Bronnen bij De WRR: de Nederlandse identiteit

jan.2007

De WRR is een moeilijker geval dan andere instituten als het CPB en het SCP, omdat geen vaste samenstelling heeft. Er is wel een relatief kleine vaste staf, maar de meeste van haar rapporten vworden (grotendeels) geschreven door mensen van buiten die daarvoor gevraagd worden. Natuurlijk bepaalt de keuze van die mensen evengoed in belangrijke mate de inhoud ervan.
    Desalniettemin valt er een vrijwel eenduidige lijn te signaleren in wat de WRR aan rapporten produceert. Hieronder geven we een aantal voordelen, maar we beginnen met de algemene houding van waaruit er wordt gedacht:

NRC Handelsblad, 26-09-2007, door Ruud Koopmans

Cultuur maakt wel verschil, beste WRR

Het WRR-rapport ‘Identificatie met Nederland’ legt de oorzaak van achterblijvende inburgering van migranten vooral bij Nederland zelf. Maar de WRR onderbouwt deze stellingname niet met wetenschappelijke feiten
.

De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) neemt met zijn afgelopen maandag verschenen rapport Identificatie met Nederland stelling in de debatten over nationale identiteit, inburgering en de omgang met culturele verschillen. De raad gaat daarbij de controverse niet uit de weg. Dat is prima, zolang het stoelt op een evenwichtige analyse van wetenschappelijk onderbouwde feiten. De raad baseert zich echter op een empirisch onjuist beeld van de Nederlandse werkelijkheid en schetst een eenzijdig beeld van de problematiek van meervoudige identiteiten. Dat is jammer, want daardoor dreigen ook een aantal zinnige aanbevelingen van de WRR aan geloofwaardigheid te verliezen.
    De kern van het rapport is de bewering dat meervoudige identiteiten niet inherent problematisch zijn, maar dat pas worden „zodra anderen van je verwachten dat je een duidelijk afgebakende identiteit bezit. [...] De nadruk op de Nederlandse nationale identiteit en de schijnbare on-onderhandelbaarheid daarvan, kan tot gevolg hebben dat mensen zich zodanig voor het blok gezet voelen dat de mogelijkheden voor identificatie eerder af- dan toenemen.” Deze laatste zin loop als een rode draad door het gehele rapport.
    Hiermee worden verschillende zaken onder het tapijt geveegd. Om te beginnen wordt gesteld dat, als er een probleem met meervoudige identiteiten bestaat, dit probleem ontstaat door anderen, anderen die die meervoudigheid niet willen accepteren. Dat is echter een miskenning van het feit dat identiteiten, omdat ze verbonden zijn met emoties, sociale banden en loyaliteiten, wel degelijk met elkaar kunnen botsen – ook als niemand zich ermee bemoeit.
    Identiteiten zijn niet altijd en in alle omstandigheden complementair, net zo min als ze altijd en overal zero-sum zijn. Iedereen met een meervoudige identiteit – dus eenieder van ons – weet dat uit ervaring. Het leven zou erg gemakkelijk zijn als het niet zo was. Het rapport doet alsof er duizend bloemen zouden bloeien, als niemand zich met de identiteiten zou bemoeien. Maar het rapport kan hier niet overtuigen.
    Wanneer het gaat om anderen die een probleem van meervoudige identiteiten maken, wijst het rapport met de vinger naar slechts één schuldige: het Nederlandse publieke debat en naar de Nederlandse inburgeringseisen, die migranten tot een eenduidige keuze voor Nederland zouden willen dwingen.
    Dit beeld is schromelijk overdreven. Er is bij mijn weten geen land in Europa (misschien met uitzondering van Zweden) waar zo’n groot deel van de migrantenbevolking staatsburger is. Daarbij staat Nederland bovendien vrijwel altijd het behoud van de oorspronkelijke nationaliteit toe. De opmerkingen in het rapport over de nadelige gevolgen van de Nederlandse wetgeving die „in principe” verlangt dat men afstand doet van de oorspronkelijke nationaliteit, zijn daarom misplaatst – in de praktijk stelt dit principe nauwelijks iets voor. Zoals bekend wonen in Nederland meer dan een miljoen mensen met twee paspoorten.
    Het rapport levert geen bewijs voor de stelling dat het toestaan van de dubbele nationaliteit bevorderlijk voor de integratie is, of dat de geldende (maar nauwelijks uitgevoerde) afstandseis daarvoor een belemmering zou zijn. De meeste migranten in Nederland zijn allang tot Nederlander genaturaliseerd en de meesten daarvan hebben hun tweede paspoort mogen behouden. Dat de achterblijvende identificatie met Nederland te wijten zou zijn aan een te restrictief Nederlands naturalisatiebeleid is daarom strijdig met de elementaire regels van de logica.
    Ook de bewering van de WRR dat Nederland een eenduidige keuze voor Nederland zou verlangen, en in het verlengde daarvan een vergaande aanpassing aan de Nederlandse cultuur, is empirisch ongefundeerd. Heeft de WRR de Nederlandse omgang met (orthodox) islamitische kledij en gebruiken misschien vergeleken met die in andere landen? Dan zou zijn opgevallen dat Nederland hierin juist zeer tegemoetkomend is. Leg de uitspraken van de Commissie Gelijke Behandeling en Nederlandse rechters maar eens naast de jurisprudentie van onze Europese buren. Waar wij in Nederland de laatste tijd over discussiëren – boerka’s, handen schudden en dergelijke – is in andere landen geen onderwerp van debat. Niet omdat daar zo tolerant mee wordt omgegaan, maar omdat niemand op het vermetele idee gekomen is om met een boerka het recht op een bijstandsuitkering af te dwingen of als werknemer te weigeren vrouwelijke klanten de hand te schudden. In onze buurlanden discussieert men over zaken die in Nederland al lang en breed gemeengoed zijn: hoofddoekjes of het recht van moslims op eigen scholen of eigen godsdienstonderwijs.
    In het WRR-rapport wordt kortom een karikatuur geschetst van de Nederlandse omgang met culturele verschillen en afwijkende identiteiten. Waar de rol van de Nederlandse politiek en media in het problematiseren van meervoudige identiteiten dik wordt aangezet, wordt er door de WRR niet gerept over het feit dat sommige van die identiteiten zelf juist extreem intolerant zijn ten opzichte van meervoudigheid.
    Het is zeker waar dat iemand die zich Nederlander én Turk, of Nederlander én moslim voelt, het niet altijd makkelijk heeft. Maar hoeveel moeilijker heeft de Turk of Marokkaan het die verkiest als ongelovige of erger nog: als bekeerd christen door het leven te gaan. Of de Turk die zich openlijk schaamt voor de Armeense genocide. Of de islamitische homo. Of de moslima die haar recht op seksuele zelfbeschikking opeist, of erger nog: die met mannen verkeert die geen moslim zijn.
    Onder deze „mengelmensen”, zoals het rapport mensen met meervoudige identiteiten noemt, zijn er helaas veel die hun mengelbestaan alleen in het verborgene kunnen voeren, en sommigen die het niet meer kunnen navertellen. Waar zou de grootste barrière liggen voor „mengelhuwelijken” tussen Turkse, Marokkaanse en autochtone Nederlanders? Bij mijn weten staan Turkse en Marokkaanse Nederlanders niet te trappelen voor dat soort relaties – zelfs in Nederland geboren leden van die groepen zijn voor velen blijkbaar te vernederlandst, getuige het feit dat de grote meerderheid, ook van de tweede generatie, de huwelijkspartner uit het herkomstland van de ouders haalt.
    Het is bij het pleidooi voor de mengelmens dus maar een kwestie van wie je wel als zodanig thematiseert en wie niet. Het rapport maakt op dat punt een duidelijke keuze die niet door wetenschappelijke motieven lijkt te zijn ingegeven.
    Wanneer het rapport intolerante tendensen binnen sommige minderheidsculturen bespreekt, dan worden deze steevast als een reactie gezien op politiek en media die de moslims in de orthodoxe of radicale hoek drijven. Ook dit is een voorstelling van zaken waarvoor geen bewijs geleverd wordt. Ik weet wel dat dit vaak beweerd wordt – niet in de laatste plaats door die orthodoxen en radicalen zelf – maar dat maakt de bewering nog niet waar.
   Een voorbeeld hiervoor is het in het Nederlandse debat veelvuldig herhaalde idee dat moslima’s tegenwoordig vaker een hoofddoek dragen als reactie op de negatieve beeldvorming over moslims. Het wachten is nog steeds op onderbouwing van dit geloofsartikel. Als de redenering klopt, zou het in elk geval zo moeten zijn dat er in landen als Frankrijk en Duitsland – waar aanmerkelijk minder tegemoetgekomen wordt aan culturele verlangens van moslims – een nog sterkere van-de-weeromstuit orthodoxie te vinden moeten zijn in de vorm van hoofddoek- en niqaabdraagsters, handenweigeraars, homo-van-flat-afgooi-imams en dergelijke. En dat is niet het geval.
    Het enige land in Europa dat wat dit betreft op Nederland lijkt, is het Verenigd Koninkrijk – juist ook een land dat tegemoetkomend is ten opzichte van culturele wensen van minderheden. Daar weigeren moslimtaxichauffeurs blindengeleidehonden die haram zouden zijn, terwijl je in het Berlijnse Kreuzberg regelmatig moslimfamilies een ommetje ziet maken met hun trouwe viervoeter.
    Een te sterke nadruk op identificatie van migranten met Nederland is volgens de WRR tot falen gedoemd. Het rapport ziet de Nederlandse identiteit namelijk als ‘secundair’. De etnische en religieuze identiteiten van migranten worden daarentegen als ‘primair’ gezien, meer robuust en moeilijker veranderbaar. Een verstandige identiteitspolitiek moet zich aan dat gegeven aanpassen. “In het kader van de zoektocht naar nationale identiteit is het dus van belang te beseffen dat secundaire identificatie altijd volgt op een proces van primaire identificatie dat zich reeds voltrokken heeft”, zoals het rapport stelt.
    Dat de gevoelsband met het land van herkomst voor de eerste generatie migranten “primair” blijft, is plausibel. Maar waarom gaat de WRR er (impliciet) vanuit dat dit onverkort ook geldt voor de in Nederland opgegroeide of zelfs geboren generaties? Waarom zou voor de tweede generatie de Nederlandse identiteit secundair moeten zijn? Waarom zouden de footprints, zoals het rapport de primaire identificatie noemt, van in Nederland geboren en getogen kinderen niet in het land liggen waar ze hun eerste stapjes hebben gezet? De WRR lijkt het als een onvermijdelijk natuurgegeven te beschouwen dat veel van die kinderen (zoals het rapport laat zien vooral die van Marokkaanse en Turkse afkomst) zich in eerste instantie met het land van herkomst van hun (groot)ouders identificeren.
    Is het echt geen probleem en is het echt onvermijdelijk dat die jongeren met hun hart meer voor Marokko en Turkije voelen dan voor Nederland? Hebben voetballers van Marokkaanse afkomst die voor Oranje spelen, verkeerd begrepen waar hun primaire identificatie ligt? Hoe kan het voor de integratie bevorderlijk zijn als de samenleving zich er al op voorhand bij neerlegt dat de identificatie met Nederland ondergeschikt is?
    Tenslotte zwalkt het rapport tussen drie verwijten aan degenen die het belang van een Nederlandse identiteit en gemeenschappelijke fundamentele waarden benadrukken: 1) dat niet duidelijk is wat die identiteit uitmaakt; 2) dat „onder de vlag van fundamentele waarden [...] onderwerpen als gelijkheid van man en vrouw, gelijkheid van homoseksuelen, verhouding tussen religieuze vrijheid en vrijheid van meningsuiting en problemen als eerwraak en vrouwenbesnijdenis” steeds meer besproken worden; en 3) dat hier „bovenal rechtstatelijke waarden en vrijheden die voor alle westerse landen gelden” bedoeld worden.
    Je kunt het blijkbaar nooit goed doen. Of je blijft te vaag. En als je concreet wordt, is dat blijkbaar niet legitiem. En kennelijk is het ook een probleem als fundamentele waarden voor meer landen dan alleen Nederland gelden. Is dat niet wat die waarden fundamenteel, wellicht zelfs universeel maakt?
    Al met al leunt dit WRR-rapport sterk op slecht onderbouwde beweringen. Het is daardoor vooral een normatieve interventie in het publieke debat geworden.
    Door zich onvoldoende bij zijn wetenschappelijke leest te houden, brengt de WRR zijn eigen legitimiteit in gevaar en dreigt ook daar aan geloofwaardigheid in te boeten waar hij beslist ook zinnige dingen te zeggen heeft – bijvoorbeeld het pleidooi voor het tegengaan van segregatie in het onderwijs en het afschaffen van het begrip allochtoon.
    Meningen hebben we in het integratiedebat al genoeg, kennis over feiten en samenhangen veel minder. Jammer genoeg levert het WRR-rapport van het laatste te weinig en van het eerste te veel.

Ruud Koopmans is hoogleraar sociologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en onderzoeksdirecteur aan het Wissenschaftszentrum in Berlijn (WZB).

Het rapport Identificatie met Nederland van de WRR is te lezen op www.wrr.nl
 

Uit: NRC Handelsblad website, 27-09-2007, door de webredactie

WRR-rapport ‘Identificatie met Nederland’: eenzijdige opinie of wetenschappelijk advies?

Het afkeuren van dubbele nationaliteiten, de roep om strengere inburgeringseisen en de harde toon van het integratiedebat zetten allochtonen teveel voor het blok. De mogelijkheden voor identificatie met Nederland nemen hierdoor eerder af dan toe. Dat moslims zich steeds orthodoxer kleden is hier het bewijs van. Dat schrijft de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) in het onlangs verschenen rapport ‘Identificatie met Nederland‘.
    De WRR ziet de Nederlandse identiteit als secundair. De ‘primaire identiteit’, die van etnische en religieuze aard zou zijn, is volgens het adviesorgaan robuust en moeilijk veranderbaar. De raad vindt het daarom onverstandig als Nederland van allochtonen een eenduidige keuze verlangt. We moeten onze kaarten zetten op ‘mengelmensen’, mensen met meervoudige identiteiten, aldus de WRR. Het opdringen van de Nederlandse identiteit past niet in dat plaatje. Prinses Maxima heeft het adviesrapport begeleid met een instemmende toespraak.
    Volgens Ruud Koopmans, hoogleraar sociologie aan de VU, schetst de WRR een karikatuur van de Nederlandse omgang met culturele verschillen. De idee van ‘mengelmensen’ als oplossing voor culturele en religieuze spanningen, acht Koopmans niet realistisch. “De WRR miskent dat identiteiten, omdat ze verbonden zijn met emoties, sociale banden en loyaliteiten, wel degelijk met elkaar kunnen botsen - ook als niemand zich ermee bemoeit”, schreef de hoogleraar 26 september op de Opiniepagina. De beschuldigende vinger van de raad richting rechtse opiniemakers, politici en voorstanders van een restrictief naturalisatiebeleid vindt Koopmans ongepast. “De WRR rept niet over het feit dat sommige van die identiteiten zelf juist extreem intolerant zijn ten opzichte van meervoudigheid.”
    Koopmans mist in het rapport de bewijsvoering voor het veronderstelde verband tussen de ‘negatieve beeldvorming over moslims’ en de toename van orthodoxe uitingen. Het is eerder omgekeerd, stelt hij. Dat er in Nederland discussies worden gevoerd over het recht van vrouwelijke werknemers om geen handen te schudden, terwijl moslims in Frankrijk en Duitsland nog moeten vechten voor eigen scholen en eigen godsdienstonderwijs, zou juist blijk geven van een tolerantere houding. “Het enige land in Europa dat wat dit betreft op Nederland lijkt, is het Verenigd Koninkrijk - juist ook een land dat tegemoetkomend is ten opzichte van culturele wensen van minderheden. Daar weigeren moslimtaxichauffeurs blindengeleidehonden die haram zouden zijn, terwijl je in het Berlijnse Kreuzberg regelmatig moslimfamilies een ommetje ziet maken met hun trouwe viervoeter”, aldus Koopmans.
    De hoogleraar verwijt de WRR een normatieve interventie in het publieke debat. “Meningen hebben we in het integratiedebat al genoeg, kennis over feiten en samenhangen veel minder. Jammer genoeg levert het WRR-rapport van het laatste te weinig en van het eerste te veel.”
    De commentatoren van NRC Handelsblad laken de WRR dat ze niet in gaat op de reële gevoelens van vervreemding en uitsluiting die veel Nederlanders ervaren door de opkomst van andere culturen en religies in hun omgeving. “Het advies ziet Nederlanderschap als een inlegwerkje van individuele ervaringen en (buitenlandse) achtergronden. Een à la carte benadering die in de Tweede Kamer alleen door de linkse fracties wordt gedragen.” Maxima heeft, door zich achter dit WRR-rapport te scharen, stelling genomen in een heftig politiek debat dat parlement en kiezers splijt. Onverstandig, menen de commentatoren, want “integratie is een mijnenveld”.
    Wat vindt u? Is het WRR-rapport ‘Identificatie met Nederland’ inderdaad een eenzijdige opinie? Of hebben we hier te maken met de standaard reflex op WRR-rapporten als zij over de islam en integratie gaan: ‘wie het er niet mee eens is, trekt de wetenschappelijke integriteit gewoon in twijfel’. En doet Maxima er verstandig aan zich te begeven op dit thema. Kan ze zich niet beter met minder omstreden onderwerpen bezighouden, zoals haar man doet met waterhuishouding en sport?



Uit: De Volkskrant, 11-10-2006, van verslaggever Frank van Alphen

Interview | Nahied Razwani, kandidaat kamerlid voor de VVD, vindt dat iedereen zelf kan sparen voor een werkloosheidsuitkering

‘Uitkering maakt mensen afhankelijk en laks’

Weg met de collectieve verzekering: iedereen kan zelf sparen voor de eigen WW-uitkering, vindt Nahied Razwani. Wie nooit werkloos wordt, houdt een mooi bedrag over bij pensionering.


Maak de verzorgingsstaat minder verzorgend, was begin deze week de boodschap van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). De econoom Nahied Razwani, nummer 52 op de kandidatenlijst van de VVD voor de komende Tweede Kamerverkiezingen, wil nog een paar stappen verder gaan. ‘We moeten af van de verzekeringsgedachte. Werknemers moeten zelf sparen voor hun WW’, zegt ze.
    Razwani (1966) vluchtte vijftien jaar geleden samen met haar man uit Iran naar Nederland. Ze zegt de negatieve kanten van de Nederlandse verzorgingsstaat te hebben gezien bij haar mede-asielzoekers. ‘Vluchtelingen zijn over het algemeen initiatiefrijke mensen. Ze verlaten met veel moeite hun land en willen ergens anders een bestaan opbouwen. In Nederland zag ik dat ze veranderden in mensen zonder zelfrespect. Mensen die afhankelijk werden van een uitkering en dachten dat ze niets meer konden. Daaruit ontsnappen, is moeilijk.’ ...
    Ze vindt ook dat de ontslagbescherming en het minimumloon op de schop moeten. Volgens Razwani is het financiële verschil tussen een uitkering en werken nog te klein. ...


Red.:   Advies van de WRR: op naar het Amerikaanse systeem: wie werkloos of arbeidsongeschikt wordt: voedselbonnen en de bedeling. De VVD pakt het moeiteloos op.
    Natuurlijk is de gewone burger en kiezer van dit soort dingen minder gecharmeerd. Erg fout van die gewone burger, vindt onze voorzitter:


De Volkskrant, 29-09-2007.

WRR-voorzitter: politiek bang voor ‘Bokito-burger’

De politieke elite is vijf jaar na de Fortuyn-revolte nog steeds bang voor de burger en neemt dus moeilijk impopulaire besluiten. Dat zegt Wim van de Donk, voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. ‘De burger is een boze Bokito. Zijn problemen drongen niet tot de Haagse beleidsagenda’s door, dus is hij even over het hek gesprongen. Dat heeft de politieke elite in verwarring gebracht: ze zijn zo bang geworden dat ze helemaal doorslaan. Kijk maar naar die honderd dagen van het kabinet.’  ...


Red.:   Nu een voorbeeld van de bluf en oplucichterij waar voorzitter Van de Donk zo'n voorstander van is. Dit voorbeeld komt in de vorm van een wat uitgebreidere analyse van een artikel in het kader van de strijd tegen  de eerste twijfels over de resultaten en de juistheid van het privatiseringsbeleid (iets wat we ook kennen van neoliberalistisch ideoloog Frank Kalshoven. Uit hoofde van duidelijkheid is het artikel opgesplitst en per deel van commentaar voorzien:
 

Uit: De Volkskrant, 11-06-2008, door Leigh Hancher en Willemijn Dicke, respectievelijk lid en stafmedewerker van de WRR

Alles terug naar de staat is niet wenselijk

De zorg voor essentiële infrastructuren als energie, moet niet terug worden gegeven aan de staat, betogen Leigh Hancher en Willemijn Dicke.

Er is de laatste tijd volop aandacht voor de vraag of we er wel goed aan hebben gedaan marktwerking te introduceren in sectoren die voorheen uitsluitend onder de hoede van de overheid stonden. Soms vraagt men zich af of het eigenlijk niet beter is dat in een aantal van die sectoren die oude situatie wordt hersteld.
    Die vraag is natuurlijk niet onzinnig. Want hoe weet je nu zeker dat private of commercieel gedreven bedrijven de kwaliteit van het drinkwater ook in de toekomst op peil zullen houden? Of dat ze het onderhoud van dijken, wegen en energienetten niet laten versloffen? Kunnen we de zorg voor deze essentiële infrastructuren wel in handen laten van private partijen?
    Deze zorg inspireerde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid onderzoek te doen naar investeringen in infrastructuren (dijken, wegen, energie, telecommunicatie, riolering, luchthavens, drinkwater, vuilnisophaal, spoorwegen). Zijn deze vitale infrastructuren gegarandeerd voor de toekomst? En kunnen de huidige institutionele arrangementen het hoofd bieden aan klimaatverandering en de overgang naar een duurzame economie?
    Ooit waren de meeste infrastructuren in handen van een publieke monopolist. De afgelopen 15 jaar is marktwerking in vrijwel alle infrastructuren ingevoerd. Daarbij is de handel over de netwerken en ook het wetgevend kader verregaand geïnternationaliseerd.


Red.:   Een neutrale inleiding. Behalve de laatste zin: er is geen enkele netwerk geïnternationaliseerd, behalve het stroomnetwerk, maar dat was dertig jaar terug ook al internationaal.

  Het WRR-rapport Sturen op infrastructuren laat zien dat in de eerste fasen van marktwerking vooral gestuurd is op korte termijndoelen als efficiencyverhoging en verbeterde dienstverlening. Dat was nodig omdat er best wat spek zat bij de voormalige publieke monopolisten en soms is het heel duidelijk hoezeer de individuele consument daarvan heeft geprofiteerd. In dit opzicht heeft de marktwerking haar doel bereikt: in vrijwel alle sectoren zijn belangrijke efficiencywinsten behaald.

Wat hier staat is dat de openbare nutsbedrijven reserves hadden, en dat die reserves aan de consument zijn gegeven. Mooi voor de consument, maar op de langere termijn waarschijnlijk onverstandig.
    Van efficiencywinsten zijn geen enkel teken te zien, met uitzondering van de telefoniemarkt, maar die winst is volledig gedreven door technologische vernieuwing.
  Dat desondanks in sommige gevallen de prijzen zijn gestegen, ligt ook aan verhoging van de belasting (water + energie) en stijging van grondstofprijzen.

De grondstoffenprijzen zijn wel gestegen, maar het is volkomen onwezen dat dit de prijsstijginen in zijn geheel verklaart. het zou zomaar ook door de toename van management en de explosief gestegen topsalarissen kunnen zijn.
  Maar het rapport toont ook aan dat lange termijndoelen, zoals duurzaamheid, innovatie en lange termijnbeschikbaarheid in de huidige situatie niet expliciet worden nagestreefd. Dat komt doordat korte termijnefficiency en dienstverlening aan de nationale consument voorop staat. Dit geldt overigens meer voor infrastructuren waar geen concurrentie mogelijk is tussen de netwerken dan voor een zich snel ontwikkelende sector als de telecommunicatie.

Wat de redactie al stelde: men heeft aan potverteren gedaan. Behalve de telecom-sector, maar dat komt omdat die geen gedeelde infrastructuur meer heeft, door de ontwikkeling van draadloze technieken.
  Economische theorieën en praktijkervaringen in landen die al eerder marktwerking hebben ingevoerd (Australië, de VS en het VK) voeden het vermoeden dat de bestaande institutionele arrangementen in infrastructuren onvoldoende de lange termijn publieke waarden helpen realiseren, vooral als die niet zo meetbaar en zichtbaar zijn - .denk aan duurzaamheid. Dat is reden tot zorg, aangezien infrastructuren niet alleen bepalend zijn voor de dienst die over die specifieke infrastructuur loopt (mobiliteit, veilig drinkwater of bescherming tegen overstromingen), maar ook de voorwaarde zijn voor de economische en culturele ontwikkeling van een land.

In minder wollige woorden: de ervaringen in Angelsaksische landen laten zien dat geprivatiseerde de nutsbedrijven de infrastructuur zwaar verwaarlozen - iets dat gevallen als New Orleans meenemende ook rustig "misdadig verwaarlozen" mag noemen. En daarbij hebben we het dus niet over 'duurzaamheid' (dat station is eigenlijk al gepasseerd), maar over zulke fundamentele zaken als de stroomvoorziening en de bescherming tegen het water. Geen duidelijker bewijs dat de privatisering, de Angelsaksische aanpak, een ramp is voor het land.
  De WRR heeft gezocht naar nieuwe institutionele arrangementen die deze lange termijndoelen en de daarvoor benodigde investeringen kunnen garanderen, zonder de efficiency en marktwerking te verwaarlozen. Daarbij stelt de WRR nadrukkelijk vast dat de zorg over de realisatie van lange termijndoelen niet wordt weggenomen als infrastructuren weer worden teruggebracht bij een publieke monopolist. Ook die vorm kende zo zijn problemen.

Alles kent zo zijn problemen - waar het om gaat is datgene te kiezen dat de minste problemen veroorzaakt. En de ervaring en uit de vorige alinea laten zien waar die problemen het kleinst zijn: bij nutsbedrijven in de publieke sector.
  Een bekend fenomeen is politiek opportunisme: Een wethouder of minister heeft een regeertermijn van vier jaar. Is het dan niet al te verleidelijk dingen te realiseren binnen die termijn, in plaats van onderhoud te plegen met een horizon van misschien wel honderd jaar?
Grootscheeps achterstallig onderhoud bij rioleringen toont aan dat publiek eigendom geen garantie is voor goed onderhoud. Andere bekende problemen van publieke monopolisten zijn gebrek aan innovatie, verkokering en goldplating: het duurder en luxer uitvoeren van projecten dan nodig.

Waartegenover staat managerieel opportunisme: een topmanager, directeur, zit meestal zo rond de jaar of vijf bij een bedrijf, waarna hij naar de volgend verhuist. Dus is hij volledig geconcentreert op de korte termijn. Grootschalig achterstallig onderhoud bij bruggen, elektriciteitsvoorziening, en waterbescherming in Amerika toont aan dat privaat eigendom een garantie is voor slecht onderhoud. Andere bekende problemen bij private monopolisten zijn: excessieve besparingen, overaandacht voor de aandeelhouderswaarde, verlies aan expertise door (massa)-ontslagen, en rustplating: het gebruik van slechte materialen bij vitale constrcuties.
  Er is nog een reden waarom een terugkeer naar de situatie van een publieke monopolist onwenselijk is. Fysieke netwerken zijn vaak geïnternationaliseerd - denk aan snelwegen, spoorwegen, gasleidingen en elektriciteitskabels.

Ter afwisseling een een paar aperte leugens: snelwegen sluiten op elkaar aan, maar zijn niet geïnternationaliseerd (de Nederlandse snelwegen zijn niet in Duitse handen), en bij spoorwegen geldt dat in nog sterkere mate (locomotieven kunnen vaak niet op elkaars netwerk rijden en de koppelingen tussen rijtuigen passen niet op elkaar). wat etreft het eletriciteitsnet doet men nijvere pogingen, maar is de overname door de marktideologie nog niet geslaagd.
  In veel sectoren bestaat gedetailleerde technische afstemming op internationaal niveau, maar ontbreekt de bestuurlijke en politieke besluitvorming op systeemniveau van de infrastructuren. Hierdoor is een democratisch deficit ontstaan: technische experts in plaats van politici maken de keuzen ten aanzien van internationale kwesties. Een terugkeer naar nationale publieke monopolies vult dit democratisch hiaat niet op.

Een voortzetting van het private monopolie holt het democratisch primaat steeds verder uit.
  Niet terug naar de publieke monopolist, maar wat dan wel? De WRR meent dat alle infrastructuren toe zijn aan een herijking van de huidige institutionele structuur. Deze heroriëntatie bestaat uit: nieuwe rolverdeling (passen dubbele petten nog wel in de nieuwe situatie), nieuwe checks and balances (om vooral de commercieel opererende publieke bedrijven tegengas te geven) en nieuwe verbindingen (vooral nodig als een sector voor grote innovaties staat, zoals de energiesector met haar duurzaamheidsopgave). Deze herijking moet uitmonden in een nieuwe rolverdeling tussen partijen, waarbij niet alleen de nationale consument maar ook het (internationale) fysieke netwerk centraal moet staan en waarbij de efficiencydoelen in evenwicht worden gebracht met de publieke waarden op lange termijn. Dat is niet makkelijk. Die laatste laten zich nu eenmaal niet afvinken als een rekensom naar efficiency. Een nieuwe institutie zoals een nationale netwerkmonitor kan helpen om achterstallig onderhoud of andere afwijkingen te constateren. Niet als toezichthouder, maar als monitor. Wij geven toe dat 'nieuwe rollen, nieuwe checks and balances en nieuwe verbindingen' minder goed bekt dan de anti-marktwerkingsleuzen.

Het is volkomen onduidelijk wat hier allemaal staat. Er staan wat algemene termen, maar die zijn niet ingevuld met concrete zaken - zowel private als publieke oplossingen vallen hieronder.
  Maar de 'oplossing' van 'alles terug naar de staat' is niet wenselijk, niet mogelijk en niet adequaat gebleken.

En hier komt de conclusie: niet terugkomen op eerdere privatiseringen.
  De zorg voor de toekomstige kwaliteit van vitale infrastructuren is niet verenigbaar met simplistische strategieën.

Met een gotspe als slot: alles privatiseren is natuurlijk minstens even zo simplistisch als alles in de publieke sector.

De conclusies hebben zichzelf al getrokken: hier staat niets inhoudelijks ter verdediging van privatisering, met uitzondering van de telecom-sector, waarvoor het probleem eigenlijk niet meer van toepassing is, omdat het geen echte ondeelbare infrastructuur mee gebruikt. De conclusie die het WRR trekt aan het slot en in de kop van het artikel is een klassiek geval van de ook al uit de klassieke oudheid bekende redeneerfout van Non sequitur: het gestelde volgt niet uit de aannames. Of in de eerdere termen van de redactie: het is bluf, en oplichterij met behulp van woorden.
   Maar ja, het instituut van meneer Van de Donk gelooft niet in objectiviteit ...

Dat ongeloof in objectiviteit is waarschijnlijk niet zomaar met de wind mee komen waaien. Voor het verschijnen  van dit rapport hadden twee andere al de nodige ophef veroorzaakt. Het eerste ging over religie, en betoogde dat religie goed is voor de maatschappelijke samenhang- een bewering die bij  iedereen die in zijn eigen land om zich heen kijkt, of naar de televisie met berichten over andere landen met meerdere geloven, een langdurig knipperen met de ogen doet veroorzaken. Religie leidende tot binding? Ja, binnen de groep van religieuzen, maar tussen de religieuze groepen is er nauwelijks iets anders dan haat en nijd - als je geweld en oorlog even niet meetelt.
    Wie nog niet heeft bedacht hoe een club die zou moeten worden beschouwd als de elite van denkend Nederland tot zo'n stupide mening kan komen, wordt geholpen door dat andere omstreden rapport, dat rapport dat zo belangrijk werd geacht dat men het liet presenteren door de vrouw van de troonopvolger. Prinses Maxima sprak de gedenkwaardige woorden dat er niet een 'dé Nederlandse identiteit' bestond, waarvan men de stupiditeit dacht te omzeilen door eraan toe te laten voegen dat 'er ook geen de Argentijnse identiteit' bestond.
    De weerlegging is heel simpel: als het wel waar is, is er geen enkele nationale identiteit. Terwijl iedereen de verschillen tussen Nederlanders en Duitsers (stijf, humorloos, hardwerkend, betrouwbaar), en Fransen, en Italianen en Engelsen en enzovoort zo kan uitschrijven. En nee, het geldt niet voor iedereen. Wat even relevant is als de opmerking dat er ook lange Japanners bestaan voor de regel dat Japanners korten zijn dan Nederlanders.
   Iedereen weet waar deze laatste stupiditeit vandaan komt: het is multiculturalisme: de wens om alle culturen gelijkwaardig te verklaren - of nauwkeuriger omschreven: de allochtonen culturen. En dat gold natuurlijk ook voor dat eerdere rapport over religie: niet religie moest gezien worden als hebbende  bindeden waarde: het was de islam die gezien moest worden als een positieve zaak - of, weer nauwkeuriger: als een wat minder negatieve, want zo ver is gemiddeld en normaal Nederland inmiddels wel.

 

Naar Klassenstrijd, hoger , Klassenstrijd , Sociologie lijst  , Sociologie overzicht  , of site home .