Bronnen bij Psychologische krachten: emotie en chemie

Een paar voorbeelden van relaties tussen emoties en chemie in de hersenen (de Volkskrant, 12-06-2010, door Malou van Hintum):
  Knuffelhormoon is helemaal zo lief niet

Het hormoon oxytocine maakt knuffelig, is een populaire gedachte. Maar vergeet vooral de bijwerkingen niet.

Oxytocine, het hormoon dat tot nu toe altijd in verband werd gebracht met positieve dingen als aanraken, knuffelen, een onderlinge band hebben en elkaar vertrouwen, blijkt een onvermoede kant te hebben: het zet ook aan tot agressie. Onderzoekers onder leiding van hoogleraar psychologie Carsten de Dreu (Universiteit van Amsterdam) hebben het als eerste aangetoond.
    De Dreu en de zijnen, die hun onderzoek The neuropeptide oxytocin regulates parochial altruism in intergroup conflict among humans gisteren publiceerden in Science, ontlenen hun inzicht aan drie experimenten waarin mannen werd gevraagd op verschillende manieren geld te verdelen, al dan niet onder invloed van het (kunstmatig toegediende) hormoon oxytocine.
     Vergeleken met de placebogroep handelden de oxytocine-proefpersonen minder egoïstisch en meer in het belang van de groep. Ze waren ook agressiever naar buitenstaanders dan mensen uit de placebogroep, met name wanneer die buitenstaanders een grotere bedreiging vormden voor de eigen groep.   ...

Dit gaat dus over een directe relatie tussen een chemische stof en emoties.

De volgende is iets minder direct (de Volkskrant, 09-11-2010):
  Drank maakt achterdochtig

Niet alles wat we doen, doen we expres. Soms loop je per ongeluk tegen iemand aan omdat je met je gedachten ergens anders was, of vergeet je om diezelfde reden een bekende te groeten.
    Uit een experiment dat de Franse sociaal-psycholoog Laurent Bègue met een paar collega’s uitvoerde en waarover ze in het Personality and Social Psychology Bulletin berichten, blijkt dat de consumptie van alcohol het abusievelijk toekennen van intenties aan handelingen versterkt.
    Onder het mom van een smaaktest kregen proefpersonen óf een hoge dosis alcohol óf een placebo, waarbij de helft van elke groep dacht dat ze alcohol had gedronken. Vervolgens kregen alle proefpersonen een aantal zinnetjes te lezen zoals ‘Zij sneed hem in het verkeer’, en moesten ze daarbij aangeven of er sprake was van bedoeld gedrag of van een toevallige handeling. De alcoholdrinkers zagen veel vaker opzet dan de nuchtere proefpersonen. Dat helpt te verklaren waarom mensen met een slok op vaker agressief zijn.
 

Dat doet alcohol vermoedelijk niet direct, maar door stoffen vrij te maken die deze emoties sturen.

De volgende ontdekking op dit vlak (de Volkskrant, 19-02-2011, door Malou van Hintum):
  Testosteron fnuikt empathie

Testosteron, het belangrijkste mannelijke geslachtshormoon, beïnvloedt de mate van inlevingsvermogen: meer testosteron zorgt voor minder empathie. Dat blijkt uit onderzoek van experimenteel psycholoog Jack van Honk (Universiteit Utrecht) waarover hij in het tijdschrift PNAS (Proceedings of the National Academy of Sciences) publiceert.
    Dat vrouwen zich beter kunnen inleven in anderen dan mannen, heeft onderzoek al vaker aangetoond. Of die hogere score wordt veroorzaakt door lagere testosteronniveaus van vrouwen, onderzocht Van Honk door zestien vrouwen respectievelijk een halve milligram testosteron en een placebo toe te dienen. Vervolgens vergeleek hij hoe goed ze verschillende gezichtsuitdrukkingen interpreteerden. Daaruit bleek dat driekwart van de proefpersonen het er slechter afbracht nadat ze testosteron hadden geslikt. Uit eerder onderzoek was al gebleken dat testosteron de bewuste herkenning van emotionele gezichtsuitdrukkingen beïnvloedt. Van Honk laat nu zien dat dit ook op onbewust niveau het geval is.   ...

Maar het kunnen ook de organen zijn die deze stoffen produceren die elkaar beïnvloeden

Nog een van oudsher bekende stof (de Volkskrant, 26-03-2011, door Malou van Hintum):
  Minder fouten door cortisol

Cortisol is bekend als het stresshormoon, maar de werking is tweeledig. Na eerder dieronderzoek is nu ook bij mensen aangetoond dat daarbij timing een rol speelt. Deze week beschreef neurowetenschapper Marloes Henckens (Radboud Universiteit) in PNAS hoe cortisol er op wat langere termijn voor zorgt dat je beter kunt presteren en minder fouten maakt.
    Henckens bekeek de hersenactiviteit van drie groepen proefpersonen die een werkgeheugentaak uitvoerden. Een groep kreeg vier uur voor het experiment cortisol toegediend, de andere groep een halfuur van tevoren, en de derde groep kreeg een placebo. De proefpersonen in de eerste groep reageerden sneller en beter. Er was bij hen een hogere activiteit in de prefrontale cortex (PFC), het hersengebied dat verantwoordelijk is voor hogere cognitieve functies.   ...

Vermoedelijk een vorm van een zeer veelvoorkomend proces in de evolutie: hergebruik. Cortisol had waarschijnlijk oorspronkelijk een functie die beperkt was tot de emotionele modules, van voor het bestaan van de prefrontale cortex. Maar is voor de stimulering ervan de laatste hergebruikt:
  Henckens: 'We denken dat cortisol op korte termijn het stressniveau verhoogt in samenwerking met stresshormonen als adrenaline en noradrenaline. Dat geeft een verhoogde paraatheid en een verhoogde, maar ongefocuste aandacht en concentratie. Op langere termijn onderdrukt cortisol in het emotiegebied in de hersenen de activiteit. De PFC wordt geprikkeld, wat cognitieve prestaties verbetert.'

Aanvulling: adrenaline is het hormoon dat het product is van het vrijkomen van de neurotransmitter noradrenaline.

De volgende bron maakt het nog specifieker (de Volkskrant, 21-01-2012, door Malou van Hintum):
  Een pil slaat niet altijd aan

Psychofarmaca helpen om de flipperkast in je hoofd tot rust te brengen - soms. Er is veel meer kennis nodig over de werking van de hersenen.


In de media worden stevige discussies gevoerd over het gebruik van psychofarmaca, waarbij steeds opnieuw de werkzaamheid en de bijwerkingen van die middelen ter discussie staan. Terwijl de een roept dat hij zonder het betreffende middel zelfmoord zou plegen ... waarschuwt de ander voor de (zelf)moordneigingen die ze kunnen veroorzaken ...
    Wie heeft gelijk?
    Iedereen, zegt Roshan Cools (Radboud Universiteit Nijmegen en Dondersinstituut) in de oratie die ze vrijdag 27 januari uitspreekt. Hoogleraar experimentele psychopathologie Karin Roelofs (Radboud Universiteit Nijmegen), die afgelopen vrijdag haar oratie hield, valt haar bij. Want psychiatrische diagnoses zijn gebaseerd op symptomen. Maar symptomen zeggen bar weinig over onderliggende biologische mechanismen van (gestoord) gedrag, en dus is het moeilijk te bepalen bij wie een behandeling succes heeft of niet. Daarom zal een behandeling bij de een aanslaan, maar bij de ander niet. Pas wanneer die onderliggende mechanismen duidelijk zijn, is succesvolle behandeling voor iedereen mogelijk.
    Dat psychofarmaca vaak niet helpen, komt doordat oorzaken voor psychiatrische ziekten nog steeds niet zijn gevonden. Dat iemand 'niet spoort' of 'psychische problemen heeft', zien we omdat hij lijdt of disfunctioneert. Dat zowel genen als omgeving daarbij een rol spelen, is bekend. Maar op welke manier precies?
    Daar weten we, ondanks jarenlange wetenschappelijke zoektochten naar ziektegerelateerde genotypen, nog maar heel weinig van. Tegelijk is bekend dat mensen vaak aan meerdere stoornissen tegelijk lijden. Die comorbiditeit, plus de overlap tussen symptomen van stoornissen en het feit dat de ene stoornis iemand kwetsbaar maakt voor een andere, wijzen allemaal op het bestaan van gemeenschappelijke, onderliggende mechanismen.
    Cools, die deze maand als eerste Nederlandse wetenschapper de Young Investigator Award kreeg uitgereikt van de Cognitive Neuroscience Society, gaat daarom onderzoek doen naar neurocognitieve stoornissen van psychiatrisch gedrag. Als die bekend zijn, is het eenvoudiger te voorspellen of een behandeling succes zal hebben. Want neurocognitieve stoornissen - stoornissen in de hersenen die kunnen ontstaan door te veel of juist te weinig stofjes als dopamine, noradrenaline of cortisol - zijn direct gerelateerd aan psychisch functioneren. Je kunt dan denken aan eigenschappen als cognitieve controle (kan iemand zijn doelen goed vasthouden), impulsiviteit of beloningsgevoeligheid.   ...

Precies de werkveronderstelling van deze website. Het toont aan dat ook de psychologie nog steeds achter op het gezond verstand van de natuurwetenschap - veroorzaakt door romantische en ideologische ideeën over de positie van de mens. Dit ten nadele van degenen met geestelijke kwalen:
  Cools: 'Als het klopt wat we nu denken - dat bijvoorbeeld beloningsgevoeligheid met name gevoelig is voor dopamine, dan kunnen we meten of iemand daarop extreem scoort. Is dat het geval, dan kunnen we proberen die beloningsgevoeligheid te optimaliseren met dopamine. Nu krijgt iemand met een klacht bij de psychiater een standaardbehandeling die is gebaseerd op symptoombeschrijvingen. Maar straks kunnen we een uniek neurocognitief profiel maken, en daarop de behandeling afstemmen.'
    Roelofs richt zich eveneens op onderzoek naar onderliggende mechanismen van psychische stoornissen. Zij houdt zich vooral bezig met stress-gerelateerde stoornissen zoals posttraumatische stress, agressie en angst.
    Naast cognitieve controle en beloningsgevoeligheid speelt stress-gevoeligheid daarbij een belangrijke rol. 'Angst kan bijvoorbeeld het resultaat zijn van een overgevoelige amygdala - de emotiekern in de hersenen - maar ook van een haperende prefrontale cortex die de controle niet goed kan houden,' legt ze uit. 'Als je dat weet, kun je bepalen tot hoe hoog je de stress kunt laten oplopen, wil cognitieve gedragstherapie nog helpen. Maar in het eerste geval kan het beter zijn een hyperactief stress-systeem eerst met medicatie tot rust te brengen.' Dit soort mechanismen kan bij zowel angst als agressie een rol spelen.
    In de (verre) toekomst zullen psychiatrische patiënten dankzij inzicht in deze onderliggende mechanismen niet meer worden behandeld als 'een adhd'er' of 'een borderliner', denkt Cools. 'Er wordt dan in termen van neurocognitief disfunctioneren gekeken. Op basis van ons onderzoek weten we tegen die tijd welke cognitieve hersenverschijnselen een mechanistische oorsprong hebben. Die gebruiken we vervolgens om het individu te karakteriseren, en dan is een bepaalde behandeling mogelijk - psychotherapie of medicatie.'

Ook wordt hier de koppeling met specifieke emotionele organen geformuleerd:
  Naast cognitieve controle en beloningsgevoeligheid speelt stress-gevoeligheid daarbij een belangrijke rol. 'Angst kan bijvoorbeeld het resultaat zijn van een overgevoelige amygdala - de emotiekern in de hersenen - maar ook van een haperende prefrontale cortex die de controle niet goed kan houden,' legt ze uit. 'Als je dat weet, kun je bepalen tot hoe hoog je de stress kunt laten oplopen, wil cognitieve gedragstherapie nog helpen. Maar in het eerste geval kan het beter zijn een hyperactief stress-systeem eerst met medicatie tot rust te brengen.' Dit soort mechanismen kan bij zowel angst als agressie een rol spelen.

Maar zelfs tegen deze overweldigende aanwijzingen is er nog steeds weerstand:
  Hoogleraar klinische psychologie Jan Derksen laat in de media regelmatig fikse kritiek horen op de 'neurobiologisering' van zijn vak.

De romantici en ideologen leren het nooit.


Naar Psychologische krachten  , of site home  .


30 apr.2008