit van het systeem wordt ondersteund, wordt het ondermijnd. Het kabinet heeft dit overigens afgeschaft.'

Ziet u het overal in de collectieve sector mis gaan?
'We noemen tal van voorbeelden. De Citotoets is klassiek. Het is bedoeld als middel om te meten of de school aan zijn taak heeft voldaan en een leerling wat heeft bijgebracht. Maar de Citoscore is nu een doel op zich. Zwakke leerlingen zijn zogenaamd ziek als er getoetst wordt, er is een hele industrie aan leermiddelen ontstaan waarmee ouders hun kind op de toets kunnen voorbereiden en de school richt zich in op zo'n hoog mogelijke Citoscore, want dat is goed voor de reputatie. Dat zijn perversiteiten, want het doel van onderwijs is niet het opleiden voor een Citotoets.
    'Die creëert de overheid ook in het hoger onderwijs. Dat krijgt geld naar rato van het aantal inschrijvingen en afgestudeerden. Maar aan Hogeschool InHolland zie je waar dat toe leidt: ze verloren hun nutsfunctie uit het oog, gingen commercieel denken en reikten diploma's uit van bedenkelijke kwaliteit.
    'In de zorg treffen we ook perversiteiten aan. Patiënten die zich dementer voordoen dan ze zijn om zo een hogere bijdrage in de kosten binnen te slepen. Daar heeft de zorginstelling ook baat bij. Gebeurt ook bij de Wajong: jonggehandicapten hebben er belang bij wat ze mankeren te maximeren.'

Is de conclusie dat elk systeem pervers gedrag uitlokt?
'Je moet de menselijke aard niet willen veranderen. Maar juist bij de overheid moet je het voorkomen. Kijk, een bedrijf heeft één belang, winst maken en daar kun je dat hele bedrijf aan op hangen. Maar een overheidsorganisatie heeft een hele waaier aan belangen te verdedigen omdat die uiteenlopende burgers moet bedienen. De fout is om aan die uiteenlopende belangen op één manier tegemoet te komen, namelijk door beschikbaar geld te verdelen en vervolgens te kijken of dat geld efficiënt is besteed. Maar dat zegt niks. Het meest efficiënte gevangenisbeleid is als je alle gevangenen bij binnenkomst doodschiet. Ik bedoel: de publieke sector draait om waarden en efficiency is er daar maar één van.'   ...


Red.:   Niets meer dan doodgewoon gezond verstand van de soort: de markt wel voor pakjes boter want je kan wel tien soorten in het schap leggen, maar niet voor treinvervoer, want je kan maar één set rails leggen.
    Eindelijk een alternatief geluid uit de hoek van het neoliberale CDA:


Uit: De Volkskrant, 21-04-2012, door Anton Zijderveld, emeritus hoogleraar sociologie.

Anno 2012 heersen afrekencultuur en verruwing in de verzorgingsstaat

De idealen van de verzorgingsstaat zijn buiten beeld geraakt. De socialistische droom van een
sociaal-economisch rechtvaardige staat onder leiding van een sturende, sterke staat heeft plaatsgemaakt voor de tucht van de markt.

Doorgaans wordt aangenomen dat liefdadigheid haaks staat op het project van een verzorgende staat. De socialist Clement Attlee heeft eens gezegd dat liefdadigheid een koud en grauw geval is. Als een rijke de armen wil helpen, moet hij zijn belastingen betalen. Liefdadigheid tast de waardigheid van mensen aan. Maar hij omarmde wel het befaamde 'Beveridge-rapport' dat gezien wordt als de basis voor de naoorlogse, Britse welfare state. Vergeten wordt dat William Beveridge toen hij dit rapport schreef geen socialist meer was, maar het liberalisme had omarmd. Zijn rapport stond ook in een lange liberale traditie. Immers in 1911 had de liberale David Lloyd George al een 'National Insurance Act' en daarna nog diverse sociale wetten door het parlement aanvaard gekregen. Vergeten wordt ook dat Beveridge de grote nadruk van de socialisten op de sturende rol van de staat ten koste van het particuliere initiatief en de liefdadigheid ver van zich wierp.
    Omdat ook in ons land de verzorgingsstaat nog vaak wordt gezien als een inmiddels wel achterhaald socialistisch project, heeft het zin kort stil te staan bij de liberale grondgedachte van Beveridge's welfare state, die hij overigens liever aanduidde als 'social insurance state'. ...
 

Red.:   Inderdaad een veel betere term dan "verzorgingsstaat". En merk op dat het Engelse en vooral het Amerikaanse "liberal" lang niet hetzelfde is als een Nederlandse "liberaal" - een hedendaagse Nederlandse "liberaal" is vrijwel altijd een reactionair .

  Die grondgedachte was dat burgers in een democratische rechtsstaat de zekerheid van een minimum aan materiële welvaart en immaterieel welzijn bezitten. In het Engels heet dat fraai: de zekerheid van een civilized living, van een beschaafd bestaan. Het parlement moet via wetgeving vaststellen wat afhankelijk van de financiële mogelijkheden van het land de hoogte van dit minimum is. De verzorgingsstaat garandeert dus een bestaansvloer, waarbeneden niemand mag zakken. Beveridge meende dat die zekerheid vooral van toepassing moet zijn op gezondheid, behuizing, onderwijs en werkgelegenheid.

Prevcies.
  Toen na de oorlog Clement Attlee met medesocialisten als Ernest Bevin en Aneurin Bevan een socialistisch kabinet ging leiden, vreesde Beveridge dat de door hem in zijn rapport beoogde sociale verzekering en zekerheid uitsluitend door de nationale overheid zou worden uitgevoerd. Het zou volgens hem leiden tot een ongekend machtige en kostbare staatsbureaucratie die op den duur zowel de economie als de maatschappij zou verlammen. Daarmee zou een beschaafd bestaan van de burgers in gevaar komen. Hem stond veeleer een nauwe samenwerking van de staat en het particuliere initiatief voor ogen.

Maar dat heeft tot nu toe n0og nooit gewerkt. En wel om een hele simpele reden: als het wel zou werken, zou dat beteken dat onder burgers al een grote meerderheid is die bereid is zonder stimulans via de overheid dit te doen. En met name binnen de top. En war het eerst al moeilijk is, is het tweede schier onmogelijk. Voor de afzienbare tijd zal de meerderheid van de bevolking die belang heeft bij een sociale staat, de onderste tweederde, dit middels de staat bij de bovenste derde moeten afdwingen. 
  In ons land werd na de oorlog ook het rapport van Beveridge tot uitgangspunt van een verzorgingsstaat genomen. Maar hier werd aanvankelijk een socialistische verstatelijking voorkomen door de verzuiling. Ons land werd in de jaren vijftig gekenmerkt door een maatschappelijke en politieke opdeling in verticale, door de rangen en standen heen snijdende, autoritair van bovenaf bestuurde (eerder bestierde) instituties. Die waren gefundeerd in levensbeschouwelijke - katholieke, protestantse, humanistische - instellingen die de uitvoering van de verzorging voor hun rekening namen. Als stichtingen waren zij ten opzichte van de staat autonoom. Ze werden van bovenaf, door eigen elites, op autoritaire wijze aangestuurd. Het onderwijs, van basis tot hoger onderwijs, de gezondheidszorg, de vakverenigingen, de sport - ze waren allemaal verzuild. Ook de niet-verzuilde, 'neutrale', scholen, universiteiten en ziekenhuizen kregen de status van autonome instellingen. De grondgedachte was daarbij dat overheidssubsidies gelijkelijk over de zuilen verdeeld zouden worden.
    Toch heeft ook de verstatelijking van de verzorgingsstaat na ruwweg 1960 toegeslagen. Daar was om te beginnen bij het toenemen van de nationale welvaart de roep om steeds meer overheidssubsidies. Die kwam met name vanuit de hoek van de professionals die in aantal en macht toenamen. ...

Onjuist. Over de hele groep van professionals genomen is hun economische bijdrage redelijk dicht bij neutraal, waarbij die voor de bovenkant vrijwel zeker negatief is. Economische welvaart komt van de onderste tweederde van de maatschappij.  
  ... Hun geld en dus macht kwamen niet meer vanuit hun verzuilde achterban maar vanuit 'Den Haag', waar hun beroepsverenigingen de belangen van de professie verdedigden en propageerden.
    Maar wie betaalt, bepaalt. Dus namen de bureaucratische controles toe. De roep om beleid vanuit de overheid groeide en dus dijden de ministeries in omvang uit. Toen na ruwweg 1960 ten gevolge van de individualisering en modernisering de ideologieën van de verzuilde instituties verdampten, terwijl ze wel structureel overeind bleven, fungeerden de zuilen als geleiders van het verstatelijkte beleid.
    Vrijwillig initiatief en zeker charitas werden zoveel mogelijk uitgebannen. De professionals zagen die als beunhazerij die ten koste ging van hun invloed en inkomen, de bureaucraten vonden ze als moeilijk te controleren realiteiten die de bureaucratische orde dreigden te verstoren. Ze dienden zelf te bureaucratiseren.

Zo actief is dit niet gegaan. Zijderveld beziet dit duidelijk vanuit een confessionele blik, spijtig over hun verlies aan invloed.
   Gaande de jaren zeventig echter werd het steeds duidelijker dat de inmiddels extensief en intensief geworden verzorgingsstaat onbetaalbaar en bestuurlijk onbeheersbaar was geworden. De staatsschulden liepen onrustbarend op en de bureaucratie dijde niet alleen in 'Den Haag' maar ook op de stadhuizen uit tot een niet meer te beheersen moloch. Economen waarschuwden voor een geleidelijke verzwakking van de markt en riepen om 'minder staat, meer markt'.

Niet de verzorgingsstaat was onbetaalbaar, maar bepaalde regelingen werden min of meer collectief misbruik van gemaakt - zoals de WAO waar wat feitelijk werklozen in werd gedumpt. En indien tijdelijk, hoeft een vorm van opvang niet eens fout te zijn, alleen moet het niet permanent.
  Jammer genoeg waren er maar weinig sociologen die wezen op de nefaste werking van de verzorgingsstaat op de maatschappij. De individualiserende burgers trokken zich terug achter hun voordeur en legden de verantwoordelijkheid voor de publieke ruimte bij de overheid. Sociologen hadden baat bij al deze ontwikkelingen omdat zij hun vele onderzoeksprojecten en dus geld opleverden. De eenzijdige economische visie op de nadelige gevolgen van de intensieve en extensieve verzorgingsstaat corrigeerden zij niet.

Maar dat is slechts een van de falen van sociologen. En het voornaamste daarvan ligt niet op dit algemene veld, maar op de toepassing ervan op de hele derde wereld, inclusief dat dele ervan dat Nederland in binnengetrokken en de verzorgingsstaat ziet als een goed gevulde ruif. 

  In zekere zin was het akkoord van Wassenaar (1982) een wending in het proces van verstatelijking. Chris van Veen van de werkgevers en Wim Kok van de werknemers besloten onder regie van premier Ruud Lubbers om, gezien de economische problemen, de gebruikelijke salarisclaims te matigen en zo het schip van staat weer op koers te krijgen.

Hetgeen een illustratie is van het eerder gestelde, namelijk dat al kleinere afwijkingen van de koers van de verzorgingsstaat, tot een val ervan leiden. Want deze tijd was het begin van de opkomst van het neoliberalisme, dat op natuurlijke wijze uitmondde in de graaicultuur en de kredietcrisis.  
  De kabinetten-Balkenende hebben aanvankelijk gepoogd de burgers weer meer verantwoordelijkheid te geven. De idee van een civil society, dat wil zeggen van een maatschappij van actieve en betrokken burgers, was leidinggevend. De individualisering moest ingedamd worden, het gemeenschapsdenken werd door Balkenende en de zijnen gepropageerd.
    Maar een feit is dat dit alles al snel vertaald werd in een privatiseringsgolf die vooral bedoeld werd als een reeks bezuinigingen. Weer werd het economisch discours leidinggevend. Instellingen in de gezondheidszorg en het onderwijs bijvoorbeeld moesten privatiseren en zich overgeven aan 'de tucht van de markt' die onverantwoorde uitgaven zou matigen. Nu traden ook de managers naar voren. Zij verdrongen de bureaucraten en de professionals. Na 1990 raakte ons land in de greep van een ware managerial revolution. Dit alles ging gepaard met een belangrijke cultuurverandering. Niet gezag en vertrouwen, waarop instituties gebaseerd moeten zijn om goed en zinvol te functioneren, maar macht en geld werden de sturende factoren. De instituties kwamen daardoor in de greep van een afrekencultuur: bureaucraten en professionals worden afgerekend op het behalen van vooraf door managers opgestelde targets.

Precies. Een natuurlijk gevolg uit het voorgaande. Net als dit: 
  Barbarij
Daarmee zijn we ver verwijderd geraakt van het oorspronkelijke ideaal van de verzorgingsstaat: de garantie voor alle burgers van een beschaafd bestaan. De huidige, uitgedijde afrekencultuur is door en door onbeschaafd. De manier waarop we omgaan met dak- en thuislozen, met uitgeprocedeerde asielzoekers en vooral met hun kinderen, getuigt van een onaanvaardbare verruwing. Dit mag een zichzelf beschaafd noemende natie niet loslaten. Doen we dat wel, dan liggen de contouren van een barbarij op de loer die politiek uiteindelijk ook de rechtsstaat zal ondermijnen. Europa weet als geen ander werelddeel wat dat aan bloed en tranen zal kosten.

Inderdaad: geef wat betreft de verzorgingsstaat, of dus beter: social insurance state, de vinger, en je eindigt razendsnel bij de barbarij. Want dertig jaar is sociologisch gezien razendsnel.
    Uit het archief een bespreking uit 2009 die we hier plakken, als signaal dat de naar aanleiding van de financiële crisis voorgestelde veranderingen er niet zijn gekomen:


Uit: De Volkskrant, 25-09-2009, door Anet Bleich

De Kamerleden leven op een andere planeet

Wat te doen tegen overdadige bonussen en overdreven marktwerking? Twee prominente publicisten geven de weifelende politiek gratis advies.


Tussentitel: Als er iets toe is aan hervorming, dan is het de banksector

Hervormingen: de betekenis van dat woord die ik nog heb geleerd was: (progressieve) veranderingen in de structuur van de maatschappij. ...
    De laatste tien, vijftien jaar is de betekenis van de term ‘hervormingen’ echter verschoven op een manier die me altijd is blijven verwonderen. Voortaan stond ‘hervormingen’ voor maatregelen die moesten leiden tot structurele bezuiniging op de overheidsuitgaven, bijvoorbeeld hervorming van de WAO, de WW, of, recent, van de AOW. ...
    Nadat een jaar geleden de kredietcrisis in volle hevigheid was uitgebroken, door winststreven verblinde banken door de overheid gered moesten worden en er niettemin ook nog een diepe algemene economische crisis volgde, was ik er vrij zeker van dat er een abrupt einde zou komen aan die rare betekenisverschuiving van het begrip ‘hervorming’. Het kon nu toch echt niemand meer ontgaan dat het geen goed idee was geweest om het kapitalisme (de vrije markteconomie) ongeremd z’n gang te laten gaan? Als er íets toe was aan een grondige hervorming, dan wel de bankensector. En was het niet hoog tijd om een eind te maken aan de e bewieroking van de marktwerking op voorheen publieke terreinen?
    Maar de veronderstelling dat er onvermijdelijk een nieuwe consensus zou ontstaan over de noodzaak om staat en markt weer meer in evenwicht te brengen (klinkt simpel, maar zou veel hervormingen vereisen), is wreed gelogenstraft. Neem de jongste Algemene Beschouwingen van de Tweede Kamer: het ging weer alleen maar over bezuinigingen op de overheidsuitgaven, waarbij het enige punt in de – hoog oplopende – discussie was of dat meteen moest gebeuren of dat we nog een jaartje zouden wachten tot de crisis over het hoogtepunt heen was en ondertussen vast de mogelijkheden in kaart brengen. Ik heb, echt waar, met m’n ogen zitten knipperen. ...


Red.:   Verschijnselen die in de tussentijd en vooral nu, in 2012, alleen maar erger zijn geworden.

  Het doornemen van twee recent verschenen boeken, Niemand regeert, van Marc Chavannes en De Wij Economie van Willem Vermeend (...) . Ook de politiek columnist van NRC Handelsblad en de hoogleraar fiscaal recht (tevens bestuurslid van de werkgeversorganisatie VNO-NCW) maken zich zorgen over de doorgeschoten marktwerking en bepleiten maatregelen tegen de even schaamteloze als riskante bonuscultuur onder topbankiers. Vermeend oppert zelfs voorzichtig de mogelijkheid van een – tijdelijke – volledige nationalisatie van het bankwezen om de banken financieel gezond te maken en te zorgen dat ze weer kredieten gaan verlenen tegen normale voorwaarden en tarieven. Allesbehalve eenvoudig uiteraard, want om effectief te zijn zou zo’n maatregel minstens in heel Europa moeten worden doorgevoerd, maar voorwaar wel een prikkelend punt voor de politieke discussie.
    Chavannes analyseert in Niemand regeert scherp en overtuigend hoe de privatiseringsgolven vanaf de jaren negentig ook de geloofwaardigheid van de politiek nadelig hebben beïnvloed. De auteur is, het zij ten overvloede opgemerkt, geen marxist of voorstander van een almachtige staat. ‘De markt is prachtig’, aldus Chavannes, ‘voor concurrerende producten. Maar niet voor ziekzijn, politie, onderwijs, waterbeheer, ruimtelijke ordening, voedselveiligheid’. Of voor openbaar vervoer. Chavannes: ‘De verzelfstandiging van de NS is altijd een illusie geweest. Ik kan niet kiezen vandaag met de SNCF (het Franse spoorbedrijf; red.) naar Leeuwarden te reizen.’ En de privatisering van de elektriciteitsvoorziening heeft tot gevolg dat de Nederlandse overheid haar invloed op het energiebeleid uit handen heeft gegeven, eerst aan Essent en Nuon, die vervolgens door respectievelijk een Duits en een Zweeds elektriciteitsbedrijf zijn opgekocht.
    Ook Vermeend zet vraagtekens bij wat hij ‘marktfundamentalisme’ noemt, het geloof dat markten perfect werden en dat economie en bevolking dus het meeste gebaat zijn bij een kleine overheid, lage belastingen en zo min mogelijk ingrijpen in of toezicht op de markt. Zijn voorstel om ‘een gedegen en diepgaand onderzoek in te stellen naar de effecten van marktwerking waarbij in ieder geval naast doelmatigheid en doeltreffendheid ook een prominente plaats moet worden ingeruimd voor kwaliteit en de belevingswereld van werknemers en klanten ()’, is een grote stap vooruit. ...

Allemaal helemaal niets van gekomen. Het neoliberalisme of de financiële markten of de rijken die gevlucht zijn met ontdoeken belastinggelden, regeren als ooit tevoren.
    Wat eigenaardige opmerkingen van iemand uit culturele kringen:


Uit: De Volkskrant, 18-08-2012, door Mathieu Weggeman, lid van de Raad voor Cultuur en hoogleraar organisatiekunde (TU Eindhoven).

Nederland wordt steeds dommer

Domheid en onfatsoen zijn eerder regel dan uitzondering. Om dat tegen te gaan is meer cultuureducatie nodig.


Tussentitel: Er zitten immers weinig violisten, dichters en beeldhouwers in de cel

Het gaat in culturele zin niet goed met Nederland. Domheid en onfatsoen zijn eerder regel dan uitzondering. Bovendien versterken die twee elkaar, waardoor de snelheid waarmee ons beschavingsniveau achteruit holt, alsmaar toeneemt.    ...
    Om de toenemende domheid te pareren, biedt het perspectief om terug te keren naar onze van oorsprong Rijnlandse werkcultuur waarin de liefde voor het vak groter is dan de liefde voor het geld. De implicatie daarvan is dat eerst in serieuze, 'pretpakket-vrije' opleidingen en daarna in meester-gezelrelaties vakdeskundige professionals worden gekweekt. Het betekent ook: het aanstellen van vakdeskundige leidinggevenden die het werk op de vloer kennen omdat ze het vroeger zelf hebben gedaan. Dokters moeten leiding krijgen van een dokter, ingenieurs van een ingenieur.    ...


Red.:   Maar eigenlijk is het een heel natuurlijke verbinding: de ideeën van het Rijnlandmodel behoren tot hetzelfde veld als het bevorderen van cultuur: beschaving.
    Een nieuwe voorstander:


Uit: De Volkskrant, 06-12-2012, door Thomas von der Dunk, cultuurhistoricus

Europa kan de Britten missen als kiespijn

Zonder Groot-Brittannië zal een gemeenschappelijk Europees buitenland- en defensiebeleid tandeloos zijn, aldus Dirk-Jan van Baar vorige week woensdag in de Volkskrant....
    Daaronder ligt evenwel een nog essentiëler probleem. De Britten zijn geen lid om van de Unie wat te maken, maar vooral om te verhinderen dat de anderen er iets van maken. ...
    In hoge mate door Brits toedoen is daardoor ook elders in Europa een volstrekt eenzijdig marktdenken zonder flankerende sociale regelgeving dominant geworden. Omdat namelijk tegelijk de vrije Europese markt voor het Britse bedrijfsleven openstaat, kan dit door haar opt outs op oneerlijke wijze met de andere Europese landen concurreren, wat inmiddels tot een fiscale race to the bottom en de afbraak van allerlei sociale zekerheidsarrangementen heeft geleid. Onze bezuinigingsdiscussies over WW en ontslagrecht vallen daarvan niet los te zien. Omgekeerd hebben hedgefunds vrij spel gekregen en worden multinationals noodgedwongen door nationale belastingsdiensten op ongekende wijze in de watten gelegd, zoals de Volkskrant zaterdag uitvoerig beschreef.
    Het bovenstaande heet vervolgens 'van Europa te moeten', omdat we alleen zo om de gunsten van het bedrijfsleven kunnen blijven concurreren. Het lijdt weinig twijfel dat de sociale consequenties daarvan een van de hoofdoorzaken vormt van de toenemende weerzin tegen Europa. ...
    Nergens zal zo'n Britse aftocht overigens zo betreurd worden als in Den Haag - Rutte flirt graag met Cameron - en dat is niet geheel toevallig. Niet alleen combineert het Binnenhof vanouds een naïef vertrouwen in de Britten met een diepgeworteld wantrouwen jegens met name de Fransen, van wie Nederland nooit veel heeft gesnapt. Historisch is die maritieme oriëntatie ook verklaarbaar: het gevaar kwam in het verleden altijd van over land - eerst van de Spanjaarden, vervolgens van de Fransen, ten slotte van de Duitsers - en de redding kwam steeds van overzee: eerst van de Engelsen, later van de Amerikanen.
    Maar het is ook veelzeggend voor de hedendaagse verwording van Nederland - net als Engeland en IJsland traditioneel geteisterd door een buitenproportioneel grote financiële sector - waar het politieke denken sinds enige decennia ook ter linkerzijde sterk door neoliberaal marktdenken is geïnfecteerd. In geen ander West-Europees land heeft men zo onnadenkend de deregulerings- en privatiseringswaan en het bijbehorende veranderingsporno als 'modern' omarmd.
    Flexibilisering van de arbeidsmarkt vormt nog steeds een hoofddoelstelling, ook al is die markt vrijwel nergens zo flexibel als bij ons. De verkwanseling van openbare nutsbedrijven, waarin Nederland op bizar enthousiaste wijze vooropgelopen heeft, valt daarvan niet los te zien, evenmin als de totale economisering van de arbeid en de megalomane ontwrichting van zorg-, woningbouw- en onderwijsinstellingen. De graaicultuur die de Amarantis scholengroep te gronde heeft gericht, vond hierin haar origine.
    Dat de neoliberale besmetting in Nederland zo'n excessieve omvang heeft kunnen aannemen, valt daarbij niet los te zien van de modieuze dominantie van de Engelse taal en onze afnemende kennis van het Duits en het Frans. Daardoor isoleren wij ons cultureel steeds meer van onze naaste Rijnlandse buren en heeft het Angelsaksische wereldbeeld ook bij ons de overhand kunnen krijgen, met inmiddels desastreus resultaat.


Red.:   Amen.
    Een andere "spreker", een andere invalshoek, en een ander taalgebruik:


Uit: De Volkskrant, 19-04-2013, door Ad Verbrugge

Wat hol en uitgewoond is, moet plaatsmaken voor het levensvatbare
 
Wat is het grootste probleem van ons land en hoe lossen we dat op? Bijzondere denkers en doeners beantwoorden die vraag in een lezing in De Balie. Gisteravond deed Ad Verbrugge, filosoof aan de Vrije Universiteit, dat: 'In reactie op de ontheemding proberen we opnieuw onze wereld als een 'huis' vorm te geven.'


De verschillende crises - de financieel-economische, de ecologische, de institutionele, de demografische en de energiecrisis - hebben één ding gemeen: zij wijzen op een ontwrichting die samenhangt met de manier waarop de postmoderne mens de aarde bewoont. Die 'gewoonte' houdt verband met de geschiedenis van de moderniteit, waarin wij ons bevrijden van allerlei beperkingen. Zij mondt uit in het proces van globalisering en virtualisering zoals dat in de tweede helft van de 20ste eeuw zijn beslag heeft gekregen. Wij staan op een keerpunt in deze ontwikkeling. Dat vraagt om een fundamentele bezinning op de richting die we opgaan.
    De generatie van de jaren zestig wilde de wereld veranderen en dat heeft zij ook gedaan, ook al is de uitkomst daarvan een andere dan zij wellicht in gedachten had. Het bevrijde individu dat moest leren luisteren naar zijn eigen gevoel en kritisch zijn eigen belang in de gaten diende te houden, bleek onder druk van economische globalisering in de rol van grenzenloze consument te worden gedwongen. Die consument moet altijd en overal producten kopen uit alle windstreken, wordt onophoudelijk gestimuleerd om de wereld af te reizen, een leuke tijd te hebben en prikkelende ervaringen op te doen, dient steeds weer op zoek te gaan naar vertier om bij dit alles steeds zijn eigen geluk na te jagen - want hij is het immers waard!
    Surfend over het internet kan hij ieder moment van de dag wegdromen, de tastbare werkelijkheid ontvluchten en heeft hij vrijblijvend 'beschermd' contact op afstand, waarin hij nergens echt aan vastzit. Aldus breken de globalisering en de virtualisering van ons bestaan onze leefwereld open en betrekken zij ons in een dynamisch en vluchtig netwerk dat niet meer gebonden is aan een bepaalde plaats op aarde.
    Vooral vanaf de jaren negentig lijken oude grenzen in sneltreinvaart te worden opgeheven. De grote ideologische tegenstellingen verdwenen, de grenzenloze markt werd omarmd, deregulering werd het toverwoord. Via internet konden we met mensen over de gehele wereld in verbinding treden. In Europa gingen de grenzen open en de basis voor de EU werd gelegd. Er kwam massa-immigratie en het ideaal van de multiculturele samenleving vierde hoogtij.
    Deze beweging riep haar eigen tegenkrachten op. De sterke gerichtheid naar buiten en de ongeremde omarming van het vreemde, riepen de vraag op naar 'onze eigenheid' - waarvan we niet meer zo zeker waren. De opkomst van Fortuyn en het heftige islamdebat spreken boekdelen. De financieel-economische crisis die in 2008 tot uitbarsting kwam, drong evenwel de ophef over de islam naar de achtergrond.
    Door de globalisering en virtualisering van de financiële wereld - in combinatie met een terugtredende overheid - bleek de dynamiek van het grenzenloze kapitaal te zijn ontaard in reusachtige bubbels van aandelen en derivaten. De oorzaak daarvan ligt niet alleen in het persoonlijk falen van mensen, maar is inherent aan het gedereguleerde kapitaalsysteem zelf, dat met al haar 'afgeleide producten' losgezongen raakte van werkelijke waardecreatie.
    Zij is ook het gevolg van een algehele verandering in onze manier van denken en leven, waarin de betrokkenheid op een gemeenschappelijk goed is afgenomen, gedeelde waarden zijn geërodeerd en de enige objectieve waarde vooral de prijs van iets is: wat kost het en wat levert het op. Daarbij is ook sprake van een tendens tot meetbare uniformering van arbeidsprocessen in termen van geld, waarin van persoonlijke zin, betrokkenheid en aard van de samenwerking wordt afgezien. Dat is het proces van onteigening dat de laatste decennia zijn beslag heeft gekregen.    ...


Red.:   Het proces van culturele onteigening. Waarin het de Rijnlandse en sociale cultuur is die onteigend werd, en grotendeels vervagen door de Angelsaksische, neoliberale en asociale cultuur.


Naar Rijnlandmodel, algemeen  , Rijnlandmodel lijst , Rijnlandmodel, overzicht , of site home .