Cultuurdiscussie, internationaal
|
29 mrt.2007 |
Het belang van de discussie over het culturele klimaat en het multiculturalisme
is dusdanig groot dat ze ook naar buitenlandse intellectuele kringen is
overgeslagen. Onderstaand eerst twee overzichten ervan, een meer neutrale
gevolgd door één uit politiek-correcte hoek - wie zich eerst wil inlezen in het
artikel dat aanleiding was voor de discussie kan dit vinden hier
:
Opinio, 26-02-2007, door Diederik Boomsma
Verslag van een polemiek: Bruckner, Kelek, Paul Cliteur, Garton Ash en Buruma
Pascal Bruckner, de Franse filosoof, schreef een vlammende polemiek tegen de
Brits-Nederlandse schrijver Ian Buruma’s boek Dood van de gezonde roker en de
bespreking daarvan in The New York Review of Books door de Britse historicus
Timothy Garton Ash. Bruckner’s aanval op het multiculturalisme en zijn
verdediging van Ayaan Hirsi Ali hebben een internationaal debat ontketend dat
hier al eerder woedde: moeten we de moslims in Europa tegemoetkomen om ‘de boel
bij elkaar te houden’, of moeten we juist met méér assertiviteit westerse
waarden uitdragen? Verslag van een debat tussen Ian Buruma, Timothy Garton Ash,
Pascal Bruckner, de Duits-Turkse schrijfster Necla Kelek en de Nederlandse
filosoof Paul Cliteur.
“Ayaan Hirsi Ali heeft in de ogen van onze welwillende professoren een
onvergeeflijke misdaad begaan: ze vat de uitgangspunten van de democratie
serieus op,” betoogt Pascal Bruckner in zijn artikel in het Duitse
internettijdschrift Perlentaucher. Hij opent met een aanval op de stelling van
Timothy Garton Ash dat Hirsi Ali het moslimfanatisme van haar jeugd heeft
ingewisseld voor een nieuw fanatisme, dat van de Rede: “Ayaan Hirsi Ali is een
moedige, vrijmoedige en licht simplistische Verlichtingsfundamentaliste.”
Bruckner gruwt van deze vergelijking, alsof de Verlichting ‘ook alleen maar als
een vorm van religie beschouwd, even idioot en ontoegeeflijk zou zijn als het
katholicisme van de Inquisitie of de radicale islam. In tegenstelling tot
Mohammed B. heeft zij nooit opgeroepen tot moord om haar ideeën erdoor te
drukken’. Op dezelfde manier verwijt Bruckner Buruma dat zijn boek alle
protagonisten van de moord op Van Gogh ‘schijnbaar onpartijdig aan het woord
laat komen’. Volgens de Franse filosoof behoort de Verlichting aan de gehele
mensheid, en niet alleen aan een westerse elite. Zijn grote angst is dat een
‘fundamentalistische wurggreep’ Europese moslims van een hervorming van de islam
zal vervreemden, omdat bange ‘jihad-collaborateurs’ in het door twijfel en
vermoeidheid gekwelde Europa aan een onverschillig en lui multiculturalisme
blijven vasthouden. Hij beschouwt het multiculturele model dat Buruma en Garton
Ash propageren, als het ‘racisme van het antiracisme’ dat immigranten onder het
mom van diversiteit vastketent aan hun etnische of religieuze tradities. Deze
‘legale vorm van apartheid’ ontzegt hun zo de deelname aan de vrijheid van de
moderne samenleving.
De paradox van het multiculturalisme is volgens Bruckner dat het voor alle
gemeenschappen een gelijke behandeling garandeert, maar niet voor de individuen
waaruit die gemeenschappen bestaan. “Er is erkenning van de groep, en
onderdrukking van het individu.” Volgens Bruckner nemen ‘salonfilosofen’ als
Buruma en Garton Ash de dreiging van de islam niet serieus, en bekritiseren zij
Hirsi Ali als een stel inquisiteurs, omdat zij haar ‘gekte, arrogantie,
grenzeloosheid en enthousiasme’ niet verdragen.
Zowel Buruma als Garton Ash hebben een antwoord op het betoog van Bruckner
geschreven. Buruma stelt dat hij het in grote lijnen met Hirsi Ali eens is, maar
hij zegt het onterecht te vinden dat Hirsi Ali de gehele islam als bron van alle
kwaad bestempelt: “De islam is op Java niet hetzelfde als in een Marokkaans
dorp, of in Soedan of in Rotterdam.” Volgens Buruma mag Hirsi Ali zeggen dat de
islam achterlijk is en de profeet pervers. “Maar als het je doel is om de islam
te hervormen, dan zijn dergelijke opmerkingen niet de beste manier om dit te
bereiken, zeker niet als ze afkomstig zijn van een verklaard atheïste.”
Buruma vindt het alarmistisch en belachelijk om ‘collaborateur’ genoemd te
worden, alsof de islam een even grote dreiging vormt als het Derde Rijk in de
vorige eeuw. “En wat denkt Bruckner te willen doen met de miljoenen gelovige
moslims in Europa,” vraagt hij zich af. “Hen dwingen om Hirsi Ali te volgen en
hun geloof af te zweren?”
Volgens Bruckner stoelt het Angelsaksische multiculturele model op een
schadelijk relativisme, en is het daarom geen goed idee en het werkt niet. Maar
volgens Buruma is het een nog slechter idee wanneer de staat zich gaat bemoeien
met dogma’s, naar het republikeinse, Franse model. De kritiek van Bruckner op
het Angelsaksische model beschouwt hij als ten dele ingegeven door ‘Gallisch
chauvinisme’. Het is ongetwijfeld een goed idee dat moslims de vrijheid hebben
om Koranteksten te interpreteren en religieuze dogma’s in twijfel te trekken,
betoogt hij, maar dat moeten zij uit vrije wil doen en niet gedwongen door de
staat, want ‘dat opent alleen de weg naar autoritarisme’.
In zijn repliek op Bruckner vindt ook Timothy Garton Ash dat ‘een beleid
gebaseerd op de verwachting dat miljoenen moslims plotseling hun geloof laten
varen, simpelweg niet realistisch is’. Als moslims zich gedwongen voelen de
islam op te geven, zouden zij zich alleen nog méér gaan afzetten tegen Europa.
Volgens Garton Ash moeten we een grote tolerantie opbrengen jegens culturele
diversiteit, en een ‘waardenpluralisme’ omarmen. Buruma hekelt de kritiek van
Bruckner dat de opening van een islamitisch ziekenhuis in Rotterdam en het
reserveren van stranden voor moslima’s in Italië een vorm van apartheid in de
hand zou werken. “Ik zie niet in waarom dit zo veel verschrikkelijker is dan het
openen van kosjere restaurants, katholieke ziekenhuizen of nudistenstranden.”
De Turks-Duitse schrijfster Necla Kelek voelde zich vervolgens geroepen in de
ring te stappen. Op 5 februari schreef zij het artikel ‘De stereotypen van mr.
Buruma’, eveneens in het Duitse internettijdschrift Perlentaucher verscheen. Bij
het lezen van Buruma’s repliek, zo schrijft zij, bekroop haar de gedachte: “Had
je mond maar gehouden!” Volgens haar voelde Buruma zich duidelijk ‘betrapt’, en
graaft hij voor zichzelf een steeds dieper gat in een moeras van
multiculturalisme en relativisme. “Ik kan u vertellen, meneer Buruma, waarom
Italiaanse stranden die gereserveerd zijn voor moslima’s zo veel
verschrikkelijker zijn. Het verschil met een kosjer diner is dat het strand een
poging van moslims is om veranderingen door te voeren. Zowel hoofddoekjes als
dit soort segregatie van geslachten in de publieke ruimte, zijn een poging van
de politieke islam om een apartheid op basis van geslacht in vrije Europese
samenlevingen in te voeren.” Volgens Kelek is een islamitisch ziekenhuis
fundamenteel anders dan een katholiek ziekenhuis, omdat een katholiek ziekenhuis
patiënten niet segregeert op basis van hun geslacht. Zij wijst erop dat
vrouwelijke islamitische verpleegsters mannelijke patiënten niet mogen wassen en
zelfs niet mogen aanraken, en dat in Duitsland een groeiend aantal artsen klaagt
over moslims die weigeren om hun vrouwen te laten behandelen of zelfs maar te
laten onderzoeken door een mannelijke arts. “Ik ken moslima’s die de dokter
alleen onder begeleiding van hun zoon mogen bezoeken. In islamitische
ziekenhuizen bepaalt de echtgenoot wanneer een vrouw een keizersnede moet
ondergaan of gesteriliseerd moet worden na vier kinderen te hebben gekregen.”
Kelek geeft ook het voorbeeld van een Turkse radiologe die weigerde om een jonge
man te behandelen met verwondingen aan zijn onderlichaam. “Dat is vreselijk,
meneer Buruma.”
Volgens Kelek zijn niet alle religies gelijk, zoals Buruma en Garton Ash
impliceren. “Naastenliefde is even ver verwijderd van de islam als pastorale
zorg. Ik beschouw het als smakeloos om het werk van katholieke nonnen te
verlagen met al dit ‘alle religies zijn gelijk’-relativisme.” Volgens haar
begrijpt Buruma niets van de islam en realiseert hij zich niet dat de politieke
islam een verticale segregatie tussen man en vrouw wil bewerkstelligen.
Kelek vindt het ook verbijsterend dat een universitair hoogleraar in
‘mensenrechten en democratie’ als Buruma vasthoudt aan het cliché dat je ‘geen
algemene uitspraken over de islam kunt doen, zoals Hirsi Ali doet’. Natuurlijk
is de islam in Java anders dan in Rotterdam, maar dan wel alleen in de details
en niet in de fundamentele aspecten waarover het natuurlijk juist gaat. “De
islam is een sociale realiteit.”
Ondanks alle detailverschillen bieden de geschriften van de islam een eenduidige
visie op de wereld en de maatschappij, bijvoorbeeld inzake de positie van
vrouwen en mensenrechten in het algemeen, waarover moslims in grote lijnen
eensluidend denken. Vijfenveertig ministers van Buitenlandse Zaken van de
Organisatie van de Islamitische Conferentie, de belangrijkste internationale
organisatie van de islamitische wereld, kwamen in 1990 bijeen om de
‘Caïro-Declaratie van Mensenrechten in de Islam’ te tekenen, zo brengt Kelek in
herinnering. Het document is bedoeld als een appendix bij de Verklaring van de
Rechten van de Mens van de VN. Juist het feit dat de declaratie een consensus
vertegenwoordigt, in plaats van een extreme positie, toont volgens Kelek aan
hoezeer het een uitdrukking is van de gemeenschappelijke houding van moslims
tegenover mensenrechten. Gelijke rechten tussen man en vrouw komen niet ter
sprake in deze Declaratie, stelt Kelek vast. Vrouwen zijn slechts in
waardigheid, niet in rechten, gelijk aan de man. Op grond van soera 4:34 krijgt
de man de autoriteit om sociale controle over de vrouw uit te oefenen en haar te
vernederen.
En zo gaat het door. De islam wordt uitgeroepen als het enige, ware geloof,
waaraan iedereen zich moet onderwerpen omdat het de geopenbaarde geboden van God
omvat. De twee belangrijkste artikelen van de Declaratie staan volgens Kelek aan
het einde: artikel 24 bepaalt ‘dat alle rechten en vrijheden benoemd in deze
Declaratie onderworpen zijn aan de Sharia’, en artikel 25 stipuleert dat ‘de
islamitische Sharia het enige referentiekader ter verheldering van de artikelen
van deze Declaratie is’. Kelek constateert nog een belangrijk verschil tussen de
Verklaring van de Rechten van de Mens en de Caïro-Declaratie. Terwijl in de
VN-Verklaring, en in alle democratische constituties, naar het individu wordt
verwezen, rept de preambule van de Caïro-Declaratie alleen van de ummah, de
gemeenschap van islamitische gelovigen, het collectief.
De logische conclusie hiervan is volgens Kelek dat de Caïro-Declaratie alleen de
rechten erkent die in de Koran worden gespecificeerd, en alle handelingen die de
Koran en de soenna afkeurt, als crimineel beschouwt – en daarmee dus ook
overspel of homoseksualiteit, die in het Westen niet strafbaar zijn. Volgens
Kelek stelt de Caïro-Declaratie ‘dat niemand in principe het recht heeft om de
regels en wetten van de islam te negeren of te ontlopen, omdat het bindende
goddelijke opdrachten zijn. Iedereen is persoonlijk verantwoordelijk om die te
verdedigen, en de ummah is daarvoor collectief verantwoordelijk’.
Volgens Kelek is dit een indirecte vergoelijking van moslims om het recht in
eigen handen te nemen. “De islamitische landen hebben deze Declaratie geschreven
om hun eenheid te beschermen, maar daarnaast is het een politiek programma om de
identiteit van de islam te bewaren.” De declaratie werpt de sharia op als de
basis voor de culturele identiteit van moslims, volgens Kelek. “En kritiek
daarop zou een persoonlijk probleem van Hirsi Ali zijn, meneer Buruma?”
De Leidse filosoof Paul Cliteur mengde zich vervolgens in de discussie, op de
website signandsight.com. Ook hij verwijt Buruma een postmodern relativisme. Het
multiculturalisme stoelt niet alleen op relativisme, maar ook op collectieve
schuldgevoelens over het kolonialisme en andere echte of veronderstelde zwarte
bladzijden uit de Europese geschiedenis. Racisme, slavernij en de holocaust
zouden inherent zijn aan de Europese cultuur, in plaats van uitzonderingen
daarop – en daarom is het Westen bij voorbaat verdacht. De export van democratie
en andere westerse idealen via een militaire invasie is volgens
cultuurrelativisten even belachelijk en arrogant als het opleggen van deze
waarden aan etnische en religieuze minderheden thuis, aldus Cliteur. Het
antwoord van postmoderne cultuurrelativisten is: “Lever geen kritiek. Laat
hervorming van binnenuit komen en vermijdt provocatie of polarisatie.” Het bij
voorbaat ontkennen van de mogelijkheid dat westerse waarden te prefereren zouden
zijn, kan volgens Cliteur grote gevolgen hebben. “Moeten alle idealen van de
Verlichting, waaronder democratie, mensenrechten en de rechtsstaat, dan worden
vervangen door de overtuiging dat alle culturen even waardevol zijn en door de
lofzang op het ‘anders-zijn’ van niet-westerse culturen?” zo vraagt hij zich af.
Volgens Cliteur zien aanhangers van het multiculturalisme iedereen die in een
vorm van universele waarheid gelooft, als een fundamentalist. Voor hen is de
wereld een grote clash van fundamentalismen, zonder dat de een beter of slechter
kan zijn dan de ander – of je nu in de radicale islam gelooft of in
mensenrechten. “De liberale democratie en de vrijheid van meningsuiting zou dan
niet beter zijn dan hun alternatieven.” De enige manier om niet
fundamentalistisch te zijn, is de omarming van het postmoderne relativisme en
een radicaal scepticisme tegenover elke vorm van autoriteit. En het enige
waartegen een postmodernist wil protesteren, is tegen hartstochtelijke
stelligheid.
Dit is volgens Cliteur de consequentie van de denkwijze die spreekt uit het boek
van Buruma, wanneer hij verdedigers van de Verlichting en de verdedigers van de
fundamentalistische islam over één kam scheert.
Het blijft voor Cliteur ‘een mysterie waarom zo veel intelligente schrijvers nog
steeds aan het postmodernisme vasthouden’. Hij vermoedt dat de reden is dat zij
denken dat in de strijd tegen religieus terrorisme een voorzichtig relativisme
beter is. “Buruma en andere postmodernisten hebben de illusie dat als we de
radicale kritiek op religie en provocaties achterwege laten, dat we dan
terroristen kunnen pacificeren.”
Cliteur vreest dat dit relativisme, of in feite nihilisme, westerse
samenlevingen tot een makkelijke prooi maakt voor de ideologie van radicaal
islamisme. “Als westerse samenlevingen denken dat zij geen fundamentele waarden
hebben die belangrijk genoeg zijn om te verdedigen (op vreedzame wijze), dan is
er ook geen reden voor immigranten om die waarden te accepteren.”
De Volkskrant, 12-02-2007, column door
Michaël Zeeman
Wat mis je hier de eerste lezer
Op de van oorsprong Duitse website Perlentaucher is sinds enkele weken
een vinnige discussie aan de gang over de ongezonde bijwerkingen van het
multiculturalisme, de alles verpestende invloed van het postmoderne
cultuurrelativisme en de onbesuisdheid van het Verlichtingsfundamentalisme.
Vertrouwde thema’s voor Nederlandse lezers – en dat sentiment van herkenning is
gerechtvaardigd, want dat debat daar gaat inderdaad over ‘ons’.
Aanleiding is het geruchtmakende boek van Ian Buruma, Murder in Amsterdam.
Vooral diens pogingen het conflict in Nederland niet terug te brengen tot
eenregelige formules waar de flinkheid van afspat, moet het ontgelden.
Het is tegelijkertijd mooi dat die discussie op een website plaatsvindt en een
beetje treurig.
Het mooie is, dat zij nu stelselmatig een internationaal en acuut karakter
draagt: niet alleen kan iedereen er meteen kennis van nemen, er kan ook zonder
tussenkomst van eindredacteuren, uitgevers en postbestellers aan deelgenomen
worden. ’t Is allemaal begonnen met een stuk van de Franse filosoof Pascal
Bruckner. Die is boos op Ian Buruma: hij vindt hem een slappeling, die volkomen
ten onrechte zijn best doet dat nare moslimvolk te begrijpen. Daarmee beschadigt
hij de zaak van de Verlichting en dat kunnen we, aldus Bruckner, niet hebben; we
worden van alle kanten bedreigd en er is in Nederland al één slachtoffer
gevallen. Buruma is een verrader, volgens Bruckner, en hij wordt meedogenloos
ingedeeld bij nagenoeg alle weeë modieuze trends van de afgelopen dertig,
veertig jaar.
Inmiddels doen ook Paul Cliteur uit Nederland en Necla Kelek uit Turkije mee.
Zonder internet had ik dat niet zo snel zien gebeuren. Buruma zelf heeft zich al
tweemaal verdedigd en hij heeft steun gekregen van Timothy Garton Ash, uit
Oxford, in de ogen van Bruckner ook al zo’n vuile verrader: hij heeft het
bestaan iets relativerends over het gedachtengoed van Hirsi Ali te zeggen.
Het treurige is dat het sterk het karakter draagt van een virtueel debat. Net
als bij bloggers krijg je hier de indruk dat de debattanten het niet helemaal
serieus nemen, of ten minste minder goed hun best doen dan wanneer zij hun
stukken voor Le Monde Diplomatique, The New York Review of Books of de berichten
van het Humanistisch Verbond zouden schrijven. Bloggers neem je nooit zo serieus
als commentatoren op papier en behalve dat dat komt doordat vrijwel geen van hen
spellen, denken of schrijven kan, komt dat doordat zij over een uur hun mening
alweer veranderd kunnen hebben. ’t Is allemaal toch niet echt echt, zoals
Wikipedia natuurlijk nooit een encyclopedie wordt en een site geen krant juist
omdat er niemand verantwoordelijk voor is, iemand die aansprakelijk kan worden
gesteld voor laster en leugens.
Pascal Bruckner is nooit benauwd geweest voor flinke en onverdedigbare
beweringen, maar ik heb de indruk dat het aanvankelijk virtuele karakter van
zijn huidige stuk hem nog weer wat onbesuisder heeft gemaakt. Hij plaatst Buruma
en Garton Ash in de traditie van de inquisiteurs die Hirsi Ali als een door de
duivel bezeten heksje bejegenen. Dat gaat al aardig in de richting van de
Gezonde Roker, die het ook eerder van zijn ongeremdheid dan vanzijn kritische
zin moest hebben.
‘Wat was de apartheidspolitiek in Zuid-Afrika anders dan het respect voor de
eigenheid van de ander, zo ver doorgevoerd dat de ander niet langer het recht
heeft mij te benaderen?’ stelt Bruckner. Hier heeft iemand behoefte aan een
eerste lezer, iemand die wat minder enthousiast is over de lepe trouvailles van
de schrijver en die hem met kille ogen verzoekt nog eens naar zijn stuk te
kijken.
De inzet van het hele debat is de gematigdheid, Buruma’s uitgesproken afkeer van
bizarre overdrijvingen, doordraverij en effectbejag. In zijn boek en in zijn
reacties op Bruckner en Cliteur plaatst Buruma kanttekeningen bij de flinkheid
en lawaaiigheid die hij in Nederland, tegen zijn verwachting in, aantrof. Hij
vraagt zich steeds af of de mensen die hij spreekt en die hem hun ongeremde moed
willen demonstreren werkelijk voornemens zijn hun visies ook uit te gaan delen
aan de mensen over wie zij het hebben. Geloven zij dat het gratis verstrekken
van Hirsi Ali’s verzamelde toespraken of autobiografie een bijdrage aan de
oplossing van het concrete probleem zal zijn?
Op die vraag volgen louter schimpscheuten jegens de vragensteller. Dat is
vreemd, want geen van die critici is gewoonlijk te onnozel om te denken dat je
het daarbij laten kunt.
En dus moet het met het medium te maken hebben: een virtueel antwoord hoeft niet
concreet te zijn.
Red.: Een redelijk typisch Nederlands-politiek-correct
standpunt, zij het dat het relatief mild is geformuleerd. Om het in perspectief
te plaatsen, nu een artikel vanuit het gezichtspunt van de Verlichting:
De Volkskrant, 20-03-2007, door Christopher Hitchens.
Het verraad van Buruma en Garton Ash
Wie zegt dat Hirsi Ali even fundamentalistisch is als de radicale islam, pleegt
intellectueel verraad en verdrijft de Verlichting, meent Christopher Hitchens.
Tussentitel: Voor je het weet, is de gekrenkte moslim het model van
gematigdheid
W. H. Auden, die honderd jaar geleden werd geboren, was razend knap in het
verwoorden van wanhoop, maar dan zo dat het meteen een aanmoediging werd tot
verzet tegen fatalisme. Zijn geliefdste gedicht is waarschijnlijk September 1,
1939, waarin hij Europa in een donkere afgrond ziet storten.
Overdenkend hoe het tot deze catastrofe voor de beschaving
heeft kunnen komen, schrijft hij:
Exiled Thucydides knew
All that a speech can say
About Democracy,
And what dictators do,
The elderly rubbish they talk
To an apathetic grave;
Analyzed all in his book,
The enlightenment driven away,
The habit-forming pain,
Mismanagement and grief:
We must suffer them all again.
‘The enlightenment driven away… ’ De Verlichting verdreven.
Aan die indringende, verbitterde dichtregel moest ik denken
toen ik de stroom vijandige, geniepige recensies zag, die volgde op het succes
van Infidel (Ontrouw, in Nederland uitgegeven als Mijn vrijheid)
van Ayaan Hirsi Ali, de bestseller over een jonge Somalische vrouw die op de
vlucht voor seksuele lijfeigenschap een nieuw leven begint in Nederland, en
vervolgens (na de moord op haar vriend Theo van Gogh) wederom in ballingschap
gaat, nu in de Verenigde Staten.
Twee vooraanstaande intellectuelen, Timothy Garton Ash en Ian
Buruma betitelen Hirsi Ali, of de mensen die het voor haar opnemen, als
‘Verlichtingsfundamentalist(en)’. Garton Ash doet dat in The New York Review
of Books, Buruma in zijn boek Dood van een gezonde roker.
In The New York Times Book Review van 4 maart bedient
Buruma zich opnieuw van de taal van tirannie en onverdraagzaamheid en noemt hij
haar zienswijze ‘absolutistisch’.
Nu ken ik Garton Ash en Buruma wel, en weet ik nog goed hoe
ze tijdens de Koude Oorlog de vloer aanveegden met mensen die beweerden dat het
Sovjet-kamp en het Amerikaanse kamp ‘moreel gelijkwaardig’ waren. Vaak
besteedden ze in hun kritiek aandacht aan taalgebruik. Zo haalde Buruma fel uit
naar linkse Duitsers die het over de ‘consumptieterreur’ van de Bondsrepubliek
hadden, maar u kunt evengoed uw eigen favoriete voorbeeld invullen. Het
schandaligst waren de lieden die het Amerikaanse gevangeniswezen tegen het licht
hielden en dat met de Goelag vergeleken.
In haar boek zegt Ayaan Hirsi Ali het volgende: ‘Ik verhuisde
van de wereld van geloof naar de wereld van de rede – van de wereld van
besnijdenissen en gedwongen huwelijken naar de wereld van seksuele emancipatie.
Nu ik die reis heb gemaakt, weet ik dat de ene wereld gewoonweg beter is dan de
andere. Niet om de opzichtige hebbedingen, maar fundamenteel, om zijn waarden.’
Dit citaat is vrij representatief. Ze heeft de nodige kritiek
op het Westen, maar verkiest dat toch boven een samenleving waar vrouwen
onderschikt zijn, waar overal censuur heerst en waar van hogerhand geweld tegen
ongelovigen wordt gepredikt. Als Afrikaans slachtoffer dat voor dat systeem is
gevlucht, vindt ze dat ze recht van spreken heeft. Wat is daar
‘fundamentalistisch’ aan?
Newsweek van 26 februari gaat nog een stap verder dan
Garton Ash en Buruma en stelt in een artikel van Lorraine Ali: ‘Het is ironisch
dat deze ‘ongelovige’ vaak net zo monomaan en reactionair overkomt als de
geloofsfanaten tegen wie ze zo hard heeft gevochten.’ Ik daag de auteur uit om
aan te geven wat zij dan wel onder ironie verstaat, en om één uitspraak van
Hirsi Ali te noemen die deze bewering ook maar enigszins onderbouwt.
Naast het stuk staat zo’n typisch oppervlakkig Newsweek-vraag-en-antwoordkadertje,
met de ongelooflijke kop: ‘A Bombthrower’s Life’. Die absurde kop gaat over een
vrouw die van jongsaf aan door extreme én gematigde moslims met gruwelijk geweld
is bedreigd. Nog niet zo lang geleden werd een van haar Nederlandse vrienden op
straat afgeslacht, met de boodschap dat zij de volgende zou zijn, en nu moet ze
ook in Washington te midden van lijfwachten leven. Zelf heeft ze nooit geweld
gebruikt of gepropageerd. En dan is zíj volgens Newsweek de bommengooier!
Het is altijd hetzelfde met die pseudo-gelijkwaardigheidsdenkers: eerst doen ze
heel nobel alsof ze geen onderscheid maken tussen dader en slachtoffer, maar het
eind van het liedje is dat het slachtoffer van het geweld er ‘eigenlijk’ zelf om
heeft gevraagd.
Vroeger zouden Garton Ash en Buruma korte metten hebben
gemaakt met pleitbezorgers van de Sovjet-Unie of de Chinese Volksrepubliek die
critici die over mensenrechten begonnen, verweten dat ze ‘de Koude Oorlog
oppookten’. Waarom maken ze dan een uitzondering voor de islam, de ideologie van
gewelddadige opstandelingen én van bepaalde verstokte dictaturen? Omdat de islam
een godsdienst is? Of omdat de islam de godsdienst is – in Europa tenminste –
van sommige etnische minderheden? In geen van beide gevallen zou dat een reden
mogen zijn om de islam in bescherming te nemen tegen kritiek.
Godsdiensten stellen loodzware eisen – zelfs aan het
wereldlijk gezag over de burger – en die mogen niet van kritisch onderzoek
worden gevrijwaard. Ook binnen die ‘minderheden’ bestaan trouwens weer
minderheden die zich uit de greep van hun gettoleiders willen losmaken. (Zo was
het ook met de joden in Nederland in de tijd van Spinoza.) Dat is een heel
complex vraagstuk, dat met de nodige intelligentie moet worden aangepakt. Zeggen
dat scepsis, agnosticisme en atheïsme alle drie even ‘fundamentalistisch’ zijn,
is een armzalige versimpeling van zaken die bepaald niet helpt. En let op wat er
gebeurt als Newsweek zich in dat koor mengt: dan wordt de vijand van het
fundamentalisme als een marginale figuur weggezet en is de gekrenkte,
verongelijkte moslim voor je er erg in hebt het toonbeeld van gematigdheid.
Ik zal nog een voorbeeld geven van zo’n taalkundige
wisseltruc. In kringen van de American Civil Liberties Union noemen we
onszelf vaak ‘First Amendment absolutists’. Daarmee bedoelen we ironisch genoeg
dat we het woord van de grondleggers van de Verenigde Staten letterlijk nemen.
Die letterlijke betekenis houdt (volgens ons) in dat het Congres geen uitspraken
mag verbieden of een staatsgodsdienst mag invoeren. Dat betekent dat we vinden
dat alle meningen mogen worden verkondigd, ook meningen die wij weerzinwekkend
vinden, en dat niemand mag worden gedwongen om een godsdienst aan te hangen of
af te zweren.
Ik geloof eigenlijk wel dat dat voor mij een onwrikbaar
principe is, of zelfs een dogma. Maar hoe waagt iemand dat gelijk te stellen aan
de opvatting dat kritiek op godsdienst gecensureerd zou moeten worden of de
opvatting dat een geloof met dwang moet worden opgelegd?
Wie met dat soort gelijkwaardigheidsideeën speelt, zwicht
voor demagogen en hoort onder hun triomfantelijk gejuich het erbarmelijk gekerm
van ‘het verraad der intellectuelen’ en ‘de Verlichting verdreven’. Maar ach,
als ik zeg dat mijn principes gebaseerd zijn op een goddelijke openbaring
waaraan niet te tornen valt, en dat ik desnoods willekeurig geweld zal gebruiken
om te zorgen dat ze worden ‘gerespecteerd’, dan vind ik vast wat meer gehoor bij
sommige intellectuelen.
Christopher Hitchens is columnist van Vanity Fair en Slate Magazine.
Zijn recentste boek is Thomas Jefferson: Author of America. Vertaling:
Cecilia Tabak
Red.: Naast dit artikel had de Volkskrant een artikel
van Garton Ash geplaatst:
De Volkskrant, 20-03-2007, door Timothy Garton Ash (uit The Guardian
van 15-3-2007)
Garton Ash: elke dissident telt
Zijn er geloofwaardige versies van de islam die in overeenstemming zijn met de
westerse liberale democratie? Kun je zowel een goede moslim zijn als een goede
burger van een vrije samenleving? Of zijn de islam en het Westen van na de
Verlichting als water en vuur? .
Onlangs was ik in Egypte, een spilmaatschappij van het
Midden-Oosten, om uit te zoeken hoe dit zit. Terwijl ik daar was, woedde op het
web een discussie waarin zeer wollige en infame visies op deze zaak aan mij
werden toegeschreven. Mij werd vooral verweten onvoldoende solidariteit te
betuigen met 'dissidenten van de islam', zoals Ayaan Hirsi Ali, terwijl ik onder
het communisme een voorkeur zou hebben gehad voor dissidenten. Deze aantijging
is gebaseerd op een misverstand over het begrip solidariteit; solidariteit die
overheerste in de strijd tegen het communisme en die ook nu zou moetel) gelden.
Dat principe is: totale solidariteit als verdediging van mensen die onrechtmatig
worden vervolgd, en de totale vrijheid om het volledig oneens te zijn met hun
visies.
Onze, solidariteit is bijzonder belangrijk in het geval van
mensen zoals Ayaan Hirsi Ali, die niet zozeer dissidenten van de islam zijn als
wel dissidenten die de islam voorbij zijn. Zoals ze vertelt in haar
nieuwe autobiografie Infidel, heeft ze een lange, moeizame tocht gemaakt
totdat ze in een Griekse hotelkamer hardop tegen zichzelf zei, in het Somalisch:.'Ik
geloof niet in God.' Daarom spreekt zij nu als atheïst -
met als resultaat dat ze dagelijks in angst leeft of ze zal worden vermoord door
jihadistische fanatici. (...) 'De islam', zei ze vorig jaar tegen de
Frankfurter Allgemeine Zeitung, 'is niet in overeenstemming te brengen met
de liberale samenleving die is voortgekomen uit de Verlichting.'
Veel westerse seculiere intellectuelen die aan deze discussie
deelnemen, zijn het daarmee eens. Maar sommige moslimintellectuelen zijn het
ermee oneens. Ik denk dat wij zorgvuldig naar hen moeten luisteren. Want als het
aankomt op een discussie over de islam, zijn zij het die weten waarover ze het
hebben. (....)
We moeten luisteren naar de dissidenten die de islam voorbij
zijn, zoals Hirsi Ali, maar ook naar dissidenten binnen de islam, zoals de
Egyptische Gamal al-Banna en Mohsen Kadivar in Teheran - namen die nauwelijks
bekend zijn in het Westen. Zij wijken af van wat diverse conservatieve, door de
staat gesponsorde geestelijken en andere extremisten verkondigen, terwijl zij
wel zeer gelovige moslims zijn.
Want de islam als een monolitisch blok bestaat alleen in de
verbeelding van het Westen ( en, moet ik eraan toevoegen, in de dromen van
enkele door het Westen beïnvloede revolutionaire islamisten). De moslimwereld
wordt van oudsher gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan wat wordt gezegd
en gedaan onder de vlag van de islam.
Dissidenten zijn in de islam een kleine minderheid. Net als
de extremisten die de zelfmoordterroristen indoctrineren. Beide groepen zijn in
staat grote massa's aan te spreken. Moslims onder elkaar moeten de strijd om de
moslimharten en -hoofden uitvechten. Maar wij niet-moslims creëren de context en
beheersen de media waarin deze strijd wordt gevoerd. We moeten de stem van de
dissidenten duidelijker laten horen.
De standaardhouding van menige westerse intellectueel lijkt
te zijn: de enige goede moslim is een ex-moslim. Dat is een paternalistische en
weinig productieve houding. Het is een simplistische parodie op de werkelijke
diversiteit in de islam. (...)
Red.: Dit is de intellectueel op zijn glibberigst. Eerst de
tegenstand beschuldigen van het toeschrijven van infame visies, en na de
tegenstand op die manier zwart te hebben gemaakt, nog een sop weeluidende manier
een stroom oncontroleerbare tot onwaarschijnlijke stellingen poneren. Zo zijn er
onder intellectuele natuur heel weinigen die denken dat de islam een
monolithisch blok is, maar wel heel veel dat de islam in al zijn variaties
tezamen een gevaarlijke godsdienst is. Verder is zijn gelijkstelling van de twee
extremen binnen de islam een valse voorstelling van zeken: natuurlijk zijn die
beide wel aanwezig, maar het aantal extremen aan de fundamentele kant is vele,
vele, malen groter dan die aan de verlichte kant. En natuurlijk is het het
aloude standpunt van de Verlichting dat de enige "goede" godsdienstige diegene
is die het geloof in zijn canonieke vorm van jodendom, christendom en islam,
heeft verlaten. Geen erg inschikkelijk standpunt, maar nog altijd lichtjaren
verwijderd van het omgekeerde standpunt van de canonieke gelovigen over de
niet-gelovigen.
Naar Cultuurdiscussie, ondermijning
, Cultuurdiscussie
, Politiek lijst
,
Politiek & Media overzicht
, of site
home
.
|