Cultuurdiscussie, internationaal

29 mrt.2007

Het belang van de discussie over het culturele klimaat en het multiculturalisme is dusdanig groot dat ze ook naar buitenlandse intellectuele kringen is overgeslagen. Onderstaand eerst twee overzichten ervan, een meer neutrale gevolgd door één uit politiek-correcte hoek - wie zich eerst wil inlezen in het artikel dat aanleiding was voor de discussie kan dit vinden hier  :


Opinio, 26-02-2007, door Diederik Boomsma

Verslag van een polemiek: Bruckner, Kelek, Paul Cliteur, Garton Ash en Buruma

Pascal Bruckner, de Franse filosoof, schreef een vlammende polemiek tegen de Brits-Nederlandse schrijver Ian Buruma’s boek Dood van de gezonde roker en de bespreking daarvan in The New York Review of Books door de Britse historicus Timothy Garton Ash. Bruckner’s aanval op het multiculturalisme en zijn verdediging van Ayaan Hirsi Ali hebben een internationaal debat ontketend dat hier al eerder woedde: moeten we de moslims in Europa tegemoetkomen om ‘de boel bij elkaar te houden’, of moeten we juist met méér assertiviteit westerse waarden uitdragen? Verslag van een debat tussen Ian Buruma, Timothy Garton Ash, Pascal Bruckner, de Duits-Turkse schrijfster Necla Kelek en de Nederlandse filosoof Paul Cliteur.


“Ayaan Hirsi Ali heeft in de ogen van onze welwillende professoren een onvergeeflijke misdaad begaan: ze vat de uitgangspunten van de democratie serieus op,” betoogt Pascal Bruckner in zijn artikel in het Duitse internettijdschrift Perlentaucher. Hij opent met een aanval op de stelling van Timothy Garton Ash dat Hirsi Ali het moslimfanatisme van haar jeugd heeft ingewisseld voor een nieuw fanatisme, dat van de Rede: “Ayaan Hirsi Ali is een moedige, vrijmoedige en licht simplistische Verlichtingsfundamentaliste.” Bruckner gruwt van deze vergelijking, alsof de Verlichting ‘ook alleen maar als een vorm van religie beschouwd, even idioot en ontoegeeflijk zou zijn als het katholicisme van de Inquisitie of de radicale islam. In tegenstelling tot Mohammed B. heeft zij nooit opgeroepen tot moord om haar ideeën erdoor te drukken’. Op dezelfde manier verwijt Bruckner Buruma dat zijn boek alle protagonisten van de moord op Van Gogh ‘schijnbaar onpartijdig aan het woord laat komen’. Volgens de Franse filosoof behoort de Verlichting aan de gehele mensheid, en niet alleen aan een westerse elite. Zijn grote angst is dat een ‘fundamentalistische wurggreep’ Europese moslims van een hervorming van de islam zal vervreemden, omdat bange ‘jihad-collaborateurs’ in het door twijfel en vermoeidheid gekwelde Europa aan een onverschillig en lui multiculturalisme blijven vasthouden. Hij beschouwt het multiculturele model dat Buruma en Garton Ash propageren, als het ‘racisme van het antiracisme’ dat immigranten onder het mom van diversiteit vastketent aan hun etnische of religieuze tradities. Deze ‘legale vorm van apartheid’ ontzegt hun zo de deelname aan de vrijheid van de moderne samenleving.
    De paradox van het multiculturalisme is volgens Bruckner dat het voor alle gemeenschappen een gelijke behandeling garandeert, maar niet voor de individuen waaruit die gemeenschappen bestaan. “Er is erkenning van de groep, en onderdrukking van het individu.” Volgens Bruckner nemen ‘salonfilosofen’ als Buruma en Garton Ash de dreiging van de islam niet serieus, en bekritiseren zij Hirsi Ali als een stel inquisiteurs, omdat zij haar ‘gekte, arrogantie, grenzeloosheid en enthousiasme’ niet verdragen.
    Zowel Buruma als Garton Ash hebben een antwoord op het betoog van Bruckner geschreven. Buruma stelt dat hij het in grote lijnen met Hirsi Ali eens is, maar hij zegt het onterecht te vinden dat Hirsi Ali de gehele islam als bron van alle kwaad bestempelt: “De islam is op Java niet hetzelfde als in een Marokkaans dorp, of in Soedan of in Rotterdam.” Volgens Buruma mag Hirsi Ali zeggen dat de islam achterlijk is en de profeet pervers. “Maar als het je doel is om de islam te hervormen, dan zijn dergelijke opmerkingen niet de beste manier om dit te bereiken, zeker niet als ze afkomstig zijn van een verklaard atheïste.”
    Buruma vindt het alarmistisch en belachelijk om ‘collaborateur’ genoemd te worden, alsof de islam een even grote dreiging vormt als het Derde Rijk in de vorige eeuw. “En wat denkt Bruckner te willen doen met de miljoenen gelovige moslims in Europa,” vraagt hij zich af. “Hen dwingen om Hirsi Ali te volgen en hun geloof af te zweren?”
    Volgens Bruckner stoelt het Angelsaksische multiculturele model op een schadelijk relativisme, en is het daarom geen goed idee en het werkt niet. Maar volgens Buruma is het een nog slechter idee wanneer de staat zich gaat bemoeien met dogma’s, naar het republikeinse, Franse model. De kritiek van Bruckner op het Angelsaksische model beschouwt hij als ten dele ingegeven door ‘Gallisch chauvinisme’. Het is ongetwijfeld een goed idee dat moslims de vrijheid hebben om Koranteksten te interpreteren en religieuze dogma’s in twijfel te trekken, betoogt hij, maar dat moeten zij uit vrije wil doen en niet gedwongen door de staat, want ‘dat opent alleen de weg naar autoritarisme’.
    In zijn repliek op Bruckner vindt ook Timothy Garton Ash dat ‘een beleid gebaseerd op de verwachting dat miljoenen moslims plotseling hun geloof laten varen, simpelweg niet realistisch is’. Als moslims zich gedwongen voelen de islam op te geven, zouden zij zich alleen nog méér gaan afzetten tegen Europa. Volgens Garton Ash moeten we een grote tolerantie opbrengen jegens culturele diversiteit, en een ‘waardenpluralisme’ omarmen. Buruma hekelt de kritiek van Bruckner dat de opening van een islamitisch ziekenhuis in Rotterdam en het reserveren van stranden voor moslima’s in Italië een vorm van apartheid in de hand zou werken. “Ik zie niet in waarom dit zo veel verschrikkelijker is dan het openen van kosjere restaurants, katholieke ziekenhuizen of nudistenstranden.”

De Turks-Duitse schrijfster Necla Kelek voelde zich vervolgens geroepen in de ring te stappen. Op 5 februari schreef zij het artikel ‘De stereotypen van mr. Buruma’, eveneens in het Duitse internettijdschrift Perlentaucher verscheen. Bij het lezen van Buruma’s repliek, zo schrijft zij, bekroop haar de gedachte: “Had je mond maar gehouden!” Volgens haar voelde Buruma zich duidelijk ‘betrapt’, en graaft hij voor zichzelf een steeds dieper gat in een moeras van multiculturalisme en relativisme. “Ik kan u vertellen, meneer Buruma, waarom Italiaanse stranden die gereserveerd zijn voor moslima’s zo veel verschrikkelijker zijn. Het verschil met een kosjer diner is dat het strand een poging van moslims is om veranderingen door te voeren. Zowel hoofddoekjes als dit soort segregatie van geslachten in de publieke ruimte, zijn een poging van de politieke islam om een apartheid op basis van geslacht in vrije Europese samenlevingen in te voeren.” Volgens Kelek is een islamitisch ziekenhuis fundamenteel anders dan een katholiek ziekenhuis, omdat een katholiek ziekenhuis patiënten niet segregeert op basis van hun geslacht. Zij wijst erop dat vrouwelijke islamitische verpleegsters mannelijke patiënten niet mogen wassen en zelfs niet mogen aanraken, en dat in Duitsland een groeiend aantal artsen klaagt over moslims die weigeren om hun vrouwen te laten behandelen of zelfs maar te laten onderzoeken door een mannelijke arts. “Ik ken moslima’s die de dokter alleen onder begeleiding van hun zoon mogen bezoeken. In islamitische ziekenhuizen bepaalt de echtgenoot wanneer een vrouw een keizersnede moet ondergaan of gesteriliseerd moet worden na vier kinderen te hebben gekregen.” Kelek geeft ook het voorbeeld van een Turkse radiologe die weigerde om een jonge man te behandelen met verwondingen aan zijn onderlichaam. “Dat is vreselijk, meneer Buruma.”
    Volgens Kelek zijn niet alle religies gelijk, zoals Buruma en Garton Ash impliceren. “Naastenliefde is even ver verwijderd van de islam als pastorale zorg. Ik beschouw het als smakeloos om het werk van katholieke nonnen te verlagen met al dit ‘alle religies zijn gelijk’-relativisme.” Volgens haar begrijpt Buruma niets van de islam en realiseert hij zich niet dat de politieke islam een verticale segregatie tussen man en vrouw wil bewerkstelligen.
Kelek vindt het ook verbijsterend dat een universitair hoogleraar in ‘mensenrechten en democratie’ als Buruma vasthoudt aan het cliché dat je ‘geen algemene uitspraken over de islam kunt doen, zoals Hirsi Ali doet’. Natuurlijk is de islam in Java anders dan in Rotterdam, maar dan wel alleen in de details en niet in de fundamentele aspecten waarover het natuurlijk juist gaat. “De islam is een sociale realiteit.”
    Ondanks alle detailverschillen bieden de geschriften van de islam een eenduidige visie op de wereld en de maatschappij, bijvoorbeeld inzake de positie van vrouwen en mensenrechten in het algemeen, waarover moslims in grote lijnen eensluidend denken. Vijfenveertig ministers van Buitenlandse Zaken van de Organisatie van de Islamitische Conferentie, de belangrijkste internationale organisatie van de islamitische wereld, kwamen in 1990 bijeen om de ‘Caïro-Declaratie van Mensenrechten in de Islam’ te tekenen, zo brengt Kelek in herinnering. Het document is bedoeld als een appendix bij de Verklaring van de Rechten van de Mens van de VN. Juist het feit dat de declaratie een consensus vertegenwoordigt, in plaats van een extreme positie, toont volgens Kelek aan hoezeer het een uitdrukking is van de gemeenschappelijke houding van moslims tegenover mensenrechten. Gelijke rechten tussen man en vrouw komen niet ter sprake in deze Declaratie, stelt Kelek vast. Vrouwen zijn slechts in waardigheid, niet in rechten, gelijk aan de man. Op grond van soera 4:34 krijgt de man de autoriteit om sociale controle over de vrouw uit te oefenen en haar te vernederen.
     En zo gaat het door. De islam wordt uitgeroepen als het enige, ware geloof, waaraan iedereen zich moet onderwerpen omdat het de geopenbaarde geboden van God omvat. De twee belangrijkste artikelen van de Declaratie staan volgens Kelek aan het einde: artikel 24 bepaalt ‘dat alle rechten en vrijheden benoemd in deze Declaratie onderworpen zijn aan de Sharia’, en artikel 25 stipuleert dat ‘de islamitische Sharia het enige referentiekader ter verheldering van de artikelen van deze Declaratie is’. Kelek constateert nog een belangrijk verschil tussen de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Caïro-Declaratie. Terwijl in de VN-Verklaring, en in alle democratische constituties, naar het individu wordt verwezen, rept de preambule van de Caïro-Declaratie alleen van de ummah, de gemeenschap van islamitische gelovigen, het collectief.
    De logische conclusie hiervan is volgens Kelek dat de Caïro-Declaratie alleen de rechten erkent die in de Koran worden gespecificeerd, en alle handelingen die de Koran en de soenna afkeurt, als crimineel beschouwt – en daarmee dus ook overspel of homoseksualiteit, die in het Westen niet strafbaar zijn. Volgens Kelek stelt de Caïro-Declaratie ‘dat niemand in principe het recht heeft om de regels en wetten van de islam te negeren of te ontlopen, omdat het bindende goddelijke opdrachten zijn. Iedereen is persoonlijk verantwoordelijk om die te verdedigen, en de ummah is daarvoor collectief verantwoordelijk’.
    Volgens Kelek is dit een indirecte vergoelijking van moslims om het recht in eigen handen te nemen. “De islamitische landen hebben deze Declaratie geschreven om hun eenheid te beschermen, maar daarnaast is het een politiek programma om de identiteit van de islam te bewaren.” De declaratie werpt de sharia op als de basis voor de culturele identiteit van moslims, volgens Kelek. “En kritiek daarop zou een persoonlijk probleem van Hirsi Ali zijn, meneer Buruma?”
    De Leidse filosoof Paul Cliteur mengde zich vervolgens in de discussie, op de website signandsight.com. Ook hij verwijt Buruma een postmodern relativisme. Het multiculturalisme stoelt niet alleen op relativisme, maar ook op collectieve schuldgevoelens over het kolonialisme en andere echte of veronderstelde zwarte bladzijden uit de Europese geschiedenis. Racisme, slavernij en de holocaust zouden inherent zijn aan de Europese cultuur, in plaats van uitzonderingen daarop – en daarom is het Westen bij voorbaat verdacht. De export van democratie en andere westerse idealen via een militaire invasie is volgens cultuurrelativisten even belachelijk en arrogant als het opleggen van deze waarden aan etnische en religieuze minderheden thuis, aldus Cliteur. Het antwoord van postmoderne cultuurrelativisten is: “Lever geen kritiek. Laat hervorming van binnenuit komen en vermijdt provocatie of polarisatie.” Het bij voorbaat ontkennen van de mogelijkheid dat westerse waarden te prefereren zouden zijn, kan volgens Cliteur grote gevolgen hebben. “Moeten alle idealen van de Verlichting, waaronder democratie, mensenrechten en de rechtsstaat, dan worden vervangen door de overtuiging dat alle culturen even waardevol zijn en door de lofzang op het ‘anders-zijn’ van niet-westerse culturen?” zo vraagt hij zich af.
    Volgens Cliteur zien aanhangers van het multiculturalisme iedereen die in een vorm van universele waarheid gelooft, als een fundamentalist. Voor hen is de wereld een grote clash van fundamentalismen, zonder dat de een beter of slechter kan zijn dan de ander – of je nu in de radicale islam gelooft of in mensenrechten. “De liberale democratie en de vrijheid van meningsuiting zou dan niet beter zijn dan hun alternatieven.” De enige manier om niet fundamentalistisch te zijn, is de omarming van het postmoderne relativisme en een radicaal scepticisme tegenover elke vorm van autoriteit. En het enige waartegen een postmodernist wil protesteren, is tegen hartstochtelijke stelligheid.
    Dit is volgens Cliteur de consequentie van de denkwijze die spreekt uit het boek van Buruma, wanneer hij verdedigers van de Verlichting en de verdedigers van de fundamentalistische islam over één kam scheert.
    Het blijft voor Cliteur ‘een mysterie waarom zo veel intelligente schrijvers nog steeds aan het postmodernisme vasthouden’. Hij vermoedt dat de reden is dat zij denken dat in de strijd tegen religieus terrorisme een voorzichtig relativisme beter is. “Buruma en andere postmodernisten hebben de illusie dat als we de radicale kritiek op religie en provocaties achterwege laten, dat we dan terroristen kunnen pacificeren.”
    Cliteur vreest dat dit relativisme, of in feite nihilisme, westerse samenlevingen tot een makkelijke prooi maakt voor de ideologie van radicaal islamisme. “Als westerse samenlevingen denken dat zij geen fundamentele waarden hebben die belangrijk genoeg zijn om te verdedigen (op vreedzame wijze), dan is er ook geen reden voor immigranten om die waarden te accepteren.”
 

De Volkskrant, 12-02-2007, column door Michaël Zeeman

Wat mis je hier de eerste lezer

Op de van oorsprong Duitse website Perlentaucher is sinds enkele weken een vinnige discussie aan de gang over de ongezonde bijwerkingen van het multiculturalisme, de alles verpestende invloed van het postmoderne cultuurrelativisme en de onbesuisdheid van het Verlichtingsfundamentalisme. Vertrouwde thema’s voor Nederlandse lezers – en dat sentiment van herkenning is gerechtvaardigd, want dat debat daar gaat inderdaad over ‘ons’.
    Aanleiding is het geruchtmakende boek van Ian Buruma, Murder in Amsterdam. Vooral diens pogingen het conflict in Nederland niet terug te brengen tot eenregelige formules waar de flinkheid van afspat, moet het ontgelden.
    Het is tegelijkertijd mooi dat die discussie op een website plaatsvindt en een beetje treurig.
    Het mooie is, dat zij nu stelselmatig een internationaal en acuut karakter draagt: niet alleen kan iedereen er meteen kennis van nemen, er kan ook zonder tussenkomst van eindredacteuren, uitgevers en postbestellers aan deelgenomen worden. ’t Is allemaal begonnen met een stuk van de Franse filosoof Pascal Bruckner. Die is boos op Ian Buruma: hij vindt hem een slappeling, die volkomen ten onrechte zijn best doet dat nare moslimvolk te begrijpen. Daarmee beschadigt hij de zaak van de Verlichting en dat kunnen we, aldus Bruckner, niet hebben; we worden van alle kanten bedreigd en er is in Nederland al één slachtoffer gevallen. Buruma is een verrader, volgens Bruckner, en hij wordt meedogenloos ingedeeld bij nagenoeg alle weeë modieuze trends van de afgelopen dertig, veertig jaar.
    Inmiddels doen ook Paul Cliteur uit Nederland en Necla Kelek uit Turkije mee. Zonder internet had ik dat niet zo snel zien gebeuren. Buruma zelf heeft zich al tweemaal verdedigd en hij heeft steun gekregen van Timothy Garton Ash, uit Oxford, in de ogen van Bruckner ook al zo’n vuile verrader: hij heeft het bestaan iets relativerends over het gedachtengoed van Hirsi Ali te zeggen.
    Het treurige is dat het sterk het karakter draagt van een virtueel debat. Net als bij bloggers krijg je hier de indruk dat de debattanten het niet helemaal serieus nemen, of ten minste minder goed hun best doen dan wanneer zij hun stukken voor Le Monde Diplomatique, The New York Review of Books of de berichten van het Humanistisch Verbond zouden schrijven. Bloggers neem je nooit zo serieus als commentatoren op papier en behalve dat dat komt doordat vrijwel geen van hen spellen, denken of schrijven kan, komt dat doordat zij over een uur hun mening alweer veranderd kunnen hebben. ’t Is allemaal toch niet echt echt, zoals Wikipedia natuurlijk nooit een encyclopedie wordt en een site geen krant juist omdat er niemand verantwoordelijk voor is, iemand die aansprakelijk kan worden gesteld voor laster en leugens.
     Pascal Bruckner is nooit benauwd geweest voor flinke en onverdedigbare beweringen, maar ik heb de indruk dat het aanvankelijk virtuele karakter van zijn huidige stuk hem nog weer wat onbesuisder heeft gemaakt. Hij plaatst Buruma en Garton Ash in de traditie van de inquisiteurs die Hirsi Ali als een door de duivel bezeten heksje bejegenen. Dat gaat al aardig in de richting van de Gezonde Roker, die het ook eerder van zijn ongeremdheid dan vanzijn kritische zin moest hebben.
    ‘Wat was de apartheidspolitiek in Zuid-Afrika anders dan het respect voor de eigenheid van de ander, zo ver doorgevoerd dat de ander niet langer het recht heeft mij te benaderen?’ stelt Bruckner. Hier heeft iemand behoefte aan een eerste lezer, iemand die wat minder enthousiast is over de lepe trouvailles van de schrijver en die hem met kille ogen verzoekt nog eens naar zijn stuk te kijken.
    De inzet van het hele debat is de gematigdheid, Buruma’s uitgesproken afkeer van bizarre overdrijvingen, doordraverij en effectbejag. In zijn boek en in zijn reacties op Bruckner en Cliteur plaatst Buruma kanttekeningen bij de flinkheid en lawaaiigheid die hij in Nederland, tegen zijn verwachting in, aantrof. Hij vraagt zich steeds af of de mensen die hij spreekt en die hem hun ongeremde moed willen demonstreren werkelijk voornemens zijn hun visies ook uit te gaan delen aan de mensen over wie zij het hebben. Geloven zij dat het gratis verstrekken van Hirsi Ali’s verzamelde toespraken of autobiografie een bijdrage aan de oplossing van het concrete probleem zal zijn?
    Op die vraag volgen louter schimpscheuten jegens de vragensteller. Dat is vreemd, want geen van die critici is gewoonlijk te onnozel om te denken dat je het daarbij laten kunt.
    En dus moet het met het medium te maken hebben: een virtueel antwoord hoeft niet concreet te zijn.


Red.:   Een redelijk typisch Nederlands-politiek-correct standpunt, zij het dat het relatief mild is geformuleerd. Om het in perspectief te plaatsen, nu een artikel vanuit het gezichtspunt van de Verlichting:

 
De Volkskrant, 20-03-2007, door Christopher Hitchens.

Het verraad van Buruma en Garton Ash

Wie zegt dat Hirsi Ali even fundamentalistisch is als de radicale islam, pleegt intellectueel verraad en verdrijft de Verlichting, meent Christopher Hitchens.


Tussentitel: Voor je het weet, is de gekrenkte moslim het model van gematigdheid

W. H. Auden, die honderd jaar geleden werd geboren, was razend knap in het verwoorden van wanhoop, maar dan zo dat het meteen een aanmoediging werd tot verzet tegen fatalisme. Zijn geliefdste gedicht is waarschijnlijk September 1, 1939, waarin hij Europa in een donkere afgrond ziet storten.
    Overdenkend hoe het tot deze catastrofe voor de beschaving heeft kunnen komen, schrijft hij:

Exiled Thucydides knew
All that a speech can say
About Democracy,
And what dictators do,
The elderly rubbish they talk
To an apathetic grave;
Analyzed all in his book,
The enlightenment driven away,
The habit-forming pain,
Mismanagement and grief:
We must suffer them all again.


‘The enlightenment driven away… ’ De Verlichting verdreven.
    Aan die indringende, verbitterde dichtregel moest ik denken toen ik de stroom vijandige, geniepige recensies zag, die volgde op het succes van Infidel (Ontrouw, in Nederland uitgegeven als Mijn vrijheid) van Ayaan Hirsi Ali, de bestseller over een jonge Somalische vrouw die op de vlucht voor seksuele lijfeigenschap een nieuw leven begint in Nederland, en vervolgens (na de moord op haar vriend Theo van Gogh) wederom in ballingschap gaat, nu in de Verenigde Staten.
    Twee vooraanstaande intellectuelen, Timothy Garton Ash en Ian Buruma betitelen Hirsi Ali, of de mensen die het voor haar opnemen, als ‘Verlichtingsfundamentalist(en)’. Garton Ash doet dat in The New York Review of Books, Buruma in zijn boek Dood van een gezonde roker.
    In The New York Times Book Review van 4 maart bedient Buruma zich opnieuw van de taal van tirannie en onverdraagzaamheid en noemt hij haar zienswijze ‘absolutistisch’.
    Nu ken ik Garton Ash en Buruma wel, en weet ik nog goed hoe ze tijdens de Koude Oorlog de vloer aanveegden met mensen die beweerden dat het Sovjet-kamp en het Amerikaanse kamp ‘moreel gelijkwaardig’ waren. Vaak besteedden ze in hun kritiek aandacht aan taalgebruik. Zo haalde Buruma fel uit naar linkse Duitsers die het over de ‘consumptieterreur’ van de Bondsrepubliek hadden, maar u kunt evengoed uw eigen favoriete voorbeeld invullen. Het schandaligst waren de lieden die het Amerikaanse gevangeniswezen tegen het licht hielden en dat met de Goelag vergeleken.
    In haar boek zegt Ayaan Hirsi Ali het volgende: ‘Ik verhuisde van de wereld van geloof naar de wereld van de rede – van de wereld van besnijdenissen en gedwongen huwelijken naar de wereld van seksuele emancipatie. Nu ik die reis heb gemaakt, weet ik dat de ene wereld gewoonweg beter is dan de andere. Niet om de opzichtige hebbedingen, maar fundamenteel, om zijn waarden.’
    Dit citaat is vrij representatief. Ze heeft de nodige kritiek op het Westen, maar verkiest dat toch boven een samenleving waar vrouwen onderschikt zijn, waar overal censuur heerst en waar van hogerhand geweld tegen ongelovigen wordt gepredikt. Als Afrikaans slachtoffer dat voor dat systeem is gevlucht, vindt ze dat ze recht van spreken heeft. Wat is daar ‘fundamentalistisch’ aan?
    Newsweek van 26 februari gaat nog een stap verder dan Garton Ash en Buruma en stelt in een artikel van Lorraine Ali: ‘Het is ironisch dat deze ‘ongelovige’ vaak net zo monomaan en reactionair overkomt als de geloofsfanaten tegen wie ze zo hard heeft gevochten.’ Ik daag de auteur uit om aan te geven wat zij dan wel onder ironie verstaat, en om één uitspraak van Hirsi Ali te noemen die deze bewering ook maar enigszins onderbouwt.
    Naast het stuk staat zo’n typisch oppervlakkig Newsweek-vraag-en-antwoordkadertje, met de ongelooflijke kop: ‘A Bombthrower’s Life’. Die absurde kop gaat over een vrouw die van jongsaf aan door extreme én gematigde moslims met gruwelijk geweld is bedreigd. Nog niet zo lang geleden werd een van haar Nederlandse vrienden op straat afgeslacht, met de boodschap dat zij de volgende zou zijn, en nu moet ze ook in Washington te midden van lijfwachten leven. Zelf heeft ze nooit geweld gebruikt of gepropageerd. En dan is zíj volgens Newsweek de bommengooier! Het is altijd hetzelfde met die pseudo-gelijkwaardigheidsdenkers: eerst doen ze heel nobel alsof ze geen onderscheid maken tussen dader en slachtoffer, maar het eind van het liedje is dat het slachtoffer van het geweld er ‘eigenlijk’ zelf om heeft gevraagd.
    Vroeger zouden Garton Ash en Buruma korte metten hebben gemaakt met pleitbezorgers van de Sovjet-Unie of de Chinese Volksrepubliek die critici die over mensenrechten begonnen, verweten dat ze ‘de Koude Oorlog oppookten’. Waarom maken ze dan een uitzondering voor de islam, de ideologie van gewelddadige opstandelingen én van bepaalde verstokte dictaturen? Omdat de islam een godsdienst is? Of omdat de islam de godsdienst is – in Europa tenminste – van sommige etnische minderheden? In geen van beide gevallen zou dat een reden mogen zijn om de islam in bescherming te nemen tegen kritiek.
    Godsdiensten stellen loodzware eisen – zelfs aan het wereldlijk gezag over de burger – en die mogen niet van kritisch onderzoek worden gevrijwaard. Ook binnen die ‘minderheden’ bestaan trouwens weer minderheden die zich uit de greep van hun gettoleiders willen losmaken. (Zo was het ook met de joden in Nederland in de tijd van Spinoza.) Dat is een heel complex vraagstuk, dat met de nodige intelligentie moet worden aangepakt. Zeggen dat scepsis, agnosticisme en atheïsme alle drie even ‘fundamentalistisch’ zijn, is een armzalige versimpeling van zaken die bepaald niet helpt. En let op wat er gebeurt als Newsweek zich in dat koor mengt: dan wordt de vijand van het fundamentalisme als een marginale figuur weggezet en is de gekrenkte, verongelijkte moslim voor je er erg in hebt het toonbeeld van gematigdheid.
    Ik zal nog een voorbeeld geven van zo’n taalkundige wisseltruc. In kringen van de American Civil Liberties Union noemen we onszelf vaak ‘First Amendment absolutists’. Daarmee bedoelen we ironisch genoeg dat we het woord van de grondleggers van de Verenigde Staten letterlijk nemen. Die letterlijke betekenis houdt (volgens ons) in dat het Congres geen uitspraken mag verbieden of een staatsgodsdienst mag invoeren. Dat betekent dat we vinden dat alle meningen mogen worden verkondigd, ook meningen die wij weerzinwekkend vinden, en dat niemand mag worden gedwongen om een godsdienst aan te hangen of af te zweren.
     Ik geloof eigenlijk wel dat dat voor mij een onwrikbaar principe is, of zelfs een dogma. Maar hoe waagt iemand dat gelijk te stellen aan de opvatting dat kritiek op godsdienst gecensureerd zou moeten worden of de opvatting dat een geloof met dwang moet worden opgelegd?
    Wie met dat soort gelijkwaardigheidsideeën speelt, zwicht voor demagogen en hoort onder hun triomfantelijk gejuich het erbarmelijk gekerm van ‘het verraad der intellectuelen’ en ‘de Verlichting verdreven’. Maar ach, als ik zeg dat mijn principes gebaseerd zijn op een goddelijke openbaring waaraan niet te tornen valt, en dat ik desnoods willekeurig geweld zal gebruiken om te zorgen dat ze worden ‘gerespecteerd’, dan vind ik vast wat meer gehoor bij sommige intellectuelen.

Christopher Hitchens is columnist van Vanity Fair en Slate Magazine. Zijn recentste boek is Thomas Jefferson: Author of America. Vertaling: Cecilia Tabak


Red.:   Naast dit artikel had de Volkskrant een artikel van Garton Ash geplaatst:


De Volkskrant, 20-03-2007, door Timothy Garton Ash (uit The Guardian van 15-3-2007)

Garton Ash: elke dissident telt

Zijn er geloofwaardige versies van de islam die in overeenstemming zijn met de westerse liberale democratie? Kun je zowel een goede moslim zijn als een goede burger van een vrije samenleving? Of zijn de islam en het Westen van na de Verlichting als water en vuur? .
    Onlangs was ik in Egypte, een spilmaatschappij van het Midden-Oosten, om uit te zoeken hoe dit zit. Terwijl ik daar was, woedde op het web een discussie waarin zeer wollige en infame visies op deze zaak aan mij werden toegeschreven. Mij werd vooral verweten onvoldoende solidariteit te betuigen met 'dissidenten van de islam', zoals Ayaan Hirsi Ali, terwijl ik onder het communisme een voorkeur zou hebben gehad voor dissidenten. Deze aantijging is gebaseerd op een misverstand over het begrip solidariteit; solidariteit die overheerste in de strijd tegen het communisme en die ook nu zou moetel) gelden. Dat principe is: totale solidariteit als verdediging van mensen die onrechtmatig worden vervolgd, en de totale vrijheid om het volledig oneens te zijn met hun visies.
    Onze, solidariteit is bijzonder belangrijk in het geval van mensen zoals Ayaan Hirsi Ali, die niet zozeer dissidenten van de islam zijn als wel dissidenten die de islam voorbij zijn. Zoals ze vertelt in haar nieuwe autobiografie Infidel, heeft ze een lange, moeizame tocht gemaakt totdat ze in een Griekse hotelkamer hardop tegen zichzelf zei, in het Somalisch:.'Ik geloof niet in God.'     Daarom spreekt zij nu als atheïst - met als resultaat dat ze dagelijks in angst leeft of ze zal worden vermoord door jihadistische fanatici. (...) 'De islam', zei ze vorig jaar tegen de Frankfurter Allgemeine Zeitung, 'is niet in overeenstemming te brengen met de liberale samenleving die is voortgekomen uit de Verlichting.'
    Veel westerse seculiere intellectuelen die aan deze discussie deelnemen, zijn het daarmee eens. Maar sommige moslimintellectuelen zijn het ermee oneens. Ik denk dat wij zorgvuldig naar hen moeten luisteren. Want als het aankomt op een discussie over de islam, zijn zij het die weten waarover ze het hebben. (....)
    We moeten luisteren naar de dissidenten die de islam voorbij zijn, zoals Hirsi Ali, maar ook naar dissidenten binnen de islam, zoals de Egyptische Gamal al-Banna en Mohsen Kadivar in Teheran - namen die nauwelijks bekend zijn in het Westen. Zij wijken af van wat diverse conservatieve, door de staat gesponsorde geestelijken en andere extremisten verkondigen, terwijl zij wel zeer gelovige moslims zijn.
    Want de islam als een monolitisch blok bestaat alleen in de verbeelding van het Westen ( en, moet ik eraan toevoegen, in de dromen van enkele door het Westen beïnvloede revolutionaire islamisten). De moslimwereld wordt van oudsher gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan wat wordt gezegd en gedaan onder de vlag van de islam.
    Dissidenten zijn in de islam een kleine minderheid. Net als de extremisten die de zelfmoordterroristen indoctrineren. Beide groepen zijn in staat grote massa's aan te spreken. Moslims onder elkaar moeten de strijd om de moslimharten en -hoofden uitvechten. Maar wij niet-moslims creëren de context en beheersen de media waarin deze strijd wordt gevoerd. We moeten de stem van de dissidenten duidelijker laten horen.
    De standaardhouding van menige westerse intellectueel lijkt te zijn: de enige goede moslim is een ex-moslim. Dat is een paternalistische en weinig productieve houding. Het is een simplistische parodie op de werkelijke diversiteit in de islam. (...)


Red.:   Dit is de intellectueel op zijn glibberigst. Eerst de tegenstand beschuldigen van het toeschrijven van infame visies, en na de tegenstand op die manier zwart te hebben gemaakt, nog een sop weeluidende manier een stroom oncontroleerbare tot onwaarschijnlijke stellingen poneren. Zo zijn er onder intellectuele natuur heel weinigen die denken dat de islam een monolithisch blok is, maar wel heel veel dat de islam in al zijn variaties tezamen een gevaarlijke godsdienst is. Verder is zijn gelijkstelling van de twee extremen binnen de islam een valse voorstelling van zeken: natuurlijk zijn die beide wel aanwezig, maar het aantal extremen aan de fundamentele kant is vele, vele, malen groter dan die aan de verlichte kant. En natuurlijk is het het aloude standpunt van de Verlichting dat de enige "goede" godsdienstige diegene is die het geloof in zijn canonieke vorm van jodendom, christendom en islam, heeft verlaten. Geen erg inschikkelijk standpunt, maar nog altijd lichtjaren verwijderd van het omgekeerde standpunt van de canonieke gelovigen over de niet-gelovigen.


Naar Cultuurdiscussie, ondermijning  , Cultuurdiscussie  , Politiek lijst  , Politiek & Media overzicht  , of site home  .