Bron bij Belastingmoraal: Kalshoven
Lees eerst het volledige artikel van Frank Kalshoven. De eronder staande
analyse laat zien dat de kop in het geheel niet in overeenstemming is met de
mening van Kalshoven, maar kennelijk durft hij niet te zeggen dat hij tegen
belasting betalen is. Waarschijnlijkk is dat omdat hij ook wel beseft dat er
belasting betaald moet worden, maar hij vindt gewoon dat hij teveel moet
betalen. Helaas vindt vrijwel iedereen dat vindt, het ook als hij minder gaat
betalen (en dus ook als hij nog minder gaat betalen, ... ad infinum; vrij naar
"morgen is alles gratis").
De Volkskrant, 15-01-2005, artikel van economie redacteur Frank Kalshoven
Frank Kalshoven houdt van de publieke sector, maar wil wel waar voor zijn
geld
Belasting betalen? Graag
Tussentitel: Nog eens 40 euro btw voor de aanschaf van een gitaar wordt
wel veel
Liefde? Vriendschap? Solidariteit? Vergeet het: geen woord in de Nederlandse
taal klinkt zoeter dan 'belastingvoordeel'. Of het zou 'aftrekbaar' moeten zijn.
De bank verstrekt de hypotheek met belastingvoordeel. De
verzekeraar offreert aftrek bij zijn levensverzekering. De charitatieve
instelling biedt aan: help arme kindertjes met fiscale aftrek - altruïsme als
aftrekpost. En de groei van de hypotheekschuld, de levensverzekeringen, en de
hulp aan arme kindertjes stijgen sneller dan een zojuist gelanceerde raket.
Hebben we soms een hekel aan belasting betalen?
Jazeker.
En dat is raar. Ons chagrijn is wel verklaarbaar (ik noem
straks twee wel heel goede redenen), maar het is hoog tijd dat we onder ogen
zien dat het eigenlijk een zegen is dat we een flink deel van ons inkomen mogen
afstaan aan de collectieve kas. Daar zijn drie redenen voor, en daar begin ik
mee.
Toen ik ging studeren, midden jaren tachtig van de vorige
eeuw, kreeg ik vierhonderd gulden beurs, tweehonderd gulden van mijn ouders, en
de tweehonderd gulden die ik verdien de met borden wassen bij het Chinese
restaurant waren zwart. Ik betaalde geen (inkomsten-) belasting, en was arm (wel
gelukkig hoor). Vorig jaar, ik citeer mijn belastingaangifte 2003, stond de
Belastingdienst erop dat ik 27.640 euro aan belasting en sociale premies
betaalde - bijna een modaal inkomen ondanks de aftrek van een kruiwagen
hypotheekrente. En ik ben rijk, of althans de armoede ver voorbij (en nog net zo
gelukkig).
Het is een ijzeren wet van ons min of meer progressieve
belastingstelsel: wie veel belasting betaalt, heeft veel inkomen. Het afdragen
van geld aan de staat is dus een teken van succes. De eerste reden waarom het
fijn is om (veel) belasting te betalen is dus puur egoïstisch: blijkbaar zijn u
en ik goed in het werk dat we doen; onze bazen of klanten overstelpen ons met
geld, waarvan we - powergirls en hotshots die we zijn - met een
blijde glimlach een forse kledder in de collectieve pot gooien. Probeer het in
elk geval, als u in maart met de inkomstenbelasting in de weer gaat.
Reden twee is fijnzinniger. Met ons belasting- en premiegeld
worden mooie dingen tot stand gebracht. Fysieke dingen, zoals wonderschone
natuurgebieden en die superbrede A 4 bij Schiphol. Collectieve goederen als
str4atverlichting en de landsverdediging - te land, ter zee en in de lucht.
(Semi-)publieke diensten zoals het blauw op straat, de handen aan het bed, en de
monden voor de klas. Verzekeringen tegen het risico dat we lopen om werkloos of
arbeids-ongeschikt te raken.
Deze ongelijksoortige zaken hebben met elkaar gemeen dat ze
zonder overheid (en dus zonder het afdragen van belasting) niet of nauwelijks
zouden kunnen bestaan. Allerlei vormen van marktfalen verhinderen dat.
Particuliere landsverdediging? Geen burger die er zonder overheidsdwang een cent
voor zou geven. Natuur? Een steenrijke excentriekeling zou zich een paar hectare
kunnen veroorloven, maar op een vrije markt is bouwen profijtelijker dan bomen
planten. En publieke diensten als veiligheid, onderwijs en gezondheidszorg zijn
met veel kunstgrepen wel competitief te maken - maar alleen door de overheid.
Het plezier dat we ontlenen aan dergelijke categorieën
overheidsuitgaven is terug te voeren op puur egoïstische motieven: min of meer
directe behoeftebevrediging, al betalen we niet aan een kassa maar aan de
fiscus.
Een andere categorie overheidsuitgaven oogt altruïstisch: met
ons belastinggeld wordt solidariteit tot stand gebracht. Belasting afdragen
koopt echte solidariteit in de vorm van harde cash voor mensen die anders nog
veel armer zouden zijn dan ik in m'n studietijd. Pegels voor arme kindertjes in
tientallen ontwikkelingslanden. Poen voor pechvogels die chronisch ziek zijn,
hulp voor vrouwen die door hun kerel zijn mishandeld, en aandacht voor kinderen
die thuis niet veilig opgroeien.
Is het uitsluitend altruïsme? Neen. Ik klop het snel af, maar
in zekere zin zijn deze uitgaven een verzekering tegen pech die u en mij ook kan
overkomen. Of is het ondenkbaar dat u chronisch ziek wordt? Onbestaanbaar dat uw
huisgenoot losse handjes krijgt? Idioot om te denken dat u nog eens een beroep
zult moeten doen op de Bijstand?
Ons besef dat publieke uitgaven nuttig, nodig, ja
noodzakelijk zijn, is net zo sterk ontwikkeld als onze weerzin tegen belasting
betalen. We zijn hierin een tikje schizofreen. De burger in ons schreeuwt om
publieke voorzieningen op hoog niveau; de belastingbetaler zucht onder tarief en
box en snakt naar verlichting. We vinden de school voor onze kinderen eigenlijk
niet goed genoeg, en kiezen voor maximale hypotheekrenteaftrek. We eisen dat aan
de wachtlijsten in de gezondheidszorg een einde wordt gemaakt, en raken
geïrriteerd als de ziektekostenpremie met 10 procent stijgt. We willen met
(vroeg)pensioen, maar vervloeken de koopkrachtdaling die het gevolg is van de
(pre)pensioenpremie die daartoe moet worden geheven.
Niets menselijks is ons vreemd.
Mag ik niettemin aandringen op enige consistentie? Iets in de
trant van geen baten zonder lasten. Of: there is no such thing as a free
lunch. Een publieke sector die ons op niveau bedient kost namelijk een paar
centen.
Nog niet overtuigd? Dan geef ik u een derde argument in
overweging: belasting afdragen is goed voor de economische groei, en dus ook
goed voor de groei van uw eigen inkomen. Stelt u zich een land voor zonder
belastingen en dus ook zonder bovengenoemde publieke voorzieningen. Het
scholingsniveau van de bevolking is laag; de gezondheid laat te wensen over en
het sterftecijfer is hoog; werkloos worden leidt tot armoede; de infrastructuur
is een rommeltje.
Introduceer in dit land een overheid die belasting gaat
heffen, een leerplicht introduceert, huisartsen aanstelt, een verzekering tegen
werkloosheid organiseert, (vaar)wegen aanlegt en onderhoudt. Dat land wordt
hierdoor tegelijkertijd rijker en rechtvaardiger; inkomensgroei en meer
gelijkheid gaan hand in hand. Noem het gerust een sprookjesland, maar realiseert
u zich dan wel dat dit een van de hoofdlijnen is van de economische geschiedenis
van Nederland tot pakweg 1975.
Stelt u zich eens voor dat dat land - een succesrecept
tenslotte - de belastingheffing opvoert en de gelijkheid verder opstuwt. Dan
begint de belastingheffing de economische groei te smoren, dempt het idee van de
staatsverzorging van wieg tot graf de noodzaak eigen initiatief te ontplooien.
En dan, maar pas dan, begint gelijkheid ten koste te gaan van inkomensgroei -
Nederland in de afgelopen dertig jaar.
Dit aanbranden van de kip terwijl het slechts de bedoeling
was haar nog krokanter te roosteren - het mislukken dus van het succesrecept -
heeft zowel de belastingheffing als de publieke sector in een kwaad daglicht
gesteld.
Zelfs blije belastingbetalers die doordrongen zijn van de
onlosmakelijke koppeling tussen de belastingdruk en het niveau van de publieke
sector, en bovendien de diepe wijsheid van de gebraden kip doorgronden, ontkomen
niet aan twee vervelende verzuchtingen. Eén:
is het niet een beetje erg veel, alles bij elkaar? Twee: wordt het geld nou echt
wel goed besteed? En omdat eerlijke antwoorden daarop nou eenmaal ja
respectievelijk nee moeten luiden, valt het zelfs de meest hartstochtelijke
liefhebber van de publieke sector zwaar de aftrekposten ongebruikt te laten.
Bij de Belastingdienst nemen ze met mijn 27.640 euro
belastingen en premies geen genoegen. Als ik voor 250 euro een gitaar koop, eist
de overheid 47,50 euro op, waardoor ik voor het jammerhout bijna driehonderd
euro moet betalen. Dat is de BTW, de belasting op toegevoegde waarde. Daaraan
verspijker ik makkelijk achtduizend euro.
Omdat ik het eerlijk gezegd niet durf uit te rekenen, laat ik
de accijns op sigaretten, de accijns op benzine en de klap BPM bij de aanschaf
van de auto maar even zitten. Gelukkig ben ik in 2003 niet verhuisd, want de
overdrachtsbelasting is in alle redelijkheid een indrukwekkend bedrag.
Als de mannen en vrouwen van belastingstaatssecretaris Joop
Wijn hun eerzame werk hebben gedaan, de hoofdsom, begint het feest pas goed: het
meerwerk. Of de gemeente even 1164,29 euro kan vangen, inclusief, dat wel, de
34,03 euro voor de 'eerste hond', vuilnis ophalen en rioolrecht. Gelieve aan het
hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 218,79 te voldoen. Waterbelasting:
31,02 euro. Regulerende Energie Belasting, die op het gas en licht wordt
geheven: 493,98 euro. Een kleine tweeduizend euro, alles bij elkaar.
De teller staat op zo'n 38 duizend euro, accijnzen
grootmoedig vergeten, en we zijn nog lang niet klaar. Het wordt alleen anders.
Midden jaren tachtig is het profijtbeginsel uitgevonden, het
idee dat publieke diensten, voorzover deelbaar èn individueel toerekenbaar, per
stuk moesten worden afgerekend. De burger zou er prijsbewuster van worden en het
was eerlijker bovendien: bijstandsmoeders die geen geld hebben om naar het
buitenland op vakantie te gaan betaalden niet langer mee aan het paspoort van
grootverdieners zoals ik.
De onbedoelde consequentie is dat je als burger bij praktisch
elk contact met de publieke sector je portemonnee moet trekken. Schoolgeld
kinderen: vijfhonderd euro. Vernieuwen rijbewijs: 25,20 euro. Nieuw paspoort:
37,95 euro, plus 38,10 euro voor de spoedprocedure (sorry, eigen schuld). Twee
identiteitskaarten voor de kinderen, omdat hun school (leuk!) had besloten de
kids mee te nemen naar Eurodisney bij Parijs: 61,10 euro. Parkeergelden: 700
euro.
Bibliotheekkaarten en de toegang tot gemeentelijke zwembaden
laten we maar zitten. Maar de duizend euro aan strippenkaarten voor de kinderen
tellen we mee, net als de wegenbelas-ting van een paar honderd euro. Bij elkaar
een post profijtbeginsel van grofweg 2500 euro.
Gefeliciteerd: we zijn de grens van veertigduizend euro gepasseerd. En dan heb
ik nog geen vut-premie afgedragen omdat ik solidair moet zijn met de oudere
collega's die dringend voor hun 65-ste moe ten stoppen met werken; evenmin heb
ik de solidariteitsheffing betaald waarmee mijn ziektekostenpremie wordt
verhoogd in verband met chronisch zieken en andere pechvogels.
Die blijde glimlach waarmee ik van mezelf de collectieve kas
moet spekken, ziet er nu een beetje slapjes uit. Want op diezelfde
belastingaangifte van 2003 staat ook mijn bruto jaarloon dat zo'n beetje 85
duizend euro bedroeg. Ik heb, ondanks het aftrekken van een stoot
hypotheekrente, dus maar iets minder dan de helft van mijn inkomen afgedragen
aan het collectief. 'Ik' kreeg maar net iets meer dan 'wij'. En is het bij u
anders?
Met de indrukwekkende hoogte van het bedrag zou ik zonder
meer vrede hebben als ik de indruk had dat in Nederland elk van die
veertigduizend euro's door de hoeders der collectiviteit nuttig werd besteed; en
als de passie en inzet waarmee ik die veertigduizend euro voor het collectief
verdiende (plus die 45 duizend voor mezelf) met gelijke munt werden terugbetaald
bij het uitgeven.
Dit is niet het geval. Overheidsfalen - de pendant van het
eerder gememoreerde marktfalen - is aan de orde van de dag. En ik weet niet hoe
u erover denkt, maar ik wil geen extra belasting betalen voor een publieke
sector die niet levert. Het is al duur genoeg.
Mijn liefde voor de publieke sector en de gretigheid waarmee
ik geld afdraag aan collectieve kassen, zijn niet in strijd met de verzuchting
dat veertigduizend euro wel een beetje veel is van het goede, en dat
overheidsfalen niet hard genoeg kan worden bestreden.
Ten eerste: wie van elkaar houden, zoals de publieke sector
en ik, plagen elkaar. Ten tweede: dat ik het, gegeven het huidige niveau van
publieke dienstverlening, vervelend vind om de helft van m'n inkomen af te
dragen, doet niets af aan de vreugde van het afdragen van de eerste 40 procent.
Ik zou, als het overheidsfalen tot redelijke proporties is
teruggebracht en de financiering van een kwaliteitssprong dat toch nodig maakt,
best méér belasting willen betalen. Want ik hou van de publieke sector en betaal
dolgraag belasting.
IRP: Het is altijd illustratief om een zaak van de andere kant te
bekijken of een traject vanaf de andere kant te beginnen. Laten we beginnen met
wat Frank Kalshoven wel krijgt, 45 duizend euro. En laten we de normen die Frank
Kalshoven toepast op zijn economische partner, de overheid, toepassen op Frank
Kalshoven zelf: wat levert Frank Kalshoven in ruil voor die 45 duizend euro? Wat
Frank Kalshoven levert is stukjes in de krant, inkt op papier. En Frank
Kalshoven's volgende vraag was: Hoeveel daarvan is nuttig? Dat laatste is een
moeilijk probleem. Wie kan een economische waarde hechten aan het nut van
stukjes in de krant? Het IRP in ieder geval niet. Dus levert Frank Kalshoven,
volgens zijn eigen maatstaven, niets in ruil voor zijn 45 duizend euro.
Maar Frank Kalshoven is niet de enige in Nederland die belasting moet
betalen. Waarom moeten al die andere mensen ook zoveel belasting betalen? Het
antwoord is simpel: omdat er zo veel Frank Kalshovens zijn: mensen die 45
duizend euro krijgen, en er niets economisch voor terug leveren. Tot aan de
jaren zeventig, de tijd, zoals Frank Kalshoven constateert, waarvoor het nog
economisch goed ging in Nederland, leverde het grootste deel van de Nederlanders
iets economisch terug voor het inkomen dat ze kregen. In de decennia daarna
kregen steeds meer mensen een inkomen zonder dat iets economisch terug leverden.
Sommigen noemen dit de diensteneconomie. Bovendien gingen de inkomens van de
mensen die niets terug leveren nog meer omhoog dan van degenen die dat wel doen.
De houding die men in het stuk van Kalshoven kan teruglezen, is die van wel
begrijpen dat er belasting moet worden geheven, maar er emotionele problemen mee
hebben. Hij weet wel dat het moet, maar is er nog steeds mee bezig om zichzelf
dat af te leren. Want het is tenslotte veel fijner om dat hele bedrag van 95
duizend euro in eigen zak te steken. Een mooie beschrijving van dit proces proces
van zelfovertuigen met betrekking tot iets waarvan je wel weet dat het fout is
vind men hier (of in de woorden van een dikke tante op visite: nee hoor, ik kan
best wel een gebakje nemen, want daar wordt je niet dik van)
.
Wat Frank Kalshoven werkelijk van belastingheffing vindt blijkt elders, waar
hij zich een voorstander betoont van de invoering van een vlaktaks, eenzelfde
percentage voor iedereen, hetgeen de hogere inkomens (waar hij ook onder valt)
sterk bevoordeeld ten opzichte van de lagere
. Het gaat zelfs zo ver dat
hij het algemene economische belang ondergeschikt maakt aan zijn wens tot
belastingverlaging, zie hier
. Eenzelfde opvatting valt
af te leiden uit artikelen van andere leden van de Volkskrant economie
redactie, zie
en hier
.
Voor een voorganger van Kalshoven op het bovengeschetste pad, zie hier
.
Terug naar Belastingmoraal
, Anglicisme,
Volkskrant
,
Kalshoven, analyse
,
Vergrijzing,
Kalshoven
, Hiërarchie
sociologie
, of naar
site home
.
|