De Volkskrant, 04-12-2004, door Jan van Zijl, voorzitter van de Raad voor Werk en Inkomen.

Arbeidsmarkt snakt naar beter geschoolde

Om de arbeidsparticipatie op te voeren zal er aan de innovatiekracht, de vergrijzing en het opleidingsniveau moeten worden gewerkt, meent Jan van Zijl.

Wie had eind jaren negentig gedacht dat er ooit nog een forse economische krimp zou komen? De revolutie van de informatietechnologie zou blijvende groei opleveren. Via de Europese Monetaire Unie zou Nederland meeliften met een economisch sterker wordend Europa. In Lissabon 2000 sprak Europa zelfs af een grotere economische macht dan de VS te worden; in Europa wilde Nederland de sterkste zijn. De werkloosheid was drastisch teruggelopen en velen die desondanks geen baan konden vinden, kregen een gesubsidieerde arbeidsplaats. Dat een miljoen mensen in WAO of bijstand zat, werd bijna voor kennisgeving aangenomen; hoewel er voldoende vacatures waren die vanuit de uitkeringen vervuld konden worden. Voor zover de politiek zich met sociale zekerheid bezighield, ging het niet zozeer om uitkeringsgerechtigden aan de slag te helpen, maar.om de oprichting van uitvoeringsinstellingen als UWV en CWI.
     De samenleving was sterk gefocust op meer private consumptie. In plaats van het financieringstekort verder terug te dringen, droeg het beleid (belastingverlaging) bij aan oververhitting van de economie en loonkostenstijging. Tijdens de hoogconjunctuur vergaten we zo te investeren in maatregelen (bijvoorbeeld scholing van laagopgeleide werknemers) voor slechtere tijden. Daar plukken we nu nog de wrange vruchten van. Als oud-Tweede Kamerlid trek ik dat mezelf ook aan.
     Economische wetten heten echter niet voor niets zo: na groei volgt onvermijdelijk weer een terugval. Wij zijn niet de sterkste geworden binnen Europa, maar een van de zwaksten. Nederland kampt met drie, met elkaar samenhangende, problemen: gebrek aan innovatiekracht, veroudering van de beroepsbevolking en een te laag kwalificatieniveau. Iedereen is er wel van overtuigd dat de arbeidsparticipatie moet toenemen. De afgelopen maanden concentreerde de discussie zich op de arbeidsdeelname van ouderen en het prepensioen. Gelukkig hebben kabinet en sociale partners hierover een akkoord gesloten. Maar dat is niet genoeg. Nog steeds loopt een werkloze vijftig-plusser het risico dat te blijven. En dat is nergens voor nodig: ouderen zijn niet minder productief of vaker ziek dan jongeren. Bovendien brengen ze veel ervaring mee.
     Werkgevers en werknemers moeten ervan worden overtuigd dat nu eindelijk eens leeftijdsbewust personeelsbeleid moet worden gevoerd voor het gehele personeelsbestand, van jong tot oud. Belangrijk onderdeel daarvan is scholing die niet uitgaat van leeftijd, maar toegesneden is op de functie en de werknemer. Daarnaast is het belangrijk dat deeltijdpensioen breed geaccepteerd wordt: werknemers regelen zélf hun uittreding flexibel tussen bijvoorbeeld 60 en 70 jaar. Verder zouden we af moeten van voor iedere oudere werknemer geldende `ontziemaatregelen' in CAO's en in plaats daarvan positieve en motiverende afspraken opnemen.
    De innovatiekracht van Nederland is gering. Azië en de Verenigde Staten lopen voor op Europa, in Europa zit Nederland in de achterhoede. Oproepen om dit probleem snel en structureel aan te pakken onderschrijf ik. Alleen: onze achterstand als kenniseconomie reikt verder dan de hoogwaardige (technologische) wetenschap.
    Het grootste arbeidsmarktprobleem is het onvoldoende aansluiten van wat werkgevers aan opleidingsniveau verwachten en wat werknemers, waaronder veel jongeren maar ook allochtonen, kunnen bieden. Met ons gemiddelde opleidingsniveau zit het niet goed. Dat komt doordat tijdens de loopbaan onvoldoende wordt bijgeschoold en doordat ons onderwijssysteem slecht is afgestemd op de economische vraag. We gaan ervan uit dat het bezitten van een `startkwalificatie' (niveau 2 van een middelbare beroepsopleiding, havo of vwo) een minimale vereiste is voor het vinden van een baan. Ruim 70 procent van de werkzame beroepsbevolking bezit zo'n startkwalificatie; maar liefst twee miljoen mensen niet.
     We moeten het belang van zo'n formele startkwalificatie ook weer niet overschatten. Veel werkenden hebben nooit een diploma met startkwalificatie behaald, snaar functioneren door ervaring wel op dit niveau. Een startkwalificatie biedt ook niet iedereen voldoende perspectief. Dat geldt voor schoolverlaters met alleen een havo- of vwo-diploma. Maar zelfs jongeren met een MBO-2 behaald via school, hebben een slechtere arbeidsmarktpositie dan jongeren die dat niveau hebben bereikt via een combinatie van werken en leren. Het beroepsonderwijs is blijkbaar te schools, te algemeen vormend, te weinig praktisch en te weinig gericht op de vraag van het bedrijfsleven.
     Kun je al vragen stellen bij het effectieve niveau van de startkwalificatie, zorgelijker is dat veel jongeren de school verlaten zónder zelfs dat bescheiden niveau te halen. In Nederland betreft dat meer dan 25 procent van de jongeren tussen de 20 en 24 jaar. Wij presteren daarmee slechter dan bijna alle andere EU-landen, de nieuwe leden incluis.
     Sterker nog, Slowakije (6 procent), Tsjechië (8 procent), Polen (11 procent) en Hongarije (15 procent), scoren aanzienlijk beter. Hetzelfde geldt, minder verwonderlijk, voor alle Scandinavische landen. Terwijl Nederland krampachtig ambieert mondiaal bij de beste kenniseconomieën te willen behoren, worden we qua opleidingsniveau aan alle kanten ingehaald. Er is een verband tussen vroegtijdig schoolverlaten en de harde kern van de jeugdwerkloosheid. Momenteel zijn er zo'n 130 duizend min of meer problematisch werkloze jongeren. Deze jongeren zijn (nog) niet op zoek naar werk en vallen buiten het bereik van arbeidsmarktbeleid. Ook hier wreekt zich dat ons onderwijsstelsel te schools is en te weinig gericht op de praktijk.
    Matig tot slecht geschoolde jonge mensen worden niet vanzelf de arbeidsmarkt opgezogen als straks de economie weer aantrekt. Velen zullen het afleggen tegen goed geschoold en gemotiveerd arbeidsaanbod uit de nieuwe Europese lidstaten. Topprioriteit moet daarom zijn het verbeteren van het beroepsgerichte onderwijs en de aansluiting daarvan op wat het bedrijfsleven vraagt.
    Maar er is meer nodig om te voorkomen dat er een nieuwe sociale onderklasse ontstaat, onder wie ongetwijfeld veel allochtonen. Moderne vormen van loonkostensubsidies en gesubsidieerde arbeid, vooral gericht op het creëren en vervullen van functies op of net boven het minimumloonniveau, kunnen soelaas bieden voor de velen die (nog) niet in staat zijn voldoende arbeidsprestaties te leveren tegenover hun loonkosten. Zeker als werk kan worden gecombineerd met beroepsgerichte scholing, moet er geen taboe rusten op de inzet van uitkeringsgelden of het tijdelijk werken onder het minimumloonniveau. Veel is op dit terrein al mogelijk; soms moeten regels aangepast, middelen vrijgemaakt of anders ingezet worden.
     Iedereen, werkgevers en werknemers, lokale en landelijke politiek, moet beseffen dat het vijf voor twaalf is wat betreft het aan het werk helpen én houden van mensen, die het zonder steun van de samenleving niet redden. Wie denkt dat onze samenleving het zich kan veroorloven meer dan een miljoen WAO'ers, WW'ers, bijstandsgerechtigden of werkzoekenden zonder uitkering af te schrijven en een groot deel van onze nieuwe vacatures te laten vervullen door een paar honderdduizend werknemers uit Polen of Roemenië vergist zich ernstig. Het zou getuigen van een lichtzinnigheid die bijdraagt aan verdere afbrokkeling van de toch al zo bedreigde cohesie in de samenleving.


Naar Innovatie  , Innovatie lijst  , Wetenschap lijst  , Wetenschap overzicht  , of site home  .